156 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 13 December 1883. dere wijze te bevorderen dan door afgraving van den dwinger, de kosten der demping belangrijk zullen stijgen omdat het zand van elders zal moeten worden aangevoerd. Verder wil spr. nog even terugkomen op het beweren van den heer v. Eijsingadatwaar de gemeente zich ter zake zulke belangrijke offers wil getroostenvan de omwonenden ook wel eenige medewerking mag worden gevraagd wijl zij toch in de eerste plaats bij de demping belang hebben. Het is waar, de omwonenden hebben bij de demping belang, maar toch is de demping meer eene zaak van algemeen belang. Bij het bijzonder belang dat de omwonenden daarbij hebben moet men ook niet vergeten datis het waar dat de te genwoordige toestand op den Eewal en het Heerenwaltje ge vaarlijk is de bewoners van den Eewal ook in de le plaats in dat gevaar deelen en waar zij alzoo het meest in de lasten deelen en hebben gedeeld, is het ook niet meer dan billijk, dat zij ook het meest profiteren van de lusten. Het moet worden erkend dat de waarde der bijgelegen per- ceelen zal vermeerderen maar er is toch ook eene schaduwzijde aan de zaak. Men denke slechts aan de ongelijke wallen. Enkele huizen zullen een minder oogelijk aanzien krijgen. Hier zal de toegang moeten worden verkregen door eenige treden in de hoogtedaar door eenige treden in de diepte terwijl daarenboven de kelderuitgangeu zullen worden verloren. En om nu ook nog met een enkel woord te komen op het bezwaar van den heer v. Sloterdijck, het komt hem voor, dat dit bezwaar wegvaltwanneer men bedenktdat in het plan van den directeur der gemeentewerken boomen zijn opgeno men het zal dun toch zeker de bedoeling zijnden rijweg tusschen de boomen te maken en waar het nu toch niet op gaat boomen op kelders te plaatsenligt het voor de hand dat de rijweg niet over de kelders zal loopen. De heer Troelstra gelooft, dat als de rijweg gemiddeld 8 meter breed wordt zooals is opgegeven die breedte ook allezins voldoende is. Naar hij toch meent te weten is de St. Jacobstraatgemeten van huis tot huisslechts 7 meter breed. Daarenboven bepaalt zich het aantal kelders, dat men nog niet heeft, ook maar tot een viertal. Door een en ander vervalt z. i. het bezwaar van den heer v. Sloterdijck geheel. De Voorzitter meent de kelders, welke zulk een be langrijk punt van discussie uitmaken even te moeten aan duiden. Er zijn slechts drie, die niet aan de gemeente over gaan. Spr. noemt achtereenvolgend de namen der eigenaren, die hunne kelders hebben afgestaan. Een der keldersdie niet te krijgen zijn en bij de woning niet gemist kunnen worden, behoorde aan den nu overleden heer B. Kuipersvooral bezwaar maakte met het oog op het even tueel verlies van den kelderuitgang van het hem medebehoo- rend pand Heerenwaltje no. 1. Volgens verklaring van zijn schoonzoon, met wien de onderhandelingen zijn gevoerd, zal laatstgenoemd pand wel ƒ2000 in waarde verliezen, omdat men bij demping de vaten bier niet meerzooals nuregt- streeks in den kelder zal kunnen brengen. Dan heeft men nog den kelderuitgang aan het Hofplein van het huis van den heer Verwer, doch deze heeft de voorwaarde gesteld, dat de gemeente, indien het blijkt dat de straat verlaagd moet wordende daardoor te ontstane schade vergoedt. Ten opzigte van al de andere kelders en kelderuitgangen bestaat geen bezwaar meer. Spr. meent een en ander te moeten mededeelenom te doen uitkomen, dat de moeijelijkheden zooveel mogelijk zijn bestreden en dat men niet heeft verzuimd de meest voordeelige conditiën te bedingen. Hij gelooftdat ging men tot onteigenen overmen vrij zeker in veel minder positie zou komen. Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en wordt onderdeel I van het verslag van rapporteurs aan de orde, gesteld. Dit onderdeel luidtte besluitende grachten loopende van de Wortelhaven, langs den Eewal en het Hee renwaltje te dempen volgens het plan en op de wijze door den directeur der gemeentewerken ingezonden en aanbevolen bij zjjne missives, d.d. 17 Jun\j 1882, no. 294/2 en 27 Junij 1883 no. 253/2. De heer Duparc meentdat het der vergadering welligt zal zijn opgevallendat de heer Wiersma en hij zich vau deelneming aan het debat hebben onthouden. Zij hebben dit gedaan omdat zij bewoners en eigenaars van panden aan den Eewal zijn. Maar nu rijst bij hen de vraag of zij ook kun nen worden geacht, zoodanig persoonlijk belang bij de demping te hebben dat zij zich, met het oog op art. 46 der gemeentewet ook van stemming moeten onthouden. Spr. zou dit punt gaarne door de vergadering wenschen te zien uitgemaakt. De heer Wiersma heeft bij het dagelijksch bestuur tot het onderwerpelijk voorstel medegewerkt, omdat hij de dem ping van den Eewal beschouwt als eene zaak van algemeen belang. Hij kan er toch niet voor, dat in dezen het alge meen belang zamengaat met het bijzonder belang der bewoners van den Eewal. Nu echter bij de gevoerde discussie het bezwaar van den heer van Sloterdijck zoo op den voorgrond is getreden en de particuliere belangen meer in de schaal zijn gelegdnu wenscht hij bij dezen te verklarendat hij op grond van art. 46 der gemeentewet zich van stemming zal onthouden. Hij wil den schijn niet op zich laden van te hebben medegewerkt tot eene zaakwaarbij ook zijne persoonlijke belangen eenigzins kunnen betrokken zijn. Den heer Troelstra komt het voor, dat het niet opgaat, dat de heeren Wierscna en Duparc zich van stemming zullen onthouden. Hij meent dat ieder lid van den raad wel eens bij eene zaak, waaromtrent de raad besluit', hetzij meer of min der belang heeft. Het belang der genoemde heerenis naar hij meentniet van dien aarddat zij met het oog op art. 46 der gemeentewet niet over het le onderdeel der conclusie mogen medestemmen. Iets anders is het ',wat het 2e onder deel aangaat. Daar betreft het de goedkeuring der met de eigenaars der betrokken panden aan te gane overeenkomsten. Daarbij treedt meer het persoonlijk belang direct op den voorgrond en zullen zij zich van medestemmen moeten onthouden; niet bij het le onderdeel. Daaromtrent zijn zij naar zijn oordeel, verpligt mede te stemmen, tenzij zij de vergadering verlaten. Nadat de Voorzitter had verklaard, dat hij zich geheel met de zienswijze van den heer Troelstra kan vereenigen zegt de heer Dijkstra, dat ook jhij geheel zijne adhaesie kan betuigen aan het door den heer Troelstra gesprokene. Spr. bevindt zich ongeveer in dezelfde positie als de heeren Duparc en Wiersma. Wel woont hij niet aan den Eewal maar toch heeft hij daar een pand. Ook hij zou dus geacht kunnen worden bij de zaak der demping persoonlijk belang te hebben. Het is met het oog daaropdat hij zijne positie w Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 December 1883. 157 in dezen wil duidelijk maken Zijn pand is een pakhuis en nu zal de waarde van dat pand als zoodanig eer verminderen dan vermeerderen, wijl door de demping de opslag zal ver vallen. Toch heeft hij tegen de zaak geen bezwaar, omdat hij haar in het algemeen belang wenschelijk acht. In principe is hij er voor, en daarom meent hij ook gerust te kunnen medestemmen. De Voorzitter meent uit het door den heer Duparc ge sprokene begrepen te hebbendat deze wenschtdat de ver gadering zal uitspreken, of hij en de heer Wiersma, waarbij tevens dan nog de heer Dijkstra kan worden gevoegdzich al dan niet van stemming moeten onthoudenmet het oog op het bepaalde bij art. 46 der gemeentewet. Hij stelt daarom voor bij acclamatie te besluitendat naar 's raads oordeel de genoemde heeren zich niet van stemming behooren te ont houden. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer v. Harinxma thoo Slooten dient hierop een amendement instrekkende om in onderdeel I der conclusie te doen vervallen de woorden „en op de wijze". Hij komt tot dit amendement met het oog op de laatste zinsnede van de missive van den directeur der gemeentewer kenluidende: „onverminderd de mogelijkheid, om dit werk „in een jaar tijds uit te voerenmeen ik toch in overweging „te moeten gevenzoowel uit een finantieelals uit een oog- „punt van zekerheidin verband met de weersgesteldheid en „het ongerief, dat daardoor aan de geregelde circulatie bij de „uitvoering in een jaar tijds zou worden veroorzaaktdaar door een tijdsverloop van twee jaren vast te stellen". Spreker wenscht dat burgemeester en wethouders in dezen vrij zullen worden gelaten. Ook nog om andere redenen acht hij het wenschelijkdat het bestuur omtrent de wijze van uitvoering de noodige vrijheid worde gelaten. De heer Oosterlioff verklaartdat rapporteurs geen be zwaar hebben het amendement van den heer van Harinxma thoe Slooten over te nemen. De heer Troelstra wijst op de wenschelijkheid om de demping zoo spoedig mogelijk te bevorderen. Naar zijne wijze van zien moet ze niet in twee jaar geschiedenals het in één jaar kan plaats hebben. De Voorzitter geeft hierop de verzekering, dat het de bedoeling van burgemec ter en wethouders isde demping in 1 jaar te bevorderen en daarmede zoo spoedig mogelijk te beginnenten einde die ingezetenen werk te kunnen ver schaffen die daaraan behoefte hebben, De heer van Eijsinga dient een amendement in, strekkende om aan het le onderdeel der conclusie toe te voegen de woorden „in dier voege nogthansdat de benoodigde grond „niet zal worden verkregen door afgraving van het zooge naamde „Klein Fentje Dit amendement wordt voldoende ondersteund en dienten gevolge in behandeling gebragt. De heer van Eijsinga wil zijn amendement nog kortelijk toelichtenZoo even bij de algemeene beraadslagingen heeft hij er al op gewezenwat hem tot de indiening moveert, De heer van Harinxma thoe Slooten heeft daarop geant- woord en gewezen op de verbetering van het vaarwater en vooral van de afstrooming, die door de afgraving zal wor den bekomen. Spr. moet daarop terugkomen. Hij moet verklaren dat hij aanvankelijk wat mis is geweest. Zijn idéé was toch dat men zich eenvoudig tot nivellering zou bepalen maar dit is blijkens het antwoord van den heer van Harii.xma thoe Slooten niet het geval. Men wil zóó afgravendat de gracht wordt verwijd. Kon spr. zich reeds niet met een nivellering vereenigen des te meer moet hij zich tegen zulk eene afgraving verzetten. Hij gelooft dat het ook niet op den weg der gemeente Leeuwarden ligt te zorgen voor eene betere afstrooming en scheepvaart. Zij heeft daarbij geen belang. Men moet er wel op letten dat de stadsgracht in onderhoud en beheer is bij de provincie. De provincie Friesland heeft dus daarvoor te zorgen. In geen geval mag de verbetering der afstroo ming dus als argument voor de afgraving worden gebezigd. De heer van Harinxma thoe Slooten heeft er verder op gewezendat aan het plantsoen ter plaatse toch de hand zal moeten worden geslagen, spr. is er geenzins tegen, dat enkele boomgewassendie weg moeten worden verwijderd of dat de afwatering wordt verbeterd. Elke verbetering van het plantsoen is hem welkom. Hoe meer men daardoor de stad verfraaitdes te aangenamer is het hemmaar tegen wegneming of vermindering moet hij zich bepaald verzetten. Van daar zijn amendement. De heer Duparc ziet zich, door hetgeen door den geach- ten laatsten spreker is in het midden gebragt, toch nog ge noopt aan de discussiën deel te nemen. Hij zal niet te veel in het verledene tredenmaar wil slechts hierop wijzendat men reeds bij den aankoop van den molen „het Klein Fentje" op het oog had eene verbetering van het scheepsvaarwater. Die verbeteriug was zelfs een der voornaamste factoren waarom tot den aankoop werd besloten. Voorts moet spr. sterk opkomen tegen het beweren van den heer v. Eijsinga, dat de gemeente Leeuwarden geen be lang zou hebben bij eene verbetering van het scheepsvaar water en van de afstrooming. Het is waar, de stadsgracht is in beheer en onderhoud bij de provincie, maar dit ontheft de gemeente niet van hare verpligting om, zooveel moge lijk, verbeteringen in het vaarwater in het belang der scheep vaart aan te brengen. Indien het geen gemeentebelang is de scheepvaart ook om de stad tegemoet te komen dan weet spr. niet meer, wat gemeentebelang moet worden genoemd. Men zal voor de verandering natuurlijk de goedkeuring van het gewestelijk bestuur noodig hebben. Nu kan spr. zich wel voorstellen, dat bezwaren tegen eene versmalling der gracht zouden kunnen worden geopperd, maar niet dat eene ver- verbreeding tot bedenkingen zou aanleiding geven. De heer van Eijsinga wil den heer Duparc toestemmen, dat de verbetering van het vaarwater een der voorname fac toren voor den aankoop is geweest, maar bij spr. was zij dat niet. Dat de provincie wel hare goedkeuring voor eene verbreeding der gracht zal verleenenwil spr. gaarne geloo- venwant de gemeente zal doenwat zij had moeten doen maar dit is volstrekt geen argument tegen het door spr. in gediende amendement. De heer Bruinsma merkt op, dat de heer van Eijsinga heeft gezegd, dat de gemeente niet behoeft te zorgen voor verbetering van het groot scheepsvaarwater, doch spr. kan zich hiermede geenzins vereenigen. Hij sluit zich geheel aan bij hetgeen daaromtrent door den heer Duparc is gezegd. Maar daargelaten de verbetering der afstrooming, dan nog is er iets dat minder de provincie regardeert, maar toch Wwii

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 8