40 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 28 Februarij 1884. van verordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd tot herziening der verordening regelende de verpligting tot het doen van kennisgeving van verhuizing. 12. Een voorstel van burgemeester en wethouders, strek kende om aan den heer J. J. Munniks de Jongh op zijn ver zoek eervol ontslag te verleenen als lid der commissie van toezigt op het lager onderwijsonder dankbetuiging voor de langdurige en gewigtige diensten door hem aan het onder wijs bewezen. 13. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wij ziging der verordening op de brandweer. Wordt besloten: de stukkenvermeld onder nos6 tot en met 12 ter visie te leggen om ze in eene volgende vergadering te behandelen en tevens om die vermeld onder nos. 10 en 11 te doen druk ken als bijlage tot het verslag van 's raads handelingen over 1884, zullende het voorstel vermeld onder no. 13 zoo straks in behandeling worden genomenna afdoening der andere op den oproepingsbrief vermelde punten. IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den oproepingsbrief vermelde punten 1. Behandeling van reclames op suppletoire kohieren van de directe belasting op het inkomendienst1883. De Voorzitter acht het wenschelijk dit punt in geheime zitting te behandelen, waarom hij de openbare vergadering tijdelijk schorst. Bij heropening daarvan wordt aan de orde gesteld 2. Benoeming van eene commissie belast met het onderzoek der reclamesin te dienen tegen het kohier der directe belasting op het inkomen dienst 1884. Bij eerste stemming worden tot leden der bedoelde com missie benoemd: uit de le sectie de heer jhr. mr. C. van Eijsingauit de 2e sectie de heer mr. C. W. A. Buma en uit de 3e sectie de heer R. II. Dijkstra. 3. Voorstel der raadscommissie belast geweest met het on derzoek der aanvraag van den schuttersraad om magtiging tot af- en overschrijving op de schutterij-begrootingdienst 1882. Overeenkomstig dit voorstel wordt besloten de gevraagde magtiging te verleenenonder mededeeling aan den schut tersraad van eene in het rapport der raadscommissie vervatte opmerking. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een adres van de schoolcommissie der Ned. Israëlitische gemeente om langere inhuring van het schoolgebouw aan den Wissesdwinger. De conclusie van dit voorstel luidt: voorbehoudens goed keuring van heeren ged. staten de voormalige Israëlitische armenschool tot wederopzegging aan de schoolcommissie der Israëlitische gemeente alhier in huur af te staan, tegen een huurprijs berekend naar f 80 in het jaar, onder voorwaarde, dat het gemeentebestuur de vrije beschikking over het lokaal kan erlangenmits van het voornemen daartoe een maand vooraf aan de huurdersche kennis gevende. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover eenkomstig besloten. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de voor ziening in de lessen aan het ggmnasiumopengevallen door on gesteldheid van den leeraar dr. V. Bruinsma. Hierbij wordt voorgesteld I. Het onderwijs in de natuurlijke historie aan de leer lingen der le en 2e klasse van het gymnasiumtijdelijk op te dragen aan den heer S. P. Huizinga en dat in de wiskunde in de le klasse aan den heer J. van Belkum. II. Aan den heer S. P. Huizinga daarvoor toe te kennen eene belooning, berekend naar 3 per lesuur en aan den heer van Belkumvoor zooverre de tijdelijke waarneming langer duurt dan eene maand eene gelijke belooning. De heer de' la Faille kan zich niet vereenigen met de beschouwingen die burgemeester en wethouders hebben ge openbaard in de memorie van toelichting en evenmin met de conclusie, die daarvan het gevolg is. Zijn bezwaar betreft n.l. de diensten, welke door den heer van Belkum worden gepresteerd en de daarvoor toe te kennen belooning. Spr. kan zich voorstellendat in een gewoon gevalwanneer een leeraar aan eene inrigting van onderwijs door ziekte wordt verhinderd de lessen waar te nemen een beroep gedaan wordt op de welwillendheid van de collega'sdie in den regel er voor zorgen dat de lessen niet stilstaan. Ook hier is in den beginne zóó gehandeldmaar toen bleekdat de opengevallen lessen niet spoedig weder door den daarvoor aangewezen leeraar zouden kunnen worden waargenomen heeft men ge meend te moeten omzien naar personen, die niet alleen voor de geheele ziekte van den heer Bruinsma diens lesuren op zich zouden kunnen nemen, maar die tevens de geschiktheid zouden bezitten ook het onderwijs, dat aan den heer Bruinsma is opgedragen, te kunnen doceren. Men heeft toen rondgezien en aan de eigen inrigting een leeraar gevonden, die meteen deel van dat onderwijs zou kunnen worden belast, terwijl voor het ander deel de keuze werd bepaald tot den heer Huizinga, leeraar aan 's rijks hoogere burgerschool. Aan laatstgenoemde wenscht men nu toe te kennen ƒ3 per lesuurmaar aan den heer van Belkum meent men wel 4 lesuren per week te kunnen opdragen zonder vergoeding indien althans de ongesteldheid van den heer Bruinsma min der dan een maand duurt. Dit laatste kan z. i. niet opgaan. Het komt spr. voor dat de opdragt aan den heer van Bel kum hier niet wordt gedaan qua leeraar collega. Het is bloot toeval dat de heer van Belkum aan het gymnasium reeds is verbonden. Was dit niet het gevaldan zou men ook voor het aan dezen opgedragen gedeelte van het onder wijs van den heer Bruinsma een deskundige buiten de inrig ting hebben moeten zoeken. Men zou deze danevenals nu den heer Huizinga, afzonderlijk moeten defrojeren en zal men nu alleen, omdat het toeval wat meewerkt, den heer van Belkum het afzonderlijk defrojement onthouden. Spr. kan zich voorstellen dat iemand in principe is tegen elk afzonder lijk defrojement bij waarneming van door ziekte van collega's opengevallen lessenmaar niet eene meening als die van burgemeester en wethouders. Waar ze eerst geen afzonderlijk defrojement willenwen- schen ze dit toch wel wanneer de tijdelijke waarneming lan ger dan eene maand duurt. Daarenboven komt het spr. ook voor, dat vooral indezen buitengewone vergoeding gewenscht isomdat de heer van Belkum reeds met een maximum lesuren is belast. Boven dit maximum zal hij nu nog 4 uren les moeten geven aan de leerlingen eener klasse, die verre van de gemakkelijkste is. Hij meent dat men den heer van Belkum gelijk moet stel len met den heer Huizinga. Daarom heeft hij dan ook het voornemen omtenzij hij door nader te ontvangen inlichtin gen van het min wenschelijke daarvan wordt overtuigd erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 28 Februarij 1884. 41 wanneer straks punt b der conclusie van het voorstel van bur gemeester en wethouders aan de orde komteen amendement in te dienen strekkende om de beide genoemde leeraren eene gelijke belooning toe te kennen. De heer van Harinxma thoe Slooten wil den heer de la Faille met een kort woord beantwoorden. Dat geachte lid voert oppositie tegen het voorstel van burgemeester en wethouders, zooals dat is gedaau en wel in de le plaats, omdat naar zijne meening het collegie van dagelijksch bestuur geen genoeg onderscheid heeft gemaakt tusschen waarneming der lesuren en waarneming van het onderwijs. Heeft spr. den heer de la Faille wel begrependan was het diens be doeling te doen uitkomendat, betrof het hier alleen de les uren dus den tijdieder der leeraren der inrigting daarvan een deel zou kunnen nemen, maar dat dit nu niet kan, om dat het hier waarneming van het onderwijs betreft. Het komt spr. echter voordat dit ter zake weinig afdoet. De lessen die aan het gymnasium moeten worden gegeven, zijn van dien aard dat zij niet als bij wijze van tijdverdrijf kunnen gegeven worden. Eene tijdelijke waarneming moge aan een bewaarschool of zoo van weinige beteekenis zijnniet alzoo aan het gymnasium Daar moet in 6 jaar tijds zóóveel ge leerd wordendat het wel als van zelf spreektdat niet alleen de lesuren, maar ook het onderwijs niet mag stilstaan Sprkan hier minder het onderscheid zienwaarop door den heer de la Faille werd gewezen. Het betreft hier maar de vervulling of waarneming van het onderwijsdat anders door den heer Bruinsma zou worden gegeven. In de 2e plaats heeft het meergenoemde lid gezegddat het bloot toeval isdat men aan het gymnasium een leeraar heeftdie voor een deel dat onderwijs kan waarnemen. Het is tot op zekere hoogte waardat men hier wel iets aan de speling van het toeval heeft te danken. Niet altijd toch is er aan eene inrigting een die de plaats van een ander geheel of gedeeltelijk kan innemen Dit behoort echter niet het hoofdargument te zijn, neen, burgemeester en wethouders stellen, zooals trouwens ook duidelijk genoeg in het voorstel wordt uiteengezetmeer op den voorgrond de meeningdat het van de collegiale gezindheid der leeraren niet te veel is ge vorderd dat waarnemingen voor korten tijdzonder bijzon dere belooning geschieden. Er is hier tijdelijk gebrek aan onderwijskracht en daarin moet worden voorzien, eene kwestie die zich niet alleen bij het gymnasium, maar ook meermalen bij andere inrigtingen van onderwijs voordoet. Had men hier slechts met ééne inrigting te doen misschien waren burge meester en wethouders wat royaler geweestmaar men ver gete nietmen heeft hier meer dan een dozijn scholen. Er worde hier een precedent gesteld en laat men nu zoo billijk zijn dat dit tevens als norma voor de andere scholen kan worden aangenomen dus ook voor de scholen voor lager onderwijs. Hij die eenigzins met dat onderwijs in deze ge meente op de hoogte isweetdat men daarbij gevallen als het onderwerpelijkebijna dagelijksin ieder geval wel elke maand heeft. Men past daar tot dus ver toe hetzelfde systeem dat hier tot toepassing wordt aanbevolen. Wijkt men daarvan af, dan zal men zeker voor het geval komen te staan dat eerlang voor tijdelijke waarnemingen bij het onderwijs een aanzienlijk he Irag wordt vereischt. Dat zou nog niet zoo slim zijn ware het nietdat de gemeente en telkens weer de gemeente werd geroepen om daarin te voorzien. Nog nooit heeft een onderwijzer voor tijdelijke waarneming zijner betrekking een gedeelte van zijn traktement laten staan. Nu komt het spr. voordat men tegenover deze lojale wijzewaarop de gemeente handelttoch ook wel iets mag verwachten van de collegiale gezindheid der leeraren of on derwijzers en dat deze niet voor elke tijdelijke waarneming weer eene afzonderlijke vergoeding zullen vragen. In dezen bestaat er niet zulk een groot onderscheid tus- schen de leeraren van het gymnasium en de onderwijzers aan de lagere scholen. Wel wordt aan het gymnasium vak-on derwijs gegeven en in de lagere school klassicaalmaar toch wordt bij ontstentenis of ziekte van een onderwijzer van een der lagere scholen ook maar één aangewezen die den tijdelijk afwezige moet vervangen. Het ligt in den aard der zaak dat als de een niet kan de andere moet optreden. Ook bij het middelbaar onderwijs is dit vrij gelijk. Daar heeft men natuurlijk evenals bij het gymnasiummeer met vakonderwijs te doen en het -spreekt dus van zelf, dat niet ieder leeraar geschikt is een zijner collega's te vervangen. Nu heeft de heer de la Faille gezegd dat, is men eenmaal het principe toegedaandat voor tijdelijke waarnemingen geene afzonderlijke vergoeding moet worden verleendmen dat principe ook moet doordrijven maar in dezen zou spr. kunnen wijzen op het feitdat alles zijne grenzen heeft en moet hebben. De vraag is hier echter nietwordt het be doelde principe wel tot het uiterste door gevoerd, maar deze moet de gemeente voor elke tijdelijke vervanging zich weer afzonderlijke vergoedingen getroosten. Het collegie heeft ge meend op die vraag een ontkennend antwoord te moeten gevenwaar het slechts korte waarnemingen betreftmaar toestemmend antwoordt het, wanneer de. waarnemingen over meer dan een maand loopen. Dan wordt de waarneming meer een lastdie afzonderlijk gedefrojeerd moet worden. Voor het toekennen van zoodanig defrojement behoort echter in geen geval als argument in aanmerking te komenhet getal lesuren waarmede de betrokken leeraar reeds is belast. Dat de heer v. Belkum nu reeds 23 lesuren heeft behoort niet het criterium te zijn voor het al of niet toekennen eener extra-belooning maar meer de duur en de aard der waarneming. Spr. vindt het voorstel van burgemeester en wethouders nóch onbillijk noch irrationeel. Hij kan daarom niet nalaten den leden de aanneming van dat voorstel aan te bevelen. De heer Minnema Buma kan zich in het algemeen wel met het voorstel van burgemeester en wethouders vereenigen, maar meent op een enkel puntdat door den heer v. Ha rinxma thoe Slooten in het midden is gebragtte moeten antwoorden. Deze heeft gezegddat de inrigting van het onderwijs aan het gymnasium medebrengtdat bij ziekte als anderzins dadelijk de noodige voorziening wordt getroffen. Die regel is ook gevolgd. Terstond wordt bij tijdelijke ver hindering van een der leeraren door den rector in de daar door openvallende uren voorzienzonder dat daaromtrent vooraf raadpleging met anderen dan de leeraren noodig is. Dit is ook gebeurd in het onderwerpelijk gevalmaar toen van geachte en bevoegde zijde werd vernomendat de ver hindering van den heer Bruinsma wel eens van langdurigen aard zou kunnen zijn hebben curatoren gemeend de noodige stappen te moeten doen om meer voortdurend in het onder wijs van de betrekkelijke leervakken te voorzien. En wat nu betreft de 23 lesuren van den heer van Belkum, waarop is gewezen, men meene niet dat deze, zonder gevaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 2