18
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Januarij 1884.
Hun wordt de last verstrekt, tot dat einde de woningen
van de ingezetenen huns ondanksbinnen te tredenmits
daarbij worden in acht genomen de voorschriften der wet
van 31 Augustus 1858 (Staatsblad no. 83).
De uitvoering van dien last mag ten allen tijde geschieden.
Art. 12. De overtredingen van deze verordeningen worden,
voor zoover daartegen niet bij de wet is voorzien gestraft
die van artt 1 5 en 8 met eene boete van hoogstens
ƒ25.die van artt. 3 6 en 9 met eene boete van hoogstens
ƒ12.de overige met eene boete van hoogstens f 3.
Art. 13. Met het in werking treden van deze verorde
ning zijn de verordeningregelende de policie over de schouw
burgen herbergen tapperijen en alle voor het publiek open
staande gebouwen en zamenkomstenopenbare vermakelijk
heden loterijen enz.in de gemeente Leeuwardenvastge
steld bij raadsbesluit van 11 September 1856, en de raads
besluiten van 10 December 1857 en 9 November 1871 tot
wijziging dier verordening vervallen.
3 Voorstel tot herziening der verordeningregelende de po
litie op het verkoopen enz. van vleeschvisch en vruchtenwaar
van het gebruik schadelijk voor de gezondheid kan zijn.
(Zie bijlage no. 3 van het verslag van 's raads handelingen
over 1884).
De heer Troelstra gelooftdat de commissie voor het
ontwerpen van strafverordeningen in zoover goed heeft ge
zien waar zij meentdat de bestaande verordening van po
litie op den verkoop van vleesch visch en vruchten waar
van het gebruik voor de gezondheid schadelijk kan zijn, eenige
verscherping behoeft. Toch moet spr. erkennen dat hij de
nieuw ingevoegde bepalingenwanneer hij deze in onderling
verband met elkander beschouwt, minder goed vat. Hij leest
in de toelichting der wijzigingen „dat de eenige waarborg
.tegen den invoer en evenzeer tegen den vervoer van dood
„vee en van vleesch van tengevolge ziekte gestorven vee
„is, zoowel den een als den ander afhankelijk te stellen van
,de vergunning van den commissaris van politie. Deze is daar -
„door in de gelegenheid de keurmeesters terstond bij de hand
„te hebbenom hen te laten beoordeelenof het gebruik
„van het ingevoerde vee of vleesch al dan niet schadelijk voor
„de gezondheid kan zijn."
Met die toelichting klopt niet art. 1, luidende: „Het is
„verboden, dood vee in de gemeente in te voeren of te ver-
„voerentenzij met vergunning van den commissaris van
„politie en met opvolging van de door dezen aan de vergun-
„ning verbonden voorwaarden."
Daarin wordt dus wel gesproken van dood veemaar niet
van vleesch van tengevolge van ziekte gestorven veezooals
in de toelichting wordt gezegd. Volgens art. 2 is de in- en
vervoer van het laatste geheel verboden. Spr. acht dit niet
wenschelijk maar in het stelsel der commissie is art. 2 boven
dien nog onvolledig.
Vleesch van tengevolge van ziekte gestorven of van ge
smoord vee mag niet worden ingevoerd, maar wel het vleesch
van door ziekte „afgemaakt" vee, wat dikwijls nog schade
lijker voor de gezondheid kan zijn.
Dan heeft spr. nog een bezwaar. Hij stemt toe, dat
ieder al spoedig kan zien of vleesch al dan niet bedorven is.
Ook kan men in het algemeen bepalendat vleesch van ten
gevolge ziekte gestorven of afgemaakt vee niet mag worden
ingevoerdwant ieder, die dit doet kan, de afkomst van het
vleesch wetenmaar hoe kan men altijd vooruit wetendat
men vleesch invoertdat de keurmeesters schadelijk voor de
gezondheid zullen achten? Een verbod moet stellig en dui
delijk zijn.
Ook vat spr. artikel 4 minder goed. Dat artikel luidt
„Indien vee tengevolge van ziekte gestorven of gedood is,
„is de eigenaarhouder of hoeder van dat vee verpligt daar-
„van binnen 24 uren aan den commissaris van politie kennis
„te geven en inmiddels het dier in zijn geheel te laten tot
„dat de keuring daarvan door de in art 2 genoemde keur
meesters of den gemeentelijken veearts heeft plaats gehad.
Spr. kan niet anders ziendan dat het de bedoeling der com
missie isom vleesch van tengevolge ziekte gestorven vee
niet in consumtie te brengen, maar waarvoor hier dan keuring
voorgeschreven Eindelijk heeft de commissie maar alleen gespro-
i ken van in-en vervoer. Hij gelooft dat het ook dienstig zal zijn
omtrent den doorvoer bepalingen te maken. Hij verstaat toch
door vervoer overbrenging van de eene naar de andere plaats
binnen de gemeentemaar nu kan het zeer goed gebeuren
dat in deze gemeente voor de gezondheid schadelijk vleesch
wordt aangetroffen dat slechts de gemeente wordt doorge
voerd of dat men voorwendt door te voeren. Daarover
zwijgt de concept-verordening en zij geeft in zoodanig geval
niet genoegzaam houdvast.
Ziedaar eenige bezwaren die bij de lezingbij spr. zoo
zijn gerezen. Gaarne zou hij hieromtrent iets naders van de
commissie vernemen.
De heer Bruinsma wenscht eenige inlichting. Het is al*
gemeen bekend, zegt spr. en ook door de deskundigen aan
genomen dat als een stuk vleesch moet worden gekeurd, men
niet spoedig zegt, dat vleesch is goed of wel slecht, want
voor deze beslissing is eigenlijk noodig dat men het dier, waar
van het vleesch afkomstig is, levend heeft gezien. Het is
toch maar waar, dat het vleesch oogenschijnlijk goed is, en toch
voor de consumtie schadelijk kan zijn. Spr. wil slechts wijzen
op de parelziekte. Deze ziekte moet al in het laatste stadium
zijn, zal men haar aan het vleesch kunnen bemerken. De
slagers weten de parels zoo behendig te verwijderendat de
ziekte bijna onmogelijk door het vleesch alleen is te consta
teren. Nu zou hij wel eens willen weten of in deze verorde
ning niet tehuis behoort eene bepaling omtrent de keuring
van het vee. Hij mist zoodanige algemeene bepaling.
Geen veearts zal ligt tot keuring overgaan, wanneer hij zich niet
van de goede hoedanigheid der intestina heeft overtuigdm. a. w.
voor eene goede keuring is noodig, dat men eerst het vee levend
ziet en daarna in geslagten toestand. Spr. weet, dat het moeijelijk
zal zijn om de 2 a 3000 beesten, die hier zoo jaarlijks wor
den geslagtvooraf behoorlijk te doen keurenmaar toch
acht hij het voor de volksgezondheid en voor eene goede keu
ring van het vleesch bepaald noodig. Het is daarom dat hij
eenige inlichting van de commissie verzoekt.
De Voorzitter kan den heer Bruinsma antwoorden, dat
de door hem bedoelde.kwestie, een punt van beraadslaging
bij de commissie heeft uitgemaakt. Deze achtte het echter
niet noodig aan de verordening zoodanige uitbreiding te ge
ven dat al het veevoordat het geslagt wordtdoor deskun
digen wordt gekeurd.
De heer de la Faille neemt acte van deze mededeeling
en beschouwt haar als alleen strekkende, om voor het oogen-
blik het standpunt der commissie aan te geven. Hij had na
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden; van den 24 Januarij 1884.
melijk liever gehoorddat namens de commissie niet het
onnoodige, maar de onmogelijkheid ware uitgesproken om in
de gegeven omstandigheden eene bepaling als door den heer
Bruinsma bedoeld, behoorlijk te handhaven Voor het tegen
woordige wordt immers nog op zoo verschilleude plaatsen
geslagt, terwijl men ook geen keurmeesters heeft, die in staat
zijn het levende vee te keuren. Eene bepaling als de bedoelde
zal alleen dan effect kunnen sorteren, wanneer ook hier eens
te eeniger tijd zal worden verwezenlijkt het denkbeeld der op-
rigting van een abattoir.
Spr. deelt overigens geheel het bezwaar van den heer Bruin
sma omtrent de keuring van het vleesch. In verband met
een en ander zal hij de onderwerpelijke verordening dan ook
slechts als een tijdelijken maatregel beschouwen. Met het
tegenwoordig personeel keurmeesters en verschillende andere
toestanden, is het onmogelijk voor dezen oogenblik eene af
doende bepaling te maken. Hij zal zich dus met de voorge
stelde bepalingen vereenigenmaar het zal hem wel aangenaam
zijn te vernemen, dat de commissie instemt met zijne verklaring,
dat eene voldoende keuring voor dit oogenblik onmogelijk is.
De Voorzitter zegt, dat hetgeen zoo even door hem is
gezegddeze beteekenis heeftdat de commissie het voor
het moment niet noodig acht de verordening in den door den
heer Bruinsma aangegeven zin uit te breidenook met het
oog op de uitvoerbaarheid in de tegenwoordige omstandigheden
De heer van Sloterdijck wenscht den heer Troelstra te be
antwoorden, maar moet beginnen met de opmerking, dat hij alle
bezwaren van dien geachten spreker niet regt heeft gevat. Hij zal
dus alleen die punten refuteren, welke hij goed heeft begrepen.
In de eerste plaats het verschil tusschen art. 1 en 2. Bij
eerstgemeld artikel wordt verboden de in- en vervoer van
dood veetenzij met vergunning van den commissaris van
politie. Bij artikel 2 is echter geen sprake van die vergun
ning, maar wordt de in- en vervoer van vleesch van tenge
volge van ziekte gestorven of van gesmoord vee geheel ver
boden. De reden daarvan ligtnaar spr. meent, voor de haud
De ondervinding toch heeft geleerddat vleesch van beesten,
die zijn geslagt om ziekte, in den regel ook schadelijk voor
de gezondheid is. Daarentegen kan het vleesch van het in
art. 1 bedoelde doode vee goed zijn. Van daar dat men den
in- en vervoer van dat doode vee wil toelaten mits met ver
gunning van den commissaris van politie. Dat laatste is
noodigten einde dadelijk te kunnen doen onderzoeken of
het vleesch van dat ingevoerde doode vee werkelijk niet scha
delijk voor de gezondheid zal zijn.
Waarom men niet den in- en vervoer van alle vleesch
heeft verboden, dit is, omdat er geen noodzakelijkheid bestaat
belemmerende bepalingen van den handel ook tot deugdelijk
vleesch uit te strekkenvan vleesch dat afkomstig is van
tengevolge ziekte gestorven of gesmoord vee is a priori te vermoe
den dat het gebruik nadeelig is voor de gezondheid, maar dat
vermoeden gaat niet op ten opzigte van het vleesch van alle vee
De heer Troelstra heeft er op gewezendat de overtreding
van art. 2 afhankelijk is van het oordeel van keurmeesters
dat men natuurlijk vooraf niet kan kennen. Spr. erkent dit
laatstemaar kan men vooraf niet het oordeel der keur
meesters kennenzeer goed weet ieder verkooper toch of er
aan het vleesch bederf isal dan niet.
Ook heeft de heer Troelstra er op gewezen dat de door
voer niet is verboden maar spr. meentdat men daarvoor
geene bepalingen behoeft te makenomdat de belangen der
gemeente bij dien doorvoer niet zijn betrokken.
19
De heer Bruinsma heeft gevraagd naar eene algemeene be
paling omtrent de wijze van keuring, maar die geachte spreker
lette er opdat men hier heeft te doen met eene strafverorde-
ningwaarin eene bepaling omtrent de wijze van keuring niet op
hare plaats zou zijn. Zoodanige bepaling behoort in de instructie
van den keurmeesterniet in de onderwerpelijke verordening.
Werd zij in de verordening opgenomendan zou de straf
baarheid van overtredingen afhangen van het antwoord op de
vraag, of de keurmeesters op de voorgeschreven wijze hadden
onderzocht. De regter zou die dan gaan beoordeelen en, bij
de geringste afwijkingvan regtsvervolging moeten ontslaan.
De aansprakelijkheid voor een deugdelijk onderzoek zou dan
van de keurmeesters overgebragt worden op den raad.
Daarenboven is het niet goed bepalingen omtrent de keu
ring in de verordening op te nemen omdat daarbij zóóveel
is in acht te nemendat men alligt iets zou vergeten. Ook
is in eene op zelfstandig oordeel rustende eigene bevinding
en in een proces-verbaal, opgemaakt op den ambtseed, veel
meer waarborg voor eene goede keuring gelegendan in eene
keuring gedaan met inachtneming van bindende voorschriften.
Die voorscnriften zouden nooit zoo in onderdeelen kunnen
afdalen als dikwijls blijkt noodig te zijn.
Hij is het overigens eens met den heer de la Faille, dat
eene algemeene keuring van het slagtvee voor het tegenwoor
dige bij gemis van een algemeen slagthuis niet wel doenlijk
ismaar niet gaat hij met dien spreker meêwaar deze be
weert, dat daarom de onderwerpelijke verordening als van
een tijdelijk karakter moet worden beschouwd. Neen, men
heeft hier te doen met eene strafverordening, waaraan voort
durend kracht is toe te kennenmaar waarnaast zeer goed
in het leven zou kunnen worden geroepen eene verordening
speciaal voor de keuring van het slagtvee. Die verordening
zou echter niet in het kader strafverordeningen behooren. Het
is waar, wel kunnen ook deze verordeningen ten allen tijde
aan eene herziening worden onderworpenmaar toch hebben
ze een permanent karakter en spr. gelooft datals de raad
de thans in behandeling zijnde verordening vaststeltzooals
zij is aangeboden, zij zeer goed kan bestaan blijven ook dan,
wanneer men afzonderlijke bepalingen omtrent de keuring wil.
De heer Duparc wil nog een enkel woord zeggen ter
aanvulling van hetgeen door den heer van Sloterdijck is in
het midden gebragt. Men moet z. i. niet vergeten, dat men
hier niet met eene nieuwe verordening te doen heeftmaar
met aanvulling van eene bestaande en wel met die bepalingen,
waarvan aanvulling volgens de opgedane ondervinding allernood
zakelijkst is. Evenmin geldt het hier eene verordening op het
slagten van vee. Daarvan zal eerst sprake kunnen zijn, als
men hier eene algemeene slagtplaats heeft. De onderwerpe
lijke verordening slaat alleen op vee, dat tengevolge van ziekte
gestorven of dat gesmoord is. En waar nu bij art. 1 de in
voer van dood vee van elders is verbodentenzij met ver
gunning van den commissaris van politiedie natuurlijk voor
behoorlijke keuring zal zorgendaar heeft men bij art. 4 zich
willen verzekeren van eene behoorlijke keuring van het vee
dat in de gemeente tengevolge van ziekte is gestorven of gedood.
De bedoeling isom zooveel mogelijk te voorkomendat
vleesch van tengevolge van ziekte gestorven of gedood vee
in consumtie wordt gebragt, vóór dat door deskundigen behoor
lijk is uitgemaakt, dat het niet schadelijk is voor de gezondheid.
Nog iets tot inlichting. Volgens de door het rijksbestuur
gegeven voorschriftenzijn de rijksontvangers verpligtom
van iedere aangifte van uit nood geslagt vee terstond me-