Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 10 Januarij 1884. zal aflossen schuld van 4i/i pet., terwijl men zal leenen slechts tegen 4 pet. Dit zal toch een verschil in rente geven van 185.in het jaar. Neemt men nu aan dat de aflossing in 20 a 30 jaar geschiedtdan wordt dat nog al een aardig sommetje. Daartegen wegen zeker niet op de onkosten welke eene nieuwe leening medebrengt. De heer Troelstra heeft beweerd dat de uitgaaf voor de demping van den Eewal enz. eene improductieve zaak is. Spr. vindt dit beweren minder juist. Hij gelooftdat de te verkrijgen betere toestand ten goede zal komen niet alleen aan de ingezetenen in het jaar 1884maar ook wel degelijk aan die in latere jaren. De heer Wiersma vindt zich verpligt den heer Troelstra nogmaals te beantwoorden waar deze beweertdat meu bij de behandeling der gemeente-begrootiog voor 1883 eene an dere meening was toegedaan. Die bewering is niet geheel juist, wel wat het feit zelve betreft, maar er is zeer veel aan dat feit voorafgegaan. Het gaat niet aan daarmede geen re kening te houdenwant dan wordt de zaak uit haar verband gerukt. Wat was destijds het geval De raad had indertijd besloten tot conversie van een groot deel der gemeenteschuld in eene 4 pet. leening. Van die conversie werden echter uitgesloten de leeningen ten behoeve der gasfabriek en de zoodanigen waarvan de jaarlijksche aflossing nog niet of nog sinds kort was begonnen. Burgemeester en wethouders kwam het echter wenschelijk voor ook die leeningen langs geleide lijken weg af te lossen tot welke aflossing men volgens de plans ook allezins geregtigd was. Het collegie had daarom eene buitengewone aflossing op de schuld der gasfabriek voor gesteld maar de raad die daarin eene bedekte conversie zag, kon zich daarmede niet vereenigen. Ziedaar in het kort het geval. Geenzins ia dit gelijk te stellen met het onderwer- pelijke. Spr. zal niet meer terug komen op het geldelijk voordeel, maar nog even wijzen op een paar punten. De heer Troelstra wil dat niet buitengewoon zal worden afgelost. De sommen voor die aflossing thans bestemd vloei- jen voort in de eerste plaats uit den verkoop der Irnsumer- zijl en in de tweede plaats uit het saldo der gasfabriek en van het aschlandwelk saldo voor een groot deel is verkre gen door mindere uitgaaf dan was geraamd. Wanneer men die sommen nu aan hunne bestemming onttrektja dan zal men niet behoeven te leenenmaar dan is eerst wijziging der begrootiug noodig. Eerst na die wij ziging is de raad vrij en kan hij de bedoelde sommen voor den Eewal benuttigen. Dit brengt alzoo mededat het denk beeld van den heer Troelstra niet voor dadelijke behandeling vatbaar is. Beter ware het geweest dat dadelijk bij de be grooting een voorstel was gedaan. Ook is de heer Troelstra wel wat vlug met het weer ter sprake brengen van eene zaakdie bij de behandeling der gemeente-begrooting voor 1884 nog zoo ampel werd bespro ken. Toen is toch bepaald de kwestie uitgemaakt of de ƒ35,000, die voor de Irnsumerzijl wordt ontvangen zal wor den gebezigd tot delging van schuld, dan wel tot belegging om zoodoende der gemeente eene vaste inkomst te verzekeren. Nu is het waar dat ook bij verwezenlijking van het denk beeld van den heer Troelstra de schuld der gemeente 35,000 minder zal worden maar toch heeft men hier niet met twee j geheel gelijke gevallen te doen. Maakt de heer Troelstra van zijn denkbeeld een voorstel,j de raad zal dan een principieel besluit moeten nemenwant de kwestie is niet alleen hoe groot of hoe veel zal de schuld der gemeente blijvenneenook aan den aard der schuld en aan de termijnen van aflossing moet worden gedacht. Daarenboven is het zeker hoogst gevaarlijk om gelden voor aflossing op leeningen van de gasfabriek bestemd aan die bestemming te onttrekken. De heer Troelstramet verlof der verg. voor de 3e maal het woord bekomen hebbende moet den heer Wiersma her inneren dat het denkbeelddat spr heden in het midden heeft gebragt, bij de behandeling der gemeente-begrooting niet ter sprake kon komen omdat op de begrooting geen leening voor den Eewal voorkwam. Zelfs werd eene desbe treffende memoriepost geroijeerd. Men wilde immers eerst het beginsel der demping hebben uitgemaakt. En ofschoon nu wel op de begrooting sommen zijn uitgetrokken voor buiten gewone aflossing toch is de raad allezins vrij daarin wijzi ging te brengen. En wat nu den heer Duparc betrefthij gelooft dat die spreker geheel ouder den invloed is van het mistige weder waarop hij doelde. Die geachte spreker berekende wel de besparing der rentewaartoe men zou komen maar hij ver gat daarbij te denken aan het feitdat men bij eene rente van 4 pet. niet a pari kan leenen. Zijns inziens is eeue nieuwe leeningvooral met het oog op de belangrijke saldo'sdie de laatste dienstjaren hebben opgeleverdwel te vermijden maar mogt dit niet het geval zijngaarne wil hij dan erkennen dat zijn denkbeeld weinig waarde heeft. Hem dachtdat men eene nieuwe leening in 1884 zeer goed zou kunnen ontgaan op de door hem aange geven wijze. Is de raad echter van andere meening, dan zal hij niet meer op de zaak aandringen omdat het hier toch ook geen kwestie is van overwegend belang. De heer Wiersma meent, dat de heer Troelstra te veel waarde hecht aan het idee van tijdelijke geldopneming Zoo danige opneming is vooreerst niet noodig. De stand der kas is voor het tegenwoordige voldoende en wanneer men de koopsom der Irnsumerzijl en de som voor buitengewone af lossing op de leeningen der gasfabriek bestemdvoor den Eewal aanwijst, dan zal in liet geheel geen tijdelijke geld opneming behoeven te geschieden. De heer Troelstra heeft herhaaldelijk gesproken over de belangrijke saldo's van vorige jaren maar hij moet wel be denken dat deze voor een groot gedeelte voortvloeijen uit te hooge ramingen. Wel is er ook een klein bedrag meer ont vangen dan was geraamd maar de mindere uitgaaf dan de raming is de hoofdoorzaak. Men meene niet, dat het met de gemeente-fiuanciën zoodanig is gesteld dat buitengewone werkenvan den omvang als de demping van den Eewal zonder leening of aanwijzing van buitengewone middelen kun nen worden gedekt. Slechts door niet buitengewoon af te lossen zal men de kosten der demping van de gracht langs den Eewal kunnen bestrijdenen dit komt spr. niet gewensht voor. Het is hier geen kwestie van opportuniteitmaar van beginsel Hij blijft daarom de aanneming van het voorstel van bur gemeester en wethouders den raad aanbevelen. De Voorzitter merkt op dat de heer Troelstra heeft ge zegd dat zijn denkbeeld weinig waarde hadindien toch een" geldleening moest worden aangegaan. In verband hier- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 10 Januarij 1884. mede acht hij het niet ondienstig er op te wijzen dat zoo wel tengevolge het besluit tot het maken van eene overdek king op de veemarktals door de voorgenomen verbetering der bestrating in sommige gedeelten der gemeente en de uit breiding der gasfabriek, eene leening in 1884 toch onvermij delijk zou wezen al maakt de demping van den Eewal niet die leening noodzakelijk. Hierna worden de discussiën gesloten en wordt onderdeel 1 der voorgestelde wijziging der gemeente-begrootingdienst 1884, in stemming gebragt. Dit onderdeelstrekkende om op de begrootiug aan te brengen eene geldleeninggroot ƒ70,500, voor de demping van de gracht langs den Eewalonder het Hofplein en langs het Heerenwaltjewordt met 17 tegen 1 stemdie van den heer Troelstra, aangenomen. De overige onderdeelen worden hiema zonder hoofdelijke stemming goedgekeurdevenals later het voorstel in zijn ge heel. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een schrijven der commissie voor de gasfabriekbetreffende de in 1884 aan die fabriek aan te brengen verbeteringen De Voorzitter deelt mededat burgemeester en wethou ders in dit voorstelhetwelk den leden bereids in druk is toegezonden, eene kleine wijziging wenschen aan te brengen door in onderdeel a der conclusie te lezen in plaats van „een opzigter" „een tijdelijk opzigter". Dientengevolge wordt voorgesteld te besluiten Burgemeester en wethouders te magtigen o. den directeur der gasfabriek toe te voegen een tijdelijk opzigterop door het collegie vast te stellen jaarwedde b. twee deskundigen te benoemen om met den directeur de noodige plannen tot verbetering der gasfabriek te ontwerpen c. de noodig geoordeelde verbeteringen zooveel mogelijk nog in den loop van het jaar 1884 uit te voerenmet op- dragt de fiuantieele voorstellen ter bestrijding van de kosten dier werken ter zijner tijd den raad aan te bieden. Algemeene beraadslagingen worden omtrent dit voorstel niet gevoerd waarom onderdeel a der conclusie aan de orde wordt gesteld. De heer Bruinsma kan zich met dit eerste punt, dat de aanstelling van een opzigter beoogt, niet vereenigen. Hij meent te moeten herinneren aan hetgeen vroeger hieromtrent is voorgevallen In de eerst vastgestelde verordening en in structie was een opzigter opgenomen. De commissie achtte het echter steeds onnoodig een voorstel te doen tot benoe ming van dien opzigter en een paar jaar geleden is op voor stel der commissiejuist de betrokken bepaling door den raad uit de verordening geligt en nu komt men weer op die zaak terug. Spr. is nog tegen een opzigter want dan zal men twee masten op één schip krijgen. Volgens het voorstel zal de opzigter worden belast met de werkzaamheden buiten de fabriek en zal de directeur zich kunnen bepalen tot de enceinte der fabriek en tot de gasproductie en zuivering. Komen er dan klagten over de straatkanalisatie of over wat anders buiten de fabriek dan zal de directeur deze kunnen schuiven op den opzigter, die ze op zijne beurt weer zal kunnen wijten aan zijnen lastgever den directeurdie dan toch de verant woordelijke persoon is en blijft. Men moet ook niet vergeten dat men de jaarwedde van den directeur der gasfabriek aanzienlijk heeft verhoogd en welnaar spr. meentmet 900. Waarom heeft men dit gedaan? Opdat men een directeur zou erlangendie in alle opzigten aan de eischen zou kunnen voldoen. Spr. wil aannemendat de directeurzooals in het voor stel staatals met werk overladen iswelnuhij is er niet tegen hulp te verleenen maar laat men dit niet doen door benoeming van een opzigter. Laat men voor de werkzaamheden aan het buizennet, de aanvoerbuizen en voor het binneufitten enz. een of meer fitters nog aanstellen en een van hen zooals het ook met de stookers in de fabriek het geval is, benoemen tot baas-fitter. Spr. geeft daarom in bedenking geen opzigter aan te stellen, maar aan de commissie een votum van vertrouwen te schenken, en deze uit te noodigenom als zij het noodig achthet personeel der fitters te vergrooten. De heer van Harinxma thoe Slooten heeft alleen het woord gevraagd om te verklarendat de commissie voor de gasfabriek gaarne op prijs stelt de goede bedoeling van den heer Bruinsma, die een votum van vertrouwen aan de com missie geven wildoor haar in de gelegenheid te stellen meer beambtenofzooals de verordening zegtmeer bedienden bij de gasfabriek aan te stellen. Hij moet echter aan den dank der commissie dit toevoegendat de commissie minder op dat votum gesteld is. De door burgemeester en wethou ders ingediende vooratellen dragen den onverdeelden bijval van alle leden der commissie weg voor zoover zij niet ver hinderd warendo betrokken vergadering bij te wonen en dit was slechts met een der leden wegens ziekte het geval. Men zal dus der commissie geen beter votum kunnen geven, dan door zich niet te verzetten tegen die voorstellen. De heer Troeistra vraagt wat in dezen de bedoeling is, n.l. onder wiens orders de tijdelijke opzigter zal staan. Zal hij staan onder de bevelen van burgemeester en wethouders, of van de gascommissie of wel van den directeur. Men moet er wel op letten, dat de verordening niet spreekt van een opzigter Ter voorkoming van conflicten is het bepaald wenschelijk, dit punt behoorlijk uit te maken. De Voorzitter merkt op, dat de te benoemen tijdelijke opzigter volgens het voorstel zal worden toegevoegd aan den directeur der fabriek. Hij staat dus onder diens onmiddel lijke bevelen. Overigens is de positie van den directeur tegen over de commissie wel zoo genoegzaam bekend dat daarom trent geene nadere inlichtingen behoeven te worden verstrekt. De directeur blijft de verantwoordelijke persoonook voor zijn ondergeschikt personeel. Hierna wordt het le onderdeel der conslusie in stemming gebragt en aangenomen met 16 tegen 1 stem, die van den heer Bruinsmahebbende de heer Minnema Buma reeds vóór deze stemming de vergadering verlaten. Bij het aan de orde stellen van punt b der conclusie zegt de heer Bruinsma, dat hij zich ook niet met dit onderdeel kan vereenigenomdat dit z. i. beoogt eene enquêtedie de raad vroeger niet heeft gewild. Gaat de raad daartoe over en be noemt hij 2 deskundigen die met den directeur het onderzoek zullen instellendan zal z. i. daarvan het gevolg zijndat het rapport ook aan hem zal worden ingediend en dat hij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 4