154 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 December 1883. op grond daarvan tegen de demping bezwaar. De andere sprekers hebben allen duidelijk verklaard in principe voor de demping te zijn. Echter is door den heer v. Sloterdijck een bezwaar geop perd, dat, zoo het niet wordt opgeheven, hem tegen het voor stel zal doen stemmen. Dat bezwaar wordt door audere ledén gedeeld, maar spr. moet erkennendat hij het niet regt vat. De tegenwoordige toestand op den Eewal is deze, dat langs de eene zijde de passage voor rijtuigen is, maar nu zijn er, naar spr. meent, aan die zijde tegenwoordig ook kelders. Gaat men nu tot demping overdan zal de reed over die kelders juist ophouden. Heeft hij den heer Brouwer goed verstaan, dan zal men toch bij demping eene breedte krijgen voor 20 meter. Die breedte laat allezins toe het maken van een voldoenden rijweg, zóó, dat 2 rijtuigen elkander behoor lijk zullen kunnen passeren. Het spreekt van zelf, dat de rijweg zooveel mogelijk in het midden zal worden aangelegd, dus ter plaatse waar thans de gracht is. De thans bestaande rid langs den eenen kant, waarin zich kelders bevindenzal dus ophouden. Men zal dus juist in voordeeliger conditie komen dan waarin men geweest is en het is daarom dat spr. niet regt vat datwat bij den heer v. Sloterdijck en andere leden een hoofdbezwaar is. De heer Andrese wenscht ook zijne stem te motiveren en wanneer hij dit doetdan is het om te verklarendat hij op de grondendoor verschillende sprekers reeds aangevoerd zeer voor de demping is. Die gronden zijn ook de zijne. Hij acht de voordeelen aan de demping verbonden zoo over wegend, dat hij dit werk niet alleen wenschelijkmaar zelfs noodzakelijk beschouwt. Het bezwaar dat door den heer van Sloterdijck geopperd en door verschillende andere leden ge deeld is, n.l. het bezwaar omtrent den eigendom van sommige keldersdeelt spr. niet ten volle. Het is werkelijk een be zwaar en ook een bezwaar, dat zeer moeijelijk zal zijn op te lossen, maar z. i. is er in dezen wel wat aan te gemoet te komen. Hij stelt zich voordat de voorloopige contracten nog niet geheel volledig zijn. Z. i. zou daaraan nog wel eene bepaling kunnen worden toegevoegd, die bepaald in het belang der gemeente wenschelijk is en welke het bezwaar van den heer v. Sloterdijck belangrijk zou verminderen. Hij gelooft nietdat de eigenarendie zich tot dusver on genegen verklaarden hunne kelders af te staan, spoedig tot dien afstand zullen komen. Men moet wel bedenkendat hunne huizen geheel op het bezit van kelders zijn ingerigt. Echter wil hij wel geloven, dat zij zooveel mogelijk tot de demping zullen willen mede werken. In die overtuiging zou het spr. niet ondienstig voorkomen, om, wanneer straks de con clusie van het voorstel in behandeling mogt komen, daaraan eene bepaling toe te voegen, krachtens welke de contracten der kelders, die blijven bestaan, zóó zullen moeten worden in gerigt, dat nimmer eenig conflict omtrent het onderhoud van die kelders zal kunnen komen te bestaanmoetende dat onderhoud blijven geheel ten laste der verschillende eigenaren. Hij stelt zich voor te zijner tijd eeu desbetreffend voorstel te doen, bevreesd als hij is, dat, volgen velen den heer van Sloterdijck, van de geheele demping niets zal komen. De heer v. Sloterdijck wenscht nog een enkel woord in het midden te brengen omtrent het bezwaar door hem geop perd. Hij hoopt, dat de voorzitter het hem ten goede zal houden, dat hij ook nu weder bij de algemeeneberaadslagin gen het woord wil voeren over iets, dat volgens den voorzitter eerst bij een der onderdeelen van de conclusie behoort ter sprake te komen. Gaarne erkent hij bet regt van den voorzitter om de orde van behandeling te regelen en zal hij zich gaarne aan diens beslissing onderwerpenmaar toch neemt hij de vrijheid op te merken dat het door hem geopperd bezwaar niet juist het 2e punt van conclusie betreft. Hij heeft geene bedenking tegen de contracten als zoodanig, maar zijn be zwaar is hierin gelegen dat de onderhandelingen door bur gemeester en wethouders met zulk een ijver en naauwgezetheid gevoerdniet tot het door hem gewenscht resultaat hebben geleid Er is door eeu der heeren rapporteurs opgemerktdat men het best zal doenhet bestaand bezwaar niet te breed uit te metenmaar spr. gelooft dat het bedoelde lid zelt breed is gaan metentoen hij beweerdedat de geheele breedte van den Eewal, n.l. van stoep tot stoep, 20 meter bedraagt en dat wanneer men aan weerszijden nu eens een trottoir van 3 meter maakteer nog 14 meter voor het maken van een rijweg zou overblijven. Spr. wenscht te vragen of' die berekening wel juist kan zijnen of het niet nader bij de waarheid zou wezeu aan te nemendat dooreengenomen de straten ter weerszijden en de gracht onderling nagenoeg in breedte overeenkomen en dus de te maken rijweg wel met 7 meter breedte zal moeten ophouden. Er is ook door een der sprekers gewezen op het gevaar dat overkruining zou medebrengen. Juist dat gevaar is ook een deel van spr. bezwaar. Het spreekt van zelf, dat of men over 1 dan wel G overkruiningen rijdthet gevaar van instorten toch bestaat. Het bezwaar van spr. is geenzins door de gevoerde dis cussie opgelost. Hij blijft dus daarbij, altijd in de veronder stelling dat men met den rijweg niet buiten de kelders zal kunnen blijven. Er is ook opgemerkt dat de toestand die men op den Eewal heeft, zeer oud is. Spr. heeft eerbied voor oude, mits goede toestandenToch moet hij opmerken dat de bedoelde toe standen bij demping vrij wat hun raiaon d'être zullen hebben verloren. De kelders zijn gemaakt om bergplaats aan de gracht te hebbenom den opslag per scheepsgelegenheid te kunnen doen. Bij demping vervalt natuurlijk die opslag en wil men nu nog de kelders als bergplaats, b.v. van turf dienst laten doendan zal men verpligt zijn eerst do turf per ns aan te voerenze vervolgens in de diepte te bergen en ze voor het gebruik weer uit de diepte naar boven te brengen. Nu weet spr. wel, dat men dit laatste ook nu moet doen, maar nu behoeft men toch niet eerst bij opslag d turf naar beneden te brengen. Tot aanbeveling der zaak is er ook gewezen op het feit dat het nog maar slechts enkele kelders zijndie men niet kan krijgen en dat verreweg de meesten aan de gemeente worden afgestaan, maar dit beduidt niets. Zoolang men niet alle kelders heeftkan men de beschikbare wel missen Aan dezen heeft men volstrekt geen behoefteals men ter wille van de anderen den rijweg toch zoo maaktdat hij niet over kelders loopt. En wat nu het bezwaar van den heer Troelstra betreft, hij gelooft datwaar de gemeente hier de passage met rij tuigen wil verbeteren, zij ook een behoorlijken rijweg inoetr maken en daarvoor zal men toch zeker niet genoeg hebben aan de breedte der tegenwoordige gracht. Het gaat toch Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 December 1883. 155 ook niet op, om bij demping den rijweg te laten, waar deze nu is en te bepalen dat de zuidkant van den Eewal uit sluitend voor voetgangers is bestemd. Dat zou een misstand geven, die men bepaald spoedig weer zou gaan veranderen. Neen, spr. gelooft dat men voor een voldoenden rijweg bepaald een gedeelte der kelders noodig zal hebben. Het spijt sprdat het bezwaar der kelders bestaatwant zoolang dat bestaatzal hij niet kunnen meegaan met het voorstel dat hij overigens zeer toejuicht. De Voorzitter acht het niet ondienstig, om, waar er verschil over de breedte van den rijweg blijkt te bestaan, op te merken, dat volgens het plan van den directeur der ge meentewerken, in druk aan de leden overgelegd, de Eewal en de Wortelhavenlangs het post- en telegraafkantoor eenen rijweg van 10 meter verkrijgen, die naar den Eewal verloopendealdaar eene breedte bij de Slotraakersstraat ver krijgt van 15 meter en een doorgaauden rijweg blijft, over het midden van de gedempte gracht, ter gemiddelde breedte van 8 meter. De veiligheid van de voetgangers wordt dan nog gewaarborgd door een trottoir ter weerszijden van 3.50 meter. De heer Bruinsma meent het bezwaar van den heer van Eijsinga in opzigt tot de afgraving van een gedeelte van den dwinger het „Klein Fentje'1 te moeten beantwoorden. Vóór eenige maanden is door de vereeniging ter bevorde ring der volksgezondheid eene missive aan het gemeentebe stuur gezondenwaarbij juist op die afgraving wordt aange drongen Men achtte het niet alleen wenschelijkomdat de grond nuttig zou kunnen worden gebruikt voor de demping hier bedoeld, maar ook omdat de afstrooming er door zal worden bevorderd en ze misschien tevens de gelegenheid zou geven om eene zwemplaats voor onvermogenden aau de over zijde te krijgen, eene inrigting, die hoogst wenschelijk is en waarvoor thans geene gelegenheid bestaat. Het is natuurlijk, dat voor een en ander t e goedkeuring van gedeputeerde staten wordt vereischt. Eindelijk nog dit: De heer v. Eijsinga heeft er op gewezen dat de fraaije wandeling ter plaatse zal worden benadeeld en dit is werke lijk het gevalmaar men moet er toch ook op lettendat siechts een gedeelte van den dwinger zal worden afgegraven en dat men geenziws de geheele wandeling zal verliezen. Den heer v. Harinxma thoe Siooten doet het genoegen dat het verschil van opinie zich vrijwel uitsluitend bepaalt tot de kwestie der kelders. De geleverde replieken kwamen meest daarop neer. Hij heeft daarom nog eens die zaak be schouwd maar kan niet inziendat hier een overwegend bezwaar kan bestaan. i. is niet voldoende gelet op het geen door den heer Troelstra is opgemerktterwijl men hier staat voor een toestand die in deze gemeente op meer plaat sen voorkomt. Het bedoelde lid heeft er op gewezen, dat de tegenwoordige rijweg op den Eewal ook over kelders looptmaar dit is niet alleen daar het gevalmaar op meer plaatsen in de gemeente, bijv. nabij de Brol. Daar loopt de rijweg ook over kelders en toch zijn, voorzoover spr. althans weet, nooit moeijelijkheden door die kelders ontstaan. Daarenboven verkeert men ten opzigte van de enkele kel ders die op den Eewal zullen blijven bestaan, nog in betere positie. Die kelders zullen gedeeltelijk verlaagd, alle nage zien moeten worden en de gemeente zal de dekking daarvan in hare hand hebben. Dit is een groot voordeel, want nu kan zij zorgen dat die dekking op zeer soliede wijze geschiedt, zóó, dat er niet spoedig onderhoud noodig zal zijn. Bovendien zullen de kelders ook weinig hebben te lijden. Zoo even is uit den mond van den voorzitter gehoord, dat de rijweg een gemiddelde breedte van 8 meter zal bekomen. Aangenomen nu, dat daarvan 6 meter op het aangeplempte gedeelte zal komendan legt het toch voor de handdat waar meestal over het midden van den weg wordt gereden het rijden over de kelders slechts bij exceptie zal plaats heb ben en dan vrij zeker nog maar met 1 wiel. Spr. gelooft niet dat dit zooveel kwaad zal kunnenvooral waar men zooals hij reeds opmerktede dekking der kelders in eigen hand heeft en deze naar eigen believen kan inrigteu. Er is gezegd, dat men de thans bestaande schoone gele genheid om de kelders te krijgenniet voorbij moet laten gaanmaar spr. wenscht geen pressie uit te oefenen op de eigenarendie tot de demping niet willen medewerken door afstand hunner kelders. Hij acht het belang dat die eigena ren bij de demping hebben ook niet zoo grootals de heer van Eijsingaofschoon het waar is dat hunne panden wer kelijk in waarde zullen winnenmaar in elk geval is derge lijke pressie van het gemeentebestuur niet te verdedigen. Hij kan met den heer v. Sloterdijck meegaan, waar deze beweert dat de kelders bij demping voor een deel hun raison d'être zullen verliezenmaar slechts voor een deelomdat het niet wel doenlijk zal zijn de huizen in eens zóó in te rigten dat de kelders ook als bergruimte kunnen vervallen. Op den duur zal dit misschien wel kunnenbij geheele verbouwingmaar anders niet. Voorts nog een enkel woordnaar aanleiding van het be zwaar van den heer vau Eijsinga tegen de afgraving van het terrein van den dwinger. De toestand dien men ter plaatse heeft, is door dat geachte lid onder de mooiste, die men in deze gemeente heeftgenoemdSpr. is dat niet met. den heer v. Eijsinga eens. Onlangs heeft hij dien toestand nog eens opgenomenmaar toen is hij niet tot de overtuiging gekomen, dat die bijzonder fraai is. Men heeft daar hoofd zakelijk hoog opgeschoten kaphoutwaarvan toch eerlang veel zal moeten worden opgeruimd, om eene verwildering te voor komen. Dan moet men ook niet vergetendat de afgraving niet alleen wenschelijk is voor de demping van den Eewal. Was dit het gevalook spr. zou er welligt toe kunnen komen om te zeggen laat men de demping op andere wijze bevor deren al is het dan ook dat de kosten daarvan iets meer zullen bedragen. Neen ook de afstrooming en vooral het vaarwater zal er zeer door worden verbeterd. Men heeft hier te doen met eene combinatie van 2 zaken, waarom afgraving wenschelijk is. Daarenbovenwelke afdoende reden bestaat er, om niet tot die afgraving over te gaan. Het terrein zal wel wat inkrim pen maar er bestaat geen enkele redenwaarom men ter plaatse nog niet eenen betereneenen fraaijeren toestand za! kunnen verkrijgendan den tegenwoordige. Hij blijft het voorstel tot dempiug met aandrang aanbevelen. De heer Oosterhoff kan kort zijn omdat de heer v. Ha- rinxma thoe Siooten reeds voor een deel heeft gezegd wat hij in antwoord op het bezwaar van den heer v. Eijsinga in opzigt tot de afgraving van den dwinger had willen zeggen Alleen wil hij er nog op wijzen, misschien heeft de heer van Harinxma thoe Siooten dit ook reeds gedaan, maar dau is het aan zijne aandacht ontgaandat, wenscht men de demping op au-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 7