146
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 December 1883.
het buffet niet is verpacht naar gelang van dat bezoek), het
verzoek van Fortwengler geheel of gedeeltelijk in te willigen,
dan zal men ook niet anders kunnen handelen met het zoo-
even bedoelde adres van den aannemer Valliuga. De zaken
zijn toch precies dezelfdealleen nog met dit verschildat
Vallinga terstond heeft verklaard dat hij zich had verrekend,
terwijl met Fortwengler dit niet het geval is.
Het komt spr. voor, dat het principe, door den heer Duparc
hier verdedigd, den raad op een gevaarlijken weg brengt.
Willigt men verzoeken als in casu in, dan zal dit feit zijn
invloed op alle verpachtingen en aanbestedingen doen gelden,
want men zal er op gaan vertrouwendatals men maar
aantoont dat men schade heeft geleden, de raad eene billijke
remissie of tegemoetkoming zal verleenen. Men zal komen
te staan voor onoplosbare moeijelijkheden en daaraan wil spr.
niet gaarne medewerken. Wil men al iets in het belang van
adressant doen, dan zal dit kunnen bestaan hierin, dat men
hem de betaling van het nog overig gedeelte pachtsom zoo
gemakkelijk mogelijk maakt. Daartoe wil hij gaarne mede
werken maar niet tot een besluit als door den heer Duparc
is voorgesteld.
De heer de la Faille zegtdat hij het amendement van
den heer Duparc heeft gesteund, juist omdat hier wel degelijk
een motief bestaateen motiefdat anders bijna nooit kan
worden aangevoerd. Wanneer een werk wordt aangenomen
of eene zaak verpacht wordt, waarvan men reeds ervaring
heeft, dan heeft men gegevens, waarop men zijne berekening
kan baseren. Begaat men dan eene fouthetzij door misreke
ning, hetzij door de ervaring niet te raadplegen, dan heeft
men het zich zelf te wijten maar hier staat men voor een
geval waarbij hoegenaamd geen berekening was te maken.
Wanneer het beursbezoek tot maatstaf van deze berekening
kon dienendan had men zich daarop kunnen baserenmaar
dit was onmogelijk. Hoe kon de pachter vooruit weten
hoerele beursbezoekers van het buffet gebruik zouden maken
Hij stond hier voor het onbekende eene appreciatie, die door
den een sus en door den ander zoo kon worden opgevat.
En wanneer men nu industriëlen heeftdie eene nieuwe
wenschelijk geachte zaak door hunne medewerking willen
steunendan gelooft hij dat men die medewerking ook op
prijs moet stellen en bij gevallenals waarvoor men thans
staatdit moet toonen. Die totale onzekerheid, waarvoor men
hier stondis niet met andere gevallen te vergelijken. Kwam
adressant een volgend jaar weer met een verzoek om kwijt
schelding van een gedeelte der pachtspr. zou dan daartegen
zijn. Dan zou men bepaald kunnen zeggende man heeft
dom gehandeld en hem moet geen kwijtschelding worden
verleend. Maar men staat hier voor iets geheel nieuws en
hier kan het zeer goed opgaan genade voor regt te doen
gelden.
De heer Duparc is door hetgeen door den laatsten geach-
ten spreker in het midden is gebragt voor een groot deel
ontslagen van de taakom den heer Wiersma te beantwoor
den. Toch noch een enkel woord. De heer Wiersma heeft
in het debat gemengd het heden morgen ingekomen adres van
Vallinga, maar die zaak is nog niet aan de orde, en daarom
meent hij dat zij thans ook geheel buiten de discussie moet
worden gelaten.
Gelijk voorts ook door den heer de la Faille is uiteengezet,
stond men hier voor eene geheele nieuwe zaak; de pachters
moesten wat men noemt werken op koudsteed. Maar men
dient hierbij wel in aanmerking te nemendat er indertijd
toen door den raad tot het exploiteren van een buffet in de
beurs werd besloten leden warendie zich van dat buffet
gouden bergen voorstelden. Spr. behoorde niet tot hen, doch,
waar die meening niet onder stoelen en banken werd gescho
ven, maar daarvan in het raadsverslag door het publiek
kennis kon worden genomen, heeft dit er vrij zeker toe mede
gewerkt, dat zulk een hoog bod is gedaan. Bedriegt spr. zich
voorts niet, dan verschilde de volgende inschrijviug niet zoo
veel van die van den adressant.
Hij gelooft dusdat er allezins redenen bestaan om in dien
zin te besluiten dat de gemeentekas niet worde gestijfd met
gelden, die zuur moeten worden opgebragt Het door hem
aangehaalde artikel der gemeentewet verleent den raad daartoe
volkomen de bevoegdheid.
De heer Wiersma verschilt geenzins in meening van de
beide vorige sprekers daarin dat ook hij adressant gaarne wat
tegemoet zou willen komen. Ook hij wil gaarnezooals de
heer Duparc zich uitdruktede zucht tot gematigdheid
in toepassing brengen als daarvoor maar termen zijn maar
die zijn in dezen niet te vinden. De adressant heeft geheel
uit vrijen wil zijn hoog bod gedaan en verklaard zich niet
te hebben verrekend. De op hem volgende inschrijving was
die van den heer Burgers ad 350. Wanneer dus het voor
stel van den heer Duparc wordt aangenomen dan zal adres
sant zoo wat gelijke som betalen als door den heer Burgers
werd geboden en zou deze zich teregt over achteruitzetting
kunnen beklagenomdat hij door het hooger bod belet is
misschien winst te behalen. Daarom blijft spr. er bij dat
aanneming van het door den heer Duparc voorgestelde niet
wenschelijk is. Die spreker heeft er ja wel geen grief van
gemaakt, dat het adres van den aaunemer Vallinga bij
de onderwerpelijke zaak ter sprake is gebragtmaar toch
heeft hij er op gewezen dat dit minder regelmatig is. Spr. meent
echter dat hij volle vrijheid had het bedoelde geval bij het
onderwerpelijke ter sprake te brengenomdat het gelijksoor
tig is en het een uit het ander moet volgen. Het komt hem
voor dat men feiten, als in casu, niet op zich-zelf, maar in
verband met elkander moet beschouwen, omdat een gemeente
raad naar een vast beginsel behoort te handelen en het is
daaromdat hij bij het adres van Fortwengler tevens wees
op dat van den aannemer Vallinga.
De heer v. Sloterdijck meent met een enkel woord te
moeteu protesteren tegen hetgeen door den heer Duparc in
de laatste plaats is gezegd. Men heeft hier te doen met schade,
ontstaan uit de risico van verpachting die de gemeente over
draagt op den pachter, evenals bij aanbesteding op den aan
nemer. Nu moge het waar zijn, dat men omtrent het debiet ge
heel onzeker was maar bij verpachtingen en aanbestedingen
komt zoo iets zeer dikwijls voor. Immers, de aannemer is
dikwerf onzeker omtrent den prijs der materialen waarmede
en den aard van den grond waarop hij moet bouwen. De
risico daarvan draagt de besteder, juist door de besteding, op
den aannemer over. Zoo ook hier. Nu wordt er wel eens
een enkele maal kwijtschelding verleendmaar dit bepaalt
zich alleen tot die gevallen waarin de gemeente zelf of wel
een harer ambtenaren de oorzaak van de ontstane schade is
geweest. En nu is spr.'s protest er tegen gerigt, dat de heer
Duparc het bestaan van zulk een oorzaak aanneemtdoor
de stellingdat de adressantdoor de discussie die indertijd
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 December 1883.
147
in den raad omtrent het debiet van het buffet in de beurs
is gevoerd, zou zijn gebragt tot een hooger bod dan hij zon
der die discussie zou hebben gedaan. Voor den adressant
was hierin volstrekt geen maatstaf gelegen. Heeft hij echter
wel die discussie invloed op zijn bod laten uitoefenendan
heeft hij onverstaudig gehandeld en moet hij ook zelf maar
de gevolgen daarvan ondervinden.
Spr. zal in verband hiermede tegen het voorstel van den
heer Duparc stemmen.
De heer Duparc meent, in tegenstelling met den heer
Wiersmadat ieder geval op zich zelf behoort te worden be
oordeeld. Er kunnen zich toch gevallen voordoen, die schijn
baar gelijk zijnmaar in werkelijkheid veel van elkander
verschillen.
Voorts moet hij nog wijzen op een punt, dat hij straks
heeft verzuimd in het midden te brengen. Naar hij is ge-
ingeformeerdbestond van den aanvang af bij verscheidene
beursbezoekers een soort parti-pris tegen het buffet. Men zal zich
zeker herinneren dat het indertijd door de beurscommissie ge
daan voorstel ook niet de sympathie van alle leden dier com
missie wegdroeg. Nu is het niet zoo onwaarschijnlijk dat
de velendie niet met het buffet in de beurs waren inge
nomen daarvan ook geen gebruik hebben willen maken
als eene soort demonstratie. Het is waar, dat gegadigden
zoo als de heer van Sloterdijck heeft gezegdzich bij hun
bod niet door in den raad gevoerde discussiën hadden moe
ten laten leidenmaar men bedenkedat alle menschen niet
zulke vroede mannen zijn, als de geachte laatste spreker.
Er zijn velendie in zakenals de onderwerpelijkeveel
waarde hechten aan hetgeen daaromtrent in den raad is ge
zegd en op den voorgrond gesteld en spr. zou daarom niet
vreemd zijn aan de gedachtedat de indertijd in den raad
gevoerde discussiën wel degelijk van invloed zijn geweest op
de bij de verpachting gedane aanbiedingen.
Hierna wordt het amendement van den heer Duparc, strek
kende om den adressant zoodanig bedrag van de pachtsom
kwijt te schelden, dat hij nog ƒ100 zal hebben te betalen,
in stemming gebragt. Met 16 tegen 3 stemmen wordt dit
amendement verworpen. Vóór stemden de heeren DirksDu
parc en de la Faille. Het voorstel van burgemeester en wet
houders strekkende tot afwijzing van het gedaan verzoek
wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek
van IJ. v. d. Weideom vermindering van huur van het
exercitieveld Achter de Hoven.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
dit voorstel besloten: het verzoek van IJ. v. d. Weide om
vermindering van den huurprijs voor het perceel land Achter
de Hoven bij hem in gebruikals niet voor inwilliging vat
baar, te wijzen van de hand.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek
van de Ned. Israëlitische schoolcommissieom onderhandsche
inhuring van het schoollocaal op den Wissesdwinger
Dit voorstel strekt, om burgemeester en wethouders te mag-
tigen met de schoolcommissie der Ned. Israëlietische gemeente
alhier de huurovereenkomst van het locaal aan den Wisses
dwinger met ingang van l Januarij 1884 te continueren voor
den tijd van drie maanden tegen een' huurprijs berekend
naar ƒ80 in het jaar en verder op voorwaarden door bur
gemeester en wethouders te regelen.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
6Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van het verzoek van het hoofdbestuur der Friesche maatschappij
van landbouw om te willen steunen de petitie aan Z. M. den
Koning gerigt tot het nemen van meer afdoende maatregelen
tot bestrijding der besmettelijke longziekte in Nederland.
Conform dit voorstel wordt besloten
a. instemming te betuigen met de bedoelde petitie
b. burgemeester en wethouders op te dragen daarvan blijk
te geven door een adres van adhaesie gerigt aan Z. M. den Koning
c. den adressant met dit besluit in kennis te stellen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het aanbren
gen van eenige wijzigingen in de verordening ter uitvoering der
nieuwe regeling van het openbaar lager onderwijs.
(Zie bijlage no. 22 van het verslag van 's raads handelin
gen jaar 1883).
Behoudens een paar geringe wijzigingen van redactie, aangege
ven door den heer Duparc, wordt het voorstel van burgemeester
en wethouders (door dezen overgenomen van de commissie van
toezigt op de scholen voor lager onderwijs) aangenomen en
is dientengevolge besloten
in de verordening (Gemeenteblad no. 16 van 1881) aan te
brengen de volgende veranderingen
Art. 2 wordt gelezen als volgt
Het leerjaar begintvoor de scholen der le klasse en der
2e klasse a den Dingsdagvolgende op het einde der zomer-
vacantievoor de scholen der 2e klasse b en der 3e klasse
den eersten Maandag in de maand Mei.
Zij die de kinderen verlangen te hebben toegelaten doen
daartoe aangifte aan de commissie van toezigt op het lager
onderwijsin het voor hare vergaderingen bestemde locaal
voor de scholen der twee eerstgenoemde klassen in de maand
Junij voor de andere scholen in de maand Maart, op jaar
lijks door de commissie vast te stellen endoor middel van
een of meer dagbladen tijdig bekend te maken dagen en uren.
Bij de aangifte voor de scholen der 2e klasse b en der 3e
klasse kan worden opgegeven de school, waar de belangheb
benden de kinderen bij voorkeur wenschen te zien geplaatst.
Na afloop van de in het 2e lid van dit artikel vermelde
termijnenregelt de commissie de toelating der kinderen op
de onderscheidene scholen, met inachtneming, zooveel moge
lijk, van de wenschen der aangevers.
De commissie geeft van de door haar gemaakte regeling
schriftelijk kennis aan de hoofden der scholenieder zooveel
hem betreft. Deze deelen de toelating op gelijke wijze den
belanghebbenden mede.
De belanghebbenden moeten zich aau de beslissing der
commissie onderwerpen.
Ten behoeve van kinderendie van elders in de gemeente
komen wonenkan door de commissie van de in het 2e lid
van dit artikel vermelde tijdsbepalingen worden afgeweken.
Indien de kinderen de school zullen verlaten moet daar
van ten minste acht dagen te voren door hendie ze ter
school hebben gezonden, aan het hoofd der school schrifte
lijk kennis worden gegeven.
Hij geeft hun van de ontvangst dier kennisgeving een schrif
telijk bewijs.
Art. 4 wordt gelezen als volgt;
Op de herhalingscholen worden alleen toegelaten zij die
het gewoon schoolonderwijs hebben genoten.