74
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 April 1884.
van den heer Wiersma blijven ontraden. Men kan wenschen
om eens de proef te nemen hoe ver men het zal kunnen
brengen maar men vergete nietdatwordt ontheffing ge
vraagd van den aanslag van een elders wonendede raad niet
verder van de zaak wordt gesaisiseerd
Zooals de heer Wiersma zelf reeds heeft opgemerkt, zal
een besluit van burgemeester en wethouders krachtens art. 9
van de verordening op de invordering voldoende zijn. Ged.
staten die alle zaken betreffende den hoofdelijken omslag in
het hoogste ressort beslissen, zullen in zoodanig geval niet
kunnen beslissen.
Doch tot welke consequenties zal men komen, wanneer
men anders handelt, dan spr wenscht? Hij sprak reeds van
minderjarigen wier voogden in het buitenland wonen. Vol
gens de leer van rapporteurs zou men zoodanig minderjarige
hoeveel eigen inkomen hij ook heefthier niet kunnen treffen
in den hoofdelijken omslag. Doch dan zal men het kohier
aan eene geheele revisie moeten onderwerpen want hoevele
minderjarigen zijn daarop niet vermeld wier ouders of voog
den elders wonen Men denke o. a, eens aan vele minder
jarige officieren, onderwijzers enz., wier ouders of voogden
elders wonendoch die allen ook op het tegenwoordige ko
hier voorkomen gelijk de zoodanigen ook vroeger steeds hier
werden aangeslagen.
De heer v. Eijfiinga is na het gesprokene niet overtuigd,
dat het denkbeeld van den heer Wiersma beter is dan dat
van rapporteurs Het komt hem nog het beste voor zich te
plaatsen op het standpunt der regeringal is men het dan
ook niet geheel met haar eens. Zoolang er geene nadere
uitspraak isdient men zich te houden aan de uitlegging
die bij de behandeling der wet aan art. 245 is gegeven.
Het is waar, dat, zooals de voorzitter beeft opgemerkt, er
dan welligt vermogens van minderjarigen niet zulien worden
getroffen en dat is jammer, maar dit neemt niet weg, dat
men zich aan de meening der regering moet onderwerpen
Den heer Wiersma komt het voor, dat de heer Duparc
eenigzins in dwaling verkeert. Het is waarhij bedoelt een
expedientmaar dit is soms wel noodig. Daarenboven is
spr's. meening geheel in overeenstemming met die van rap
porteurs. Als uien eens staat voor eene bepaalde uitlegging
der wetdan kan men wel de verzenen tegen de prikkels
slaan maar men zal toch weer gedwongen worden te doen
wat volgens de bestaande uitlegging gedaan moet worden.
Daarenboven de zaak is ook niet bij den raad om eene
doctrinaire beslissing te verkrijgen maar om feitelijke moeije-
lijkheden op te lossen. En nu komt het spr. voor, dat, volgt
men den door hem aangegeven weg, de moeijelijkheden zullen
worden opgelost. Burgemeester en wethouders zullen dan
slechts hebben na te gaan en te beslissen of iemand 3 maanden
in de gemeente verblijf heeft gehouden. Wanneer de raad
een minderjarige op het kohier brengt, die hier niet werkt)
lijk woontmaar wiens voogd hier woonplaats heeft;, dan zal
laatstgenoemde er wel voor zorgen dat ontheffing wordt ge
vraagd. Moge hij al niet het wettige van den aanslag kun
nen ontkennen, hij'zal zeker aautoonen dat de aangeslagene
geen drie maanden in de gemeente is verbleven. Slaat men
niet aan, dan krijgt men ook niets. Het is daaromdat ook
spr. zich wil plaatsen op bet standpunt van den gemeente
wetgever. Is een minderjarige elders op grorid van werkelijk
verblijf gedurende meer dan drie maanden aangeslagen, welnu,
men zal hem hier ontheffing kunnen verleeuen, terwijl in het tegen
overgesteld geval elders ontheffing zal moeten worden t egekend
De heer Minnema Kuma kan met den geachten vorigen
spreker medegaanwaar deze beweertdat men niet moet
treden op het gebied van het doctrinair gezag maar dat men
zich tot de oplossing van feitelijke moeijelijkheden moet be
palen. Toch verschilt spr. met den beer Wiersma wat de con
clu8ie betreft Het komt hem voordat men hier niet moet
aanslaan die minderjarigen welke hier wel verblijf houden
maar wier ouders of voogden elders wonen. In dat opzigt
is hij van meeningdat de bepalingen van het burgerlijk
wetboek wel degelijk in verband moeten worden beschouwd
met de plaatsing op het kohier. En hoe zal men toch bij
weigering van betalingtot executie komen V Men kan den
minderjarige toch niet aanspreken. De wet bepaalt immers
dat minderjarigen alleen kunnen worden aangesproken in den
persoon van hun voogd. Al brengt men dus zoodanige min
derjarigen op het kohier men zal hen bij weigering van be
taling toch niet met succes kunnen vervolgen. Het is daarom,
dat spr. alleen die minderjarigen wenscht aan te slaan wier
voogden bier wonen en wel met plaatsing van die voogden
q q. op het kohier.
Den heer Troelstra komt het voor, dat al diegenen in
den hoofdelijken omslag moeten worden aangeslagen, die ge
acht kunnen worden ingezetenen der gemeente te zijn. Die
ingezeten is deelt in de lusten der gemeente en behoort ook
te deelen in hare lasten Zoo komt spr. tot het stelsel van
den heer Duparc, die ieder wil aanslaan die in deze gemeente
werkelijk verblijf en eigen inkomsten heefc. Hij wil echter
daarbij het bevolkingsregister tot leiddraad hebben genomen
hetgeen naar hij meent, thans ook reeds geschiedt
leder, die ingeschreven is, moet worden aangeslagen indien
hij genoegzame eigen inkomsten heeft Nu weet spr. niet goed
of onder curatele gestelden ook daar in de bevolkingsregisters
worden ingeschreven, waar hun voogd woont, maar is dit met
het geval, hoe zal men dan te weten komen wie ouder cu
ratele of voogdij is gesteld. Men zou dit dan toevallig eens
gewaar moeten worden. Met het oog hierop ziet hij in het
geen de heer Wiersma wil eenig bezwaar een bezwaar dat
niet bestaat indien men zich ai leen bepaalt tot de werkelijk
alhier verblijvende minderjarigen of onder curatele gesteldeu
want al dezen moeten in het bevolkingsregister zijn ingeschreven.
Het bezwaar van den heer Minnema Bumma is echter van
minder gewigt. Bij de rijks personele belasting heefi men
ook wel aanslag van minderjarigen. Ieder die een huis be
trekt dat belastbaar is of een paard houdt dat in de belasting
valtmoet personele belasting betalen En gebeurt het nu dat
een minderjarige niet betaalt, dan wordt eenvoudig de voogd
vervolgd. Dit zou o^»k zeer goed ten opzigte van den hoofde
lijken omslag kunnen worden toegepast.
De Voorzitter moet opmerken, dat burgemeester en wet
houders moeijelijk ontheffing zullen kunnen verleeuen wanneer
men te doen heeft met aanslagen, die volgens principieel be
sluit van den raad op het kohier zijn gebragt Wordt iemand
aangeslagen naar aanleiding van de thans gevoerde discussie,
als voogd van een minderjarige, dan zullen burgemeester en
wethouders geen ontheffing kunnen verleeuen van dien aanslag,
al is de minderjarige nooit te Leeuwarden, omdat de betrokken
persoon dan door den raad is geacht bier zijn hoofdverblijf
gevestigd te hebben en iemand die hier zijn hoofdverblijf heelt,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 April 1884.
75
moet hier betalen. De eenige weg die in dezen tot een goed
einde kan leiden is die van den heer Wiersmawaarbij wel
de mogelijkheid van dubbelen aanslag bestaatmaar in welk
bezwaar ook weer door het middel van reclame wordt voorzien.
De heer Andreae was aanvankelijk niet van plan, om over
dit punt het woord te voeren en wel omdat de heeren Duparc
eu Troelstra reeds geheel zijne opinie hebben uitgedrukt. Nu
de discusriën echter zulk een loop hebben genomen, meent
hij zijne stemdie hij misschien zoo straks zal moeten uit
brengen kortelijk te moeten motiveren. Hij zal zich verklaren
voor hetgeen de heer Duparc wenscht, vooral ook uit een
oogpunt van billijkheid.
Het denkbeeld van den heer Wiersma om ieder aan te
slaan die maar in de termen valt, zelfs die, welke hier
niet wonenmaar wier voogd hier slechts woontkomt hem
niet wenschelijk voor. Niet alleen zal het, zooals door den
heer Troelstra bereids is opgemerktmoeijelijk zijn te ver
wezenlijkenmaar ook is het in strijd met de billijkheid, want
dan zal men lieden in de lasten doen deelen, zonder dat zij
van de lusten genieten.
Spr. is het geheel eens met de heeren Duparc en Troelstra
om alleen die personen aan te slaan, welke in het bevolkings
register zijn ingeschreven en dus hier werkelijk verblijven
hetzij dan meerderjarig of minderjarig. Bij onverhoopt niet
betalen van laatstgenoemden zalzóoals ook reeds door den
heer Troelstra is opgemerktde voogd kunnen worden aan
gesproken. Voor de gemeentebelastingen gelden toch dezelfde
bepalingen van invordering als voor de rijks belastingen.
Zeer goed kan een in een andere gemeente wonend voogd voor
den aanslag van zijn pupil worden vervolgd.
Tegen aanslag van minderjarigen op de plaats des werke-
lijken verblijfs bestaat dus geen bezwaarterwijl daardoor
veel meer de billijkheid wordt in het oog gehoudendan bij
hetgeen de heer Wiersma wil.
De heer van Eijsinga meent nogmaals er uitdrukkelijk
op te moeten wijzeD dat de regering indertijd heeft verklaard,
dat minderjarigen en onder curatele gestelden in den persoon
van hun voogd of curator in de woonplaats van dezen be
lmoren te worden aangeslagenwaar zij hun wettig domicilie
hebben. Het komt spr. voor, dat deze verklaring zoo helder
is als glas en dat zoolang zij niet door eene andere is ver
vangen zij moet worden gehandhaafd, Men kan er niet van
afwijken.
De heer Wiersma doet opmerken, dat hij geheel meegaat
met de heeren Duparc en Troelstra, voor zoover n.l. dat ook
hij wenscht aan te slaan al de minderjarigen die in de ge
meente werkelijk verblijven en eigen inkomen hebben. Hij
wenscht alleen maar een stap verder te gaan, ten einde uit
voering te geven aan den wensch van den wetgever om n.l.
ook aan te slaan den niet in de gemeente zijnde minder
jarige wiens voogd in de gemeente woont. Doet men dien
stap niet vrijwilligdan zal men daartoe misschien toch
worden gedwongen.
Daarenboven lette men er ook wel op dat aanslag van
de zoodanigen ook geheel is in overeenstemming met de ver
ordening Waar de wetgever spreekt ven wettig domicilie
daar doelt hij op het hoofdverblijf en nu luidt art. 2 der ver
ordening als volgt„Deze belasting wordt geheven van alle
„mannen en vrouwen, gehuwden en ongehuwdeneigen in
komsten hebbendedie in deze gemeente hun hoofdverblijf
„houden of verblijven en wier jaarlijksch inkomen gerekend
„wordt meer dan ƒ350 te bedragen."
Men zal dus hier niet wonende minderjarigen aanslaan
omdat zij hier moeten geacht worden hun hoofdverblijf te
hebben De hier wel verblijfhoudende minderjarigen zalmen
natuurlijk op grond van dat verblijf kunnen aanslaan. Of
schoon hij zijn denkbeeld gaarne voor beter geeft, meent hij
de volgende conclusie te moeten voorstellen„De vergadering
„is van oordeeldat op het kohier van hoofdelijken omslag
„moeten worden gebragt: 1. minderjarige en onder curatele
„gestelde personendie in de gemeente verblijvenen 2. zij,
„wier voogd of curator in deze gemeente woont."
Bij behandeling van deze couclusie zal men toch tot eene
beslissing komen.
De heer Duparc zegt, dat, hoezeer het eerste gedeelte
der door den heer Wiersma voorgestelde conclusie geheel spre
kers gevoelen uitdrukt, hij haar om het slot niet zal kunnen
aannemen. Hij refereert zich aan het straks reeds te dien
aanzien door hem in het midden gebragte.
Men moet thans, gelijk het wordt genoemd, kiezen of dee
len bf de eersten óf de laatsten moet men aanslaan maar
men moet niet trachten het mes aan beide kanten te doen
snijden.
De heer Troelstra is van meeningdat de door den heer
Wiersma voorgestelde conclusie moeijelijk in behandeling kan
komen. Men zal daaromtrent thans toch niet kunnen beslis
sen want zij is eigenlijk eene interpretatie of eene uitbreiding
der verordening, eene soort van toelichting. Straks, wanneer
de verschillende posten van het kohier aan de orde komen
zal men welligt gelegenheid hebben te beslissen hoe zal wor
den gehandeld. Thans omtrent de voorgestelde conclusie eene
beslissing te nemenkomt spr. minder regelmatig voor.
De Voorzitter kan volstrekt de meening van den heer
Troelstra niet deelen. Hij vindt het integendeel zeer regel
matig, dat na de gevoerde discussie eene bepaalde conclusie
wordt voorgesteldwaaromtrent men zal kunnen beslissen.
De commissie van rapporteurs heeft hare meening niet zoozeer
in eene bepaalde conclusie geformuleerd. Zij heeft alleen doen
uitkomen, dat volgens de wet die minderjarigen behooren te
worden aangeslagenwier voogden bier wonen, terwijl volgens
het systeem, dat tot dusver is gevolgd, slechts zij worden
aangeslagen, die hier werkelijk verblijven. Nu is het toch
wenschelijk dat bepaald wordt uitgemaakt hoe zal worden ge
handeld.
De heer Troelstra moet opmerken, dat eene beslissing
omtrent de voorgestelde conclusie toch nooit verder zal kun
nen strekken dan voor dit oogenblik, n.l. voor dit kohier,
maar dat men door de tegenwoordige beslissing niet voor
volgende jaren zal zijn gebonden.
De heer van Harinxma thoo Slooten heeft het bij de
gevoerde discussie bijzonder gerroffendat er onderscheid is
gemaakt tusschen de minderjarigen en de meerderjarigen. Hij
vindt dat verschil vreemdomdat op het stuk van belastingen
immers elk privilegie is uitgesloten. Men heeft het laten
voorkomen of de kwestie omtrent den aanslag van meerder
jarigen uitgemaakt is, maar niet die omtrent den aanslag van
minderjarigen. Er bestaat iusschen die beide aanslagen echter
slechts een denkbeeldig verschil. Daarenboven is de kwestie
omtrent den aanslag van verblijfhoudenden reeds voor een paar
j jaar door den raad uitgemaakt. Het is immers den raad be-