Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Januarij 1884. De heer Troelstra deelt het bezwaar van de heeren Plan- tenga en Oosterhoff. Blijkens, de redactie wordt ten opzigte der kunstverrigtingen eene uitzondering gemaakt en zullen daarbij allen die ze verrigten aansprakelijk zijn. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen zou hij willen lezen verrigten of doen verrigten", waartoe hij het voorstel doet. Dit amendement wordt ondersteund en dientengevolge in behandeling gebragt. Nadat de heeren van Harinatma thoe Slooten en Plantenga een paar kleine opmerkingen hadden gemaaktzegt de heer Wiersmadat hij de bedoeling van het amendement gaarne toejuichtmaar het niet wenschelijk acht de voorgestelde toevoeging aan te brengen. Z. i. zal de economie van het artikel daardoor geheel worden verbroken. De Voorzitter zou het beter achten om te lezen: „zij die de openbare vermakelijkheden uitvoeren." Den heer van Sloterdijck komt het voor, dat de poging van den heer Troelstra geen effect zal hebben. Men zal toch in het artikel eene bepaling gaan opnemen welke daarin reeds is opgenomen. Die iets doet verrigten is toch hij die de vermakelijkheid regelt. De laatste woorden van het arti kel slaan alleen op kunstverrigtingen op straat. Men wil voor die straatvermakelijkheden dezelfde bepalingen als voor de vermakelijkheden binnenshuismaar nu dient men wel reke ning te houden met het feitdat men bij die straatvermake lijkheden in den regel geen officiële aankondiging heeft en dan het ook veelal niet blijkt, op wiens naam ze geschieden. Men heeft daarbij meestal niet te doen met een behoorlijk georganiseerden troep, die speelt volgens een behoorlijk afge rond programmamaar met verschillende personenwier ligchaam zich voor sommige kunstverrigtingen leent en die ook meestal voor eigen rekening werken. Zij halen zelf het geld op en dragen de onkosten ook zelf. Zij zijn de onder nemers en uitvoerders tevens Van daar dat men voor die kunstverrigtingen eene afzonderlijke bepaling dienstig achtte. Ook spr. komt wijziging der voorgestelde redactie onge- wenscht voor en in strijd met de économie van het artikel. De heer van Harinxma thoe Slooten gelooft, dat, waar men heeft te doen met eene verordening als de onder- werpelijke de redactie zoo duidelijk mogelijk behoort te zijn, en nu blijkt uit de discussie dat die duidelijkheid niet be staat ten opzigte van art. 2welk artikel tot verschil van meening aanleiding heeft gegeven. Het komt spr. echter voor, dat dit verschil weggenomen en genoegzame duidelijkheid verkregen kan worden door inlassehing van een 4-tal woor den. Hij zou n.l willen lezen* „of in de laatste plaatsin dien enz. Spr. dient daarom een daartoe strekkend araendement in Dit amendement wordt voldoende ondersteund en dienten gevolge in behandeling genomen. De heer Troelstra meentdat de economie van het ar tikel deze isdat hijdie aan het hoofd der openbare ver makelijkheid staataansprakelijk is Gaat echter de leer van den heer v. Sloterdijck op dan zijn allen die de kunstver- rigting doen aansprakelijk. Nu gebeurt het op kermissen weldat eene geheele familie fungeertzoowel de man als de vrouw en het kind. Allen zouden dus strafschuldig zijn doch dit is juist in strijd met de economie van het aitikel. De bedoeling daarvan isdat alleen het hoofdde chef wordt bekeurd, Daarin zit spr's. bezwaar. De heer Duparc doet opmerken dat het in het door den heer Troelstra bedoeld geval wel meestal de mandus het hoofd van den troep, zal zijn, die de aankondiging doet, hetzij op de bekende wijze van straatkunstenaarshetzij op eenige andere manieren nu stelt het artikel juist den aankondiger aansprakelijk. Het hoofd van den troepdie ook de noodige vergunning van de policie bekomt, zal dus volgens de ver ordening worden bekeurd. Verder komt het spr. voordat de heer van Harinxma thoe Slooten min of meer in eene dwaling verkeert Zoo straks heeft hij er reeds op gewezendat de bepaling alter natief is. In de eerste plaats is hij aansprakelijk die de aan kondiging doet en hierbij moet ook worden gedacht aan het hoofd van den troepdoor den heer Troelstra bedoeld in de tweede plaats hij, op wiens naam de vermakelijkheid wordt gegeven, en in de laatste plaats hij die zich met de regeling of het beheer inlaat, of, indien het kunstverrigtingen zijn, hij die ze doet. De heer v. Harinxma thoe Slooten verschilt in meening van den heer Duparc wanneer deze zegtdat de bepaling alternatief is gesteld. Men heeft hier* te doen met eene climax. Ontbreekt de een, dan wordt de andere aansprakelijk en mist men ook dezen dan een derde. Nu is het bezwaar van sommige sprekers hierin gelegen dat eene uitzondering van deze bepaling is gemaakt ten opzigte van de kunstverrigtingen. Zij meenen dat de redactie van dien aard isdat bij kunstverrigtingen alleen zij aansprakelijk zijn die de verrigtingen doen en om nu het verschil van inzigten dat thans bestaatin het ver volg onmogelijk te maken daarom heeft spr. zijn amende ment ingediend. Door de iulassching der woorden „in de laatste plaats" zal er z. i. verband komen tusschen de eerste en laatste bepalingen van het artikel. Geen andere strekking heeft zijn amendement. Hij gelooft ook, dat de bedoelde woorden overigens zeer onschadelijk zijn. Nadat de heer Duparc nog had gerepliceerd waarbij hij vooral op het onnoodige van de inlassehing had gewezen, wordt het amendement van den heer Troelstra in stemming gebragt. Dat amendementstrekkende om aan het artikel 2 nog toe te voegen de woorden „of doen verrigten"wordt met 9 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Andrem, Reeling Brouwer, de la Faille C. W. A Buma, Minneina Buma, van Sloterdijck en Duparc. De heer v. d. Scheer kwam tijdens deze stemming ter vergadering en nam dus daaraan nog niet deel. Daarentegen nam hij wei deel aan de volgende stemmingoverhet amendement van den heer van Harinxma thoe Slooten, strekkende om te lezen„of in de laatste plaats, indien enz." Dit amendement wordt eveneens aangenomen en wel met 9 tegen 8 stemmen. Tegen stemden de heeren: Andrem, Reeling Brouwer, C. W. A. Buma, Minnema Buma, v. Sloterdijck, «Wiersma en Duparc. Hierna wordt art. 2, gewijzigd overeenkomstig de aangeno men amendementengoedgekeurd Artt. 3 tot en met 11 worden behoudens eene kleine op merking van den heer v. Harinxma tlioo Slooten om trent het in art 8 voorkomend woord „wild", beantwoord door den voorzitterzonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd. Bij art. 12 deelt de Voorzitter mede, dat de commissie Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 24 Januarij 1884. 17 eene wijziging van dit artikel voorstelt. Zij wenscht alleen de maxima en dus niet de minima te noemen. Men leze dus b. v. in plaats van „met eene boete van 10 tot ƒ25", „met j eene boete van hoogstens 25"enz. De heer Duparc zegt, dat de commissie tot dit voorstel is gekomen na overweging van eenena indiening van haar ontwerp, ter harer kennis gekomen circulaire van den Minis ter van Justitie aan de procureurs generaal bij de geregtsho- ven waarbij den ambtenaren van het openbaar ministerie wordt aanbevolen om bij hunne requisitoiren steeds te letten op de wenschelijkheid eener behoorlnke verhouding tusschen boeten en gevangenisstraf Naar het oerdeel nu van de commissie zijn de gemeentebesturen bij magte om tot bevordering van het door den minister beoogde doel mede te werken. Het middel daartoe is om in de plaatselijke strafverordeningen den regter niet langer te binden aan minima van geldboeten, zoodat hij voor ligte overtredingen zal kunnen afdalen, zelfs tot het bij art. 161 der gemeentewet bepaalde minimum van ƒ1. Doet de regter dan tevens de, krachtens de wet van 1864op te leggen gevangenisstraf evenredig zijn aan het bedrag der te betalen geldboetedan zal het waarschijnlijk veel minder dan thans voorkomen, dat zoovele veroordeelden de voor keur geven aan het ondergaan der subsidiaire gevangenisstraf boven het betalen der boete een kwaad dat al meer en meer toeneemt. De door de commissie voorgestelde bepaling strookt ook geheel met hetzij 't ook nog niet ingevoerdenieuwe wetboek van strafregt, waarbij nergens een minimum, maar slechts een maximum van geldboete is vastgesteld. Bij aan neming van het gedane voorstel zal de commissie ook bij al de andere thans door haar herzien wordende* strafverordenin gen dienovereenkomstig te werk gaan. Hierdoor zal tevens het voordeel worden verkregen datna invoering van het wetboek van strafregtde Leeuwarder strafverordeningen niet zullen behoeven te worden gewijzigdten einde het daarbij aangenomen strafstelsel in overeenstemming met dat van het wetboek te brengen. Hierna wordt het gewijzigd art. 12 zonder hoofdelijke stem ming aangenomenalsmede de considerans. In verband met een en ander wordt de verordening in haar geheel vastgesteld als volgt üe raad der gemeente Leeuwarden Overwegende dat er noodzakelijkheid bestaat tot nadere re geling van de policie op de openbare vermakelijkheden plaatsen van vereeniging van personen en verlotingen Gezien art. 135 der gemeentewet. Besluit Vast te stellen navolgende VERORDENING, regelende de policie op de openbare vermakelijkhedenplaatsen van vereeniging van personen en verlotingen in de gemeente Leeuwarden. Art. 1. Het is verbodenopenbare vermakelijkheden in de gemeente te houdentenzij met vergunning van den bur gemeester en met opvolging van de door dezen aan de ver gunning verbonden voorwaarden. De burgemeester weigert deze vergunning niet, dan in het belang van de openbare orde of zedelijkheid. Onder de bij het le lid van dit art. bedoelde vermakelijk heden worden verstaan alle tooneelvoorstellingenmuziek uitvoeringen harddraverijen hardrijderijen hardlooperijen ringrijderijen en alle andere vertooningen en feestelijkheden die op voor het publiek toegankelijk gestelde plaatsen wor den gehouden. Art. 2. Voor overtreding van het in het vorig artikel vastgestelde verbod zijn aansprakelijk zijdie de openbare vermakelijkheden openlijk aankondigenbij gebreke van dezen zij, op wier naam zij plaats hebben, of, bij gebreke ook van dezen zij die zich met de regeling of het beheer inlaten ofin de laatste plaatsindien het kunstverrigtingen zijn zij die ze verrigten of doen verrigten. Art. 3. Het is verboden tot het houden van de in art. 1 bedoelde openbare vermakelijkheden eenig gebouw of eenige plaats af te staan indien de daartoe vereischte vergunning niet is verkregen. Art. 4. Het is verboden, op de openbare straten, pleinen of wandelingen met draaiorgels of andere instrumenten muziek te maken, kunsten te verrigten, te liedjeszingen, dausuit- voeringen te maken of soortgelijk bedrijf uit te oefenen, tenzij met vergunning van den burgemeester en met opvolging van de door dezen aan de vergunning verbonden voorwaarden. Art. 5. Het is aan houders van plaatsen van vereeniging verbodentusschen des avonds elf uur en des morgens zes uur personendie niet tot hunne huisgenooten behooren op die plaatsen toe te laten of te hebben tenzij door den bur gemeester vergunning tot afwijking van deze tijdsbepaling is gegeven en met opvolging van de door dezen aan de vergun ning verbonden voorwaarden. Onder de bij het le lid bedoelde plaatsen van vereeniging worden verstaan koffij huizenlogementen, herbergen, tappe rijen en kroegen zoomede tuinen waar dergelijke vereeni ging wordt gehouden. Art. 6. Het is aan ieder verbodenzich gedurende den in het vorige art. bedoelden tijd in de daarbij omschreven plaat sen van vereeniging op te houden. Art. 7. Niet van toepassing zijn 1. het in art. 5 vastgestelde verbod, op logementhouders en herbergiers ten aanzien van reizende of bij hen nachtverblijf houdende personen 2. het in art. 6 vastgestelde verbod op laatstgenoemde personen zei ven de huisgenooten van de houders der plaatsen van vereeniging en op genees-heel-verlos- en artsenij- mengkundigendie daar tot uitoefening van hun beroep moeten vertoeven. Art. 8. Het is verbodenonderhandsche verlotingen van slagtvee gevogelte wild eetwaren meubelen boeken liefhebberijen zijden of andere stoffen, kleederen of dergelijke voorwerpen beneden eene waarde van honderd gulden aan te leggen of te houdentenzij met vergunning van burge meester en wethouders en met opvolging van de door dezen aan de vergunning verbonden voorwaarden. Art. 9. Het is aan ieder verbodenhet houden van ver lotingen als in het vorig art. zijn bedoeldten zijnen huize toe te laten of te dulden, indien de daartoe vereischte vergun ning niet is verkregen. Art. 10. Het is verboden, op de openbare plaatsen, plei nen en wandelingen of op het ijs met geldkaarten of dob- belsteenen'te spelen. Art. 11. De zorg voor de naleving van deze verordening wordt opgedragen aan den commissarisde inspecteurs en de verdere beambten van policie.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 4