20 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Januarij 1884. dedeeling te doen aan het gemeentebestuuropdat ditin overleg met de politieer voor kunne zorgendat geen voor de gezondheid schadelijk vleesch in consumtie wordt gebragt. Nu gebeurde het vroeger nog al dikwijlsdat hier zooda nige beesten werden geslagt en wel omdat Leeuwarden voor den verkoop van het daarvan afkomstig vleesch beter gelegen heid aanbood dan wel kleinere plaatsen. In den laatsten tijd is dit echterdank zij vooral ook het goede toezigt der politiezeer zeldzaam geworden. Maar wat doet men nu Het bedoelde vee wordt even buiten de gemeente geslagt en men voert het vleesch dan bij gedeelten in. Wil men zich informeren bij de politiemen zal dan vernemendat die invoer nog al zeer belangrijk is en tevensdat de bestaande bepalingen niet voldoende zijn, om den vereischten waarborg te bekomen dat den ingezetenen geen vleesch wordt verkocht dat soms zelfs zéér schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Van daar dat men aanvulling en verscherping der bestaande bepalingen heeft noodig geacht. De heer Troelstra moet verklarendat hem de zaak ook na de door den heer van Sloterdijck gegeven toelichting, niet duidelijker is geworden. Hij zou pertinent aan de com missie willen vragen of het hare bedoeling is dat het vleesch, afkomstig van tengevolge ziekte gestorven of van gesmoord vee, aan de consumtie moet werden onttrokken. Is dit hare be doeling, dan wenscht hij te vragen hoe dit is te rijmen met art. 1. Terwijl dit art. in-en vervoer van dood vee toelaat, mits met vergunning van den commissaris van politieverbiedt art. 2 den in- en vervoer van alle vleesch van tengevolge ziekte gestorven of van gesmoord vee. Hij zou wel eens willen wetenof de commissie laatstbedoeld vleesch per se voor de consumtie ongeschikt achtof dat zij die ongeschiktheid door keuring wil doen uitmaken. Het zou spr. wenschelijk voorkomendat èn de invoer van dood vee èn de invoer van vleesch van ziek of gestorven vee, afhankelijk werd gesteld van de vergunningte geven door den commissaris van politie en na keuring. De Voorzitter zegt, dat het de bedoeling der commissie isom den invoer van vleesch van tengevolge ziekte gestor ven of van gesmoord vee te verbieden, voor zoover het bij keuring blijktdat de consumtie van dat vleesch schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Blijkt dit laatste niet, dan wenscht men den invoer toe te latenal is het vleesch dan ook afkomstig van een tengevolge ziekte gestorven of van een gesmoord dier. Vindt de heer Troelstra dat deze bedoeling niet duidelijk blijkt uit de redactie der voorgestelde artikelenwelnuspr. zou hem in overweging willen gevendan straks bij de be handeling der artikelen de noodige verbeteringen voor te stellen. Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en wordt art. 1 aan de orde gesteld. Dit artikel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Bij art. 2 verklaart de heer Troelstra dat hij tegen zal stemmen. Het artikel is aan den eenen kant te streng en aan den anderen kant niet streng genoeg. Duidelijk blijkt uit de redactiedat alle invoer van vleesch van gestorven vee bepaald verboden isterwijl vleesch van aan ziekte gestorven vee mug worden ingevoerd. De woorden: waaraan eenig bederf is", slaan alleen op visch, dit blijkt ook bij vergelijking met de bestaande verordening. De heer Duparc acht het artikel taalkundig juist* De redactie is zóódatblijkt het vleesch niet schadelijk voor de gezondheid te kunnen zijnde invoerder niet strafschuldig is. Naar spr. van deskundigen wel eens heeft vernomen staat het niet per se vast, dat alle vleesch. afkomstig van ten gevolge ziekte gestorven of van gesmoord vee, nadeelig voor de gezondheid kan zijn. Met het oog daarop meende de commissie niet te moeten voorstellen iu elk geval den invoer van zoodanig vee te verbieden. De woorden, waarop de heer Troelstra wees, n.l. waaraan eenig bederf is", slaan duidelijk alleen op visch. Bij aan dachtige lezing zal niemand tot eene andere conclusie kunnen komen. Spr. gelooft dan ook nietdat de bepalingin hoofdzaak uit de bestaande verordening overgenomen iu de practijk tot moeijelijkheden zal leiden. De heer Troelstra treedt hierna in nadere uiteenzetting vau zijne meening en brengt de nieuwe redactie der bepaling nog nader in verband mat die uit de oude verordening. De heer Bruinsma beschouwt de bepalingen van dit art. in verband met elkander. Het eerste gedeelte is een verbod. Nam men dit alleen aan, dan zouden b.v. alle onrijpe vruchten moeten worden afgekeurdterwijl sommigen b.v. cnrijpe kruisbessen door bijvoeging van siroop of suiker schadeloos worden gebruikt, evenals onrijpe appelen, wanneer deze goed gestoofd zijn. Het tweede gedeelte van het artikel voorziet daarin door de woorden; wanneer dit schadelijk voor de ge zondheid kan zijn." Spr. heeft dus tegen de redactie van art. 2 geen bezwaar. De heer Wiersma gelooft, dat de bepaling iu duidelijk heid zou winnenals men overnam de leesteekens uit de be trokken bepaling der oude verordening. De heer Duparc acht di>, voor iemand die goed kan en ook goed wil lezen, overbodig. Verder repliceert hij op het door den heer Troelstra gesprokene, waarbij hij door voorbeelden aantoont hoe nuttig het is in het algemeen te verbieden om vleesch visch of vruchten in te voeren te vervoeren of te verkoo- pen waarvan het gebruik door de daaitoe door burgemeester en wethouders aangestelde keurmeesters of door den gemeente lijken veearts schadelijk voor de gezondheid wordt geacht. De heer Troelstra constateert, dat het door de in lichtingen van den heer Duparc vast staat, dat de invoer van vleesch van tengevolge ziekte gestorven of van gesmoord vee is verbodenmaar hoe dan te handelen met het vleesch van „afgemaakt" vee. Het is toch bekend dat een boerdie een stuk vee heeft dat lijdende isniet wacht tot dat het sterft maar spoedig tot slagten overgaat Het gebruik van dat vleesch is veeltijds toch niet minder schadelijk voor de gezond heid te achten als dat van tengevolge ziekte gestorven of van gesmoord vee. Spr. wenscht niet zoover te gaan en niet den geheelen invoer van vleesch als laatstelijk bedoeld te ver bieden. Het kan toch zeer goed gebeuren, dat een koe sterft b.v. tengevolge van het kalven of dat het de rug breekt enz. en dan wilde spr. die gelegenheid niet ontnemen aan den minderen man om zoodoende ook eens een stukje vleesch te bekomen. Hij wenscht invoer van vleesch van ziek en ge storven vee met vergunning van den commissaris van politie, die, die door de keuring te bevorderen zou moeten zorgen dat geen vleesch voor de consumtie werd bestemddat schadelijk voor de gezondheid kau zijn. Dan bestond er ook overeen stemming met art. 1 De heer Duparc moet terugkomen op het woord „afge maakt" door den heer Troelstra gebezigd. Sinds lang is deze provincie gelukkig weder vrij van longziektemaar er is een tijd geweest, dat die ziekte hier sterk heerschte. Het vee Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Januarij 1884. 21 aan die ziekte gestorvenwerd dan steeds voor het verbruik afgekeurdniet echter de runderen die wegens longziekte waren afgemaakt Oordeelde de veearts, dat het gebruik van het van die runderen afkomstige vleesch niet schadelijk voor 1 de gezondheid wasdan geschiedde de verkoop zelfs publiek, op last van de regering. De heer Troalstra heeft zich misschien minder duidelijk uitgedrukt, doch hij kan zich bijna niet begrijpen, dat hij misverstand zou kunnen worden Bij heeft gesproken van afge maakt vee en niet, zooals de heer Duparc schijnt te meenen, van onteigend vee Spr. doelt hier in het algemeen op vee dat tengevolge van ziekte wordt gedood. Als rijksontvanger weet hij maar al te goeddat er dikwijls ziek vee wordt af gemaakt, omdat men vreest dat het anders toch sterft. Zoo als de bepaling thans luidt kan het vleeschafkomstig van de grootste krengen ingevoerd wordenindien men maar gezorgd heeft het stuk vee te doodenterwijl goed vleesch van gestorven vee moet geweerd worden. De heer Duparc zegt geen oogenblik aan onteigend vee te hebben gedacht Hij hield zich geheel aan het door den heer Troelstra gebezigde woord „afgemaakt". Daarop sloeg dan ook juist zijne repliek die anders geen zin zou hebben gehad. Verder worden nog eenige kleine opmerkingen gemaakt door den Voorzitter, den heer Duparc en den heer Wiersma, welke laatste het bezwaar van den heer Troelstra wel eenig- zins kan deelen. Ook spr. heeft wel eens gehoord van af maken van ziek vee en al is het nu, dat de ziekte nog maar in ligten graad bestaattoch zou hij hetmet het oog op het doel der verordening, wenschelijk achten dat de in- en door voer werd verboden. De heer Minnema Buma begrijpt niet het verschil van meening. De commissie heeft na langdurige beraadslaging besloten, den in- en vervoer van het vleesch van afgemaakt vee niet absoluut te verbieden. Het kan toch gebeuren, dat b v. een koe een poot breekt en dien tengevolge wordt ge- lagtmaar dan is het vleesch daarvan geheel gaaf en vol trekt niet van dien aard, dat het wenschelijk is den in- en vervoer hiervan te verbieden Neen in zoodanige gevallen iwen8cht men slechts keuring. De heer Wiersma observeert, dat erkend is, dat het vleesch afkomstig van tengevolge ziekte gestorven of van ge smoord vee, eigenlijk niet meer is te keuren want voor eene goede keuring is het noodig dat men het dier levend heeft onderzocht De heer Bruinsma heeft immers er nog op ge- jwezen, hoe de slagers er voor kunnen zorgendat niet wordt jontdekt, dat het vleesch afkomstig is van een rund, dat aan de parelziekte heeft geleden. In verband hiermede vreest spr. dat de voorgestelde bepaling niet geheel zal voorkomen, dat hier slecht vleesch wordt verkocht. Hierna worden de beraadslagingen omtrent art. 2 gesloten. Dit artikel wordt, in stemming gebragt, aangenomen met 14 tegen 3 stemmendie van de heerenReeling Brouwer Wiersma en Troelstra. Arfct. 3 tot en met 6 worden hierna onveranderd aangenomen. Bij het aan de orde stellen van art 7 zegt de heer Bruin sma dat hij met het oog op de laatste alinea van dit art. eene vraag heeft te doen. Die alinea is luidende: „de voor erpen van de overtreding worden dadelijk in beslag geno men en. bij veroordeeling, door den regter verbeurd ver klaard" Hij stelt zich nu het geval dat een stuk vleesch wordt m beslag genomen maar nu is de betrokken eigenaar daar mede niet tevreden hoe dan Jaals de regter veroordee ling uitspreektdan zal het in beslag genomene verbeurd wor den verklaard maar dan is het vleesch bedorven terwijl zich ook het geval kan voordoen dat geen veroordeeling wordt uitgesproken hoe dan Ook verloopt tusschen de veroordeeling en de inbeslagne ming nog al eenigen tijd. Wat zal men dan intusschen moe ten doen met datwaarover eens het anathema is uitgesproken Spr. vreest in dit opzigt moeijelijkheden en zou bang zijn, dat de gemeente tot restitutie verpligt zou kunnen worden. Hij weet echter dat er in den regel geene oppositie komt, ofschoon belanghebbenden wordt medegedeeld, dat het afge keurde zal worden vernietigd. De heer van Sloterdijck meent, dat het de vraag van den lieer Bruinsma is, wat of er gebeuren zal, als er eens vleesch of vee in beslag wordt genomen als schadelijk voor de gezondheid, waarvan later blijkt, dat dit niet het geval is Ja, ook spr. gelooft dat de gemeente dan misschien zou kun nen worden genoodzaakt te vergoeden de schadewelke door de in beslagneming aan den betrokken eigenaar is berokkend, maar men moet hierbij niet vergeten dat de keuring niet ligtvaardig geschiedt. Er zal zeker geen vleesch of visch worden afgekeurddat niet verdient te worden afgekeurd. In den regel zal na de in beslagneming ook veroordeeling en dientengevolge ook verbeurdverklaring volgen. Slechts hoogst zelden zal men voor vrijspraak komen te staan. Daar- enboveu is ook geen vernietiging voorgeschreven. Deed de raad ditdan zou hij zijne bevoegdheid te buiten gaan, want art. 162 der gemeentewet toch luidt: „De strafverordening bepaaltin welke gevallen de regter bevoegd of verpligt is het voorwerp van het misdrijf en hetgeen uit het misdrijf is voortgesproten gelijk mede de middelen en de werktuigen die tot het plegen van het misdrijf hebben gediend of bestemd zijn geweestverbeurd te verklaren óf te bevelen dat die voor misbruik ongeschikt gemaakt of vernietigd worden." Deze bepaling is alternatief. De Voorzitter meent dat met de op grond van deze ver ordening in beslag genomen goederen moet worden gehandeld als met wild, in beslag genomen wegens overtreding der jagt- wet. Het wordt ter dispositie van den regter gesteld en verkocht. De heer Minnema Buma kan mededeelen dat het be zwaar van den heer Bruinsma een punt van ampele bespreking bij de commissie is geweest. Hij gelooft echter niet, dat de zaak tot eenige moeijelijkheid zal leiden, omdat daarin vol doende is voorzien bij het tarief van justitiekosten in straf zaken vastgesteld bij de wet van 18 April 1874, (Slbl no. 66). Volgens de daarin, bij art. 29 vastgestelde bepalingen kan de regter magtiging verleeneu om in beslag genomen goederen die aan bederf onderhevig zijn en levende dieren in afwachting van het eindvonniste verkoopenin welk geval de opbrengst wordt gestort in de kas van den ontvan ger der registratie ter beschikking van den regthebbende. Ook de heeren Duparc en van Harinxma thoe SlOOten maken ter zake nog enkele opmerkingen. Door eerstgenoemde wordt gewezen op de gelegenheid, die voor den belanghebbende bestaat om ook deskundigen met keuring te belastendie desnoods als getuigen a décharge zouden kunnen wordeu gedagvaard terwijl laatstgenoemde observeert, dat ten opzigte van afgekeurd vleesch moeijelijk meer ver koop door den regter is toe te passen. Hierna stelt de heer Duparc namens de commissie nog voorom in verband met het bij de vorige verordening door den raad aangenomen beginselom geen minima-boeten te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 6