72 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 10 April 1884. daar niet mede vereenigenmen zal er zich toch aan moeten onderwerpen, tot dat een andere uitlegging zal zijn gegeven. Men zal derhalve een minderjarige en onder curatele ge stelde moeten aanslaan in de woonplaats van den voogd of curatordoch dubbele aanslag is in dit gevalvolgens rap porteurs niet in overeenstemming te brengen met de eischen der billijkheid en het karakter van den hoofdelijken omslag." De Voorzitter gaarne voldoende aan den uitgesproken wensch tot openbare behandeling, opent dientengevolge de discussie omtrent dit puntconstaterende dathoewel rapporteurs geene bepaalde conclusie hebben voorgesteld, zij toch blijkbaar dit willen, dat minderjarigen en onder curatele gestelden daar worden aangeslagen, waar hun voogd of curator woont. De heer Duparc wijst er opdat tot dusver hier wonende minderjarigen, ook al woonden hunne ouders of voogden elders, steeds op het kohier van den hoofdelijken omslag alhier zijn gebragtzonder dat ditzoover spr. bekend, tot reclames heeft aanleiding gegeven. Nu komt de commissie van rapporteurs voor den dag met eene verklaring van art. 245 der gemeente wet, jaren geleden door de regering gegeven, volgens welke bedoelde minderjarigen hier niet zouden mogen worden aan geslagen. Spr. hecht evenwel niet aan die verklaring, waar hij de duidelijke bewoordingen der wet en de op haar rustende door den Koning goedgekeurdeverordening voor zich heeft. Deze laten volgens spr., geheel toedat de meergenoemde mindeijarigen alhier worden aangeslagen. De commissie van rapporteurs is het in dit opzigt trouwens met spr. eens, maar zij pleit redenen van billijkheidopdat minderjarigen niet dubbel worden aangeslagen. Hij gelooft echter dat in casu meer redenen van billijkheid voor de gemeente zijn bij te brengen, juist met het oog op hetgeen de commissie van rapporteurs zelve zegt, n.l. dat de minderjarigen even goed in de lastenals in de lusten der gemeente hebben te deelen als de andere belasting-betalende ingezetenen. Volgens spr. wordt de onderwerpelijke kwestie beheerscht niet door de bepaling van art. 78 van het burg. wetb. omtrent de woonplaats van minderjarigenmaar door die van art. 245 van de gemeentewet en van onze plaatselijke verordening. Daarin toch wordt niet alleen gesproken van hen, die in de gemeente hoofdverblijf hebbenmaar ook van hendie daar verblijven. Men heeft hier dus te letten niet alleen op de wettelijke, maar ook op de werkelijke woonplaats. Had men alleen te doen met de woonplaats volgens art. 78 van het B. W., dan zou de regering het regt aan hare zijde hebben, maar dit is geenzins het geval. Ook in andere gevallen heeft men steeds het door spr. voorgestaan beginsel toegepast. Spr. herinnert hierbij aan het nog niet lang geleden voorgevallene met iemandwiens hoofdverblijf elders was gevestigdmaar die niettemin hier werd aangeslagenomdat hij bij het opmaken van het kohier hier verblijf had. En sedert komt diens naam steeds op het kohierook op het tegenwoordigevoor. De bewoordingen van art. 245 der gemeentewet gaven daartoe alle aanleiding. Volgt men het stelsel der regering of liever de leer van den toenmaligen minister van binnenl. zaken, dan zouden b.v. mindeijarigen die hier werkelijk verblijven, maar wier ouders of voogden in het buitenland wonen zelfs nergens in Nederland in den hoofdelijken omslag kunnen worden ge troffen. Nu moge indertijd in de tweede kamer de verklaring van den minister zonder tegenspraak zijn geblevenmet de letter van art. 245 der gemeentewet en met de plaatselijke verordening voor zichbehoeft menvolgens sprgeen reke ning te houden met zoodanige verklaring. Anders had men het maar in de wet zelve moeten schrijven. Er is gewezen op de mogelijkheid van dubbelen aanslagmaar vraagt spr. wat gaat ons de aanslag ebiers aan Wordt een minderja rige of onder curatele gestelde dubbel aangeslagendan zal de voogd of curator wel daartegen reclameren hetgeen zal leiden tot eene uitspraak van het administratief gezagwaar aan men zich dan in het vervolg zal kunnen houden. Spr. blijft er dus bijdat meneven als steeds vroeger moet aanslaan de minderjarigen die werkelijk in de gemeente verblijven al wonen hunne ouders of voogden op eene andere plaats. Hij kan er nog bijvoegen dat op deze wijze sinds jaren ook in andere gemeenten der provincie wordt gehandeld. De heer van Eijsinga zegt, dat rapporteurs erkennen, dat deze kwestie voor tweeërlei uitlegging vatbaar is en uit het rapport blijkt, dat er eigenlijk geen verschil bestaat tus- schen rapporteurs en den geachten vorigen spreker. Slechts in een opzigt verschilt men. Rapporteurs wenschen zich n 1. te schikken naar de uitspraak der regeringterwijl de heer Duparc dit niet noodig acht. Spr. is het eens met laatstge noemde dat men volgens de plaatselijke verordening ieder hier verblijvend minderjarige in den hoofdelijken omslag kan treffen maar men bedenke weldaarmede is nog niet ge zegd dat dit moet gebeuren. Daarenboven komt het spr. voordatwaar de heffing der dir. belasting op het inkomen reeds tot vele moeijelijkheden leidt, men er voor moet zorgen, dat zij zoo billijk mogelijk worde toegepast en dat er geen dubbele aanslag plaats heeltwaarvoorvolgt men niet de uitspraak der regering, toch alle kans bestaat. De meening van rapporteurs is dezedat waar de regering zich zoo duidelijk omtrent art. 245 der gemeentewet heeft verklaard en de door haar gegeven uitlegging geen de minste tegenspraak heeft ondervondendeze ook als de ware moet worden beschouwd. Daartegen kan z i. niet opwegen de eigen meeningdat het niet meer dan billijk is dat zij in de lasten der gemeente deelendie ook van de lusten profiteren. Zoo lang de bedoelde uitspraak der regering geldtmoet men zich daarbij neerleggen al heeft men ook eene andere over tuiging. Van daar dat rapporteurs zijn gekomen tot eene conclusie als door hen is voorgesteld. Den heer Wiersma komt het bedenkelijk voor om iedere uitspraak der regeringof liever iedere conclusiewaartegen niet is opgekomen, direct als waarheid aan te nemen. Daaren boven kan hij in dezen niet de groote moeijelijkheid inzien. Het burgerlijk wetboek spreekt niet van hoofdverblijf of ver blijf, maar van woonplaatsvan domicilieen dit is z i niet genoeg in het oog gehouden. De wet wil woonplaats dat is de bepaald aangewezen plaats, waar men te huis behoort en nu zegt zij verder waar de woonplaats is, n.l. daar, waar men hoofdverblijf heeft of bij gemis van hoofdverblijf, de werkelijke plaats van verblijf, behoudens enkele uitzonderingen voor gehuwde vrouwen minderjarigen onder curatele gestelden enz. Voor de beide laatsten is de woonplaats daarwaar de voogd of curator woontdus niet op de plaats des werkelijken verblijfs. De gemeentewet spreekt echter niet van woonplaatsmaar van hoofdverblijf en bij gemis hiervan van werkelijk verblijf Met het oog hierop komt het spr. yoordat er tusschen de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 10 April 1884 73 gemeentewet en het burgerlijk wetboek niet zoodanig verband bestaat, als men wil doen voorkomen. Alleen spreekt het bur gerlijk wetboek van hoofdverblijf, als van middel van beoor deeling doch verdere connexiteit bestaat er niet. En nu moge er eenig verband bestaan tusschen domicilie en hoofd verblijf, maar toch is dit op lange na niet hetzelfde. Men staat hier voor eene decisie zeggen rapporteurs, waarmede men rekeniug dient te houden, maar juist die decisie is het, waar door dubbele aanslag mogelijk is Volgens het burgerlijk wetboek zal men den minderjarige daar kunnen aanslaan, waar zijn voogd woontterwijl volgens de gemeentewet op de plaats van zijn hoofdverblijf of verblijf aanslag zal kunnen geschieden. Een min derjarige zal dus bij den hoofdelijken omslag kunnen worden getroffen èn daar waar hij wettig woont èn daar waar hij wer kelijk is. Spr. komt het voordat men dezen regel maar moet volgen. Ieder minderjarige, hetzij dat bij hier woonplaats heeft volgens het burgerlijk wetboek, hetzij dat hij hier wer kelijk woont, moet maar op het kohier worden gebragt. Komt er dan dubbele aanslag, dan zal de voogd tegen den aanslag, in die gemeente, waarin de mindeijarige geen hoofdverblijf of verblijf hadkunnen reclameren. De billijkheid brengt toch mededat een persoon ook slechts in één gemeente belasting betaalt. De heer Duparc doet opmerken dat èn door de commis sie van rapporteurs èn door een der vorige sprekers bij her haling is gewezen op de uitspraak der regering". Dit gaat echter niet op Er is hier althans geen uitspraak in den zin van beschikking. Men staat hier slechts voor een antwoord van den toenmaligen minister van binnenlandsche zaken op eene vraag in de sectiën der tweede kamer gedaan. Nu is het wel waardat niemand in de kamer tegen dat antwoord is opgekomen en dat men een wet heeft te leeren kennen niet alleen uit hare lettermaar ook uit hare geschiedenis dochwaar de letter der wet zoo duidelijk is als hierdaar kan aan interpretaties of verklaringen gerust vaarwel worden gezegd. De letter is in dezen zelfs zóó duidelijk, men heeft er hier zooveel jaren naar gehandeld, dat het spr. zelfs onbe grijpelijk voorkomt hoe de commissie thans zoo in eens met de vraag is voor den dag gekomen. Nu is door een van de leden der commissie van rappor teurs er op gewezen, dat men volgens de verordening minder jarigen, wier voogden elders wonen, hier kan aanslaan, maar dat men dit niet behoeft te doenmaar spr. komt het voor datals eene verordening toelaat om zekere personen aan te slaan in den hoofdelijken omslagmen dit ook moet doen. Liet men het na, men zou niet wel handelen tegenover de andere belastingschuldigen. Evenals de commissie van rap porteurs wil ook spr. gaarne de billijkheid in acht nemen. Maar juist daarom is hij van meening, dat zij die deelen in de lusten der gemeente, ook moeten deelen in de lasten. Slaat men enkelen niet aan, dau begaat men eene onbillijk heid tegenover anderen, die wel zijn aangeslagen en die na tuurlijk meer zullen moeten betalendan anders noodig zou zijn geweest Spr. kan dus niet genoeg aanraden om te blijven aanslaan ook hen, die in de gemeente verblijven, zonder er hun woon plaats te hebben in den zin van art. 78 van het burg. wetb., maar ontraden moet hijom ook, zooals de heer Wiersma wil, 1 aan te slaan de minderjarigen die niet hier wonen, maar wier I voogd hier woont. Den Voorzitter komt het voor, dat door de regering met het woord „hoofdverblijf' in art. 245 der gemeentewet wel degelijk is bedoeld, de woonplaats volgens art. 76 van het burgerlijk wetboek. Hij heeft voor zich no. 1388 van de ge meentestem en daarin vindt hij naar aanleiding van eene des betreffende vraaghet volgende antwoord der redactie De redenering van den geëerden inzender ten aanzien van het begrip van domicilie en hoofdverblijf moge op zich-zelve juist zijn, er staat tegenover, dat de wetgever, toen hij in het ge wijzigd art. 245 het woord „hoofdverblijf' bezigde, daarmede in het algemeen bedoeld heeft het domicilie van het B W. Alle mogelijke twijfel daaromtrent vervalt, wanneer men in aan merking neemt, dat de regering bij de vaststelling van dat artikel, in antwoord op eene vraag in de afdeelingen der tweede kamer gedaan, en dus niet bloot bij de mondelinge discussiedie tot naauwkeurige overweging soms geen tijd of gelegenheid laat, het navolgende heeft te kennen gegeven: „Minderjarigen en onder curatele gestelde personen behooreu, fin den persoon vau hun voogd of curator, in de woonplaats „van dezen te worden aangeslagen, waar zij hun wettig domi' „ciUe hebben." Tegen deze verklaring kwam niemand in de beide kamers op en dus moet zij geacht worden den wil des wetgevers uit te drukken. Intusschen zijn wij het eens dat een aanslaggegrond op een zoo fictief domicilie als dat van een minderjarige of onder curatele gesteldeniet strookt met den aard van den hoofdelijken omslag. Eene verduidelijking van art. 245 waardoor zulk een aanslag wierd uitgesloten zou wel wenschelijk zijn". Het laatste gedeelte van dit ant woord is, zegt spr., een wensch, die men wel kan uiten, maar die natuurlijk geen verandering in de wet brengt. In de ge geven omstaudigheden komt het hem het wenschelijkste voor den weg in te slaan door den heer Wiersma aangewezen, n.l om zoowel aan te staan den minderjarigedie hier werkelijk ver blijft, als hem die hier niet is maar wiens voogd hier woont. Laat menuit vrees voor onbillijkheidaanslag vau laatstge noemden nadan zal het zeer goed kunnen gebeuren dat het vermogen van zoodanig minderjarige in het geheel niet wordt getroffenwant alligt zou men hemmet het oog op de bepaling der wetook daar vrijlatenwaar hij werkelijk verblijft. De heer C. W A. Buma wijst er op dat zoowel uit het verslag van rapporteurs als uit hetgeen door den heer v. Eijsinga nog nader is medegedeeldgenoegzaam blijkt, dat men wat het hoofddenkbeeld betreft, het geheel met elkander eens is. Alleen verschilt men omtrent de gevolgen. Terwijl rapporteurs zooveel mogelijk onbillijkheden voor de minder jarige belastingschuldigen willen voorkomenstelt de heer Duparc meer de billijkheid voor de gemeente of voor de be lastingschuldigen in het algemeen op den voorgrond. In de gegeven omstandigheden komt spr. met den voor zitter het expedient van den heer Wiersma het beste voor. Men zal dan vrij zeker eene hoogere beslissing krijgen. De heer Wiersma moet doen opmerken dat men bij zijn systeem geen reclame van den voogd zal krijgen tegen den aanslag van zijn alhier niet wonenden pupil. Er zal wel ont heffing van aanslag gevraagd worden op grond van de bepaling in art. 245 der gemeentewetdat de minderjarige geen drie maanden in de gemeente is verbleven. Voor het verleenen van die ontheffing is slechts een besluit van burgemeester en wethouders noodig. De heer Duparc moet de toepassing van het denkbeeld

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 3