76 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 10 April 1884. kend dat hier jaarlijks een enkel persoon wordt aangeslagenj van wien men weet dat hij elders woont, maar die, wanneer hij hier verblijft met 1 Januarij, wanneer het kohier wordt opgemaakttoch op het kohier wordt gebragt. Die persoon betaalt ook jaarlijks zijn hoofdelijken omslag, maar krijgt daarvan op grond van art. 9 der verordening op de invorde ring ook jaarlijks teruggaaf, omdat hij bewijst geen 3 maanden in de gemeente te zijn verbleven. Die zelfde weg moet ook worden ingeslagen ten opzigte van minderjarigen en daartoe moet men aanslaan, zooals de heer Wiersma wil, niet alleen hen die in de gemeente ver blijven, maar ook hen wier hoofdverblijf in de gemeente is. De zaak is voor meerderjarigen en minderjarigen precies ge lijk. Volgens de gemeentewet en de verordening bestaat er tegen aanslag van minderjarigen, wier voogd hier woont, vol strekt geen bezwaar, vooral wanneer men, als het blijkt dat de minderjarige hier geen werkelijk verblijf heeft gehad, ont heffing kan verleenen. Hij betwijfelt echter of de verorde ning wel toelaat ontheffing van den aanslag van minderjari gen die hier geacht moeten worden hoofdverblijf te hebben omdat hun voogd hier 'woont. De heer v. Eijsinga zegt, dat, wordt de conclusie van den heer Wiersma aangenomenmen ook hier zal aanslaan minderjarigen, wier voogd elders woont, hetgeen, zooals hij reeds bij herhaling opmerktegeheel in strijd is met de mee ning der regering. De minister heeft indertijd duidelijk ver klaard dat een mindeijarige daar moet worden aangeslagen waar zijn voogd woont. De heer V. Sloterdijok zal zich niet met de conclusie? waartoe rapporteurs zijn gekomen vereenigen. Hij gelooft, dat bij het verschil of verblijf of domicilie de belastingpligtigheid moet bepalen, aan den eenen kant staat wat rapporteurs den wil van den wetgever noemen en aan den anderen kant de verordening. Nu heeft in dezen de zoogenaamde verklaring van den wetgever op lange na geen wetskracht. Hij veroor looft zich de vrijheid daarop meer dan de helft af te dingen. .Hetgeen de minister indertijd omtrent art. 245 der gemeente wet heeft gezegd is niet eene beslissing, waarnaar men zal moeten handelenmaar slechts een antwoord op eene vraag in de sectiën der tweede kamer gerezen. En nu zijn alle ge voelens, die bij de behandeling der gemeentewet in 1851 of bij hare herziening in 1865 zijn geopperd nog geenzins gelijk te stellen met de stem van den wetgever. Die stem spreekt slechts in de wet en hoogstens in de memorie van toelichting, maar niet in opmerkingen van sommige "leden der kamer of van een minister Daarenboven ligt het in de wet, dat voor den hoofdelijken omslag het feitelijk verblijf veel afdoet. Meer dan een bepa ling zou kunnen worden aangehaaldwaaruit blijktdat men niet het domicilie, maar het werkelijk verblijf in het oog moet houden. Ook de hier bestaande en door den Koning goed gekeurde verordening is in dien zin gemaakt, dat alhier die min derjarigen moeten worden aangeslagendie hier feitelijk verblijf houdenmaar niet zij die hier niet verblijvendoch wier voogd hier woont. Voor eigene inkomsten wordt men hier aangeslagenniet voor inkomsten van een ander of in kwaliteit. Wordt de door den heer Wiersma voorgestelde conclusie aangenomendan zal men een tweesnijdend zwaard hebben en dit gaat toch niet op. Twee meeningen zijn ieder op zich j zelve mogelijkmaar men kan niet beide tegelijk in toepas sing brengen. Men moet kiezen en nu kiest spr. de toepas sing waartoe de verordening leidt. Hij meent dat het spe ciale hier derogeert aan het generale, in dien zin, dat de ordening geldt boven eene verklaring van een miniet» Beide meeningeu te omhelzen is z i. onmogelijkomdat zij te veel met elkander in strijd zijn. Den heer van Harinxma thoe Slooten komt het voor, dat er tusschen zijne opvatting en die van den heer vanSlo- terdijck weinig of geen verschil bestaat. Beider opvatting is gebaseerd op de verordeningdie in de wet gefundeerd en koninklijk goedgekeurd is. Maar wat zegt nu art 2 der ver ordening? Dit, dat de belasting wordt geheven van alle mannen en vrouwen, gehuwden en ongehuwden, eigen in komsten hebbendemits zij in deze gemeente hun hoofdver blijf houden of verblijven. Daardoor wordt uitgesloten een aanslag qualitate quawaarvan de heer Minuema Buma heeft gesproken. Iederdie eigen inkomsten heeftwordt aange slagen maar nu rijst de vraagwie moet geacht worden in de gemeente hoofdverblijf te hebben in den zin der wet. Is dit met een minderjarige het gevalwiens voogd sleehts in de gemeente woont Zoo ja dan is alle kwestie weg en nu meent spr. dat dit het geval is. Hij beschouwt als hoofd verblijf de plaats van het wettig domicilie. Hij voor zich kent geen andere interpretatie daaromtrenttenzij men aan- nemedat daar het hoofdverblijf iswaar men het langst verblijft. Zijns inziens is de sedes bonorum het hoofdverblijf en als zoodanig gelooft hij dat hier ook zeer goed een minderjarige kan worden aangeslagen die zelf hier niet woont, maar wiens voogd in deze gemeente woonachtig is. Verschil van opvat ting is echter mogelijk en gaarne geeft hij zijne meeniug voor eene beteremaar is het waardat een minderjarige daar hoofdverblijf heeftwaar zijn voogd woontdan moet hij ook volgens de verordening daar in den hoofdelijken omslag wor den getroffen. En heeft hij geen hoofdverblijf in de woonplaats van den voogd dan eerst dient te worden gevraagd naar de plaats des werkelijken verblijfs. De heer Duparc meent er nogmaals op te moeten wijzen, dat aanneming der door den heer Wiersma voorgestelde conclusie onraadzaam is. Hij zegt conclusiemaar het is eigenlijk een declaratoir. Zijns inziens zal men de zaak straks bij de be handeling van de onderscheidene posten van het kohier tot klaarheid kunnen brengen. Bij den eersten postdie betreft den aanslag van een minderjarigedie hier zelf niet woont maar met wiens voogd dit het geval isof ook in het andere geval zal de raad het beginsel kunnen uitmaken. De leden behoeven dan slechts vóór of tegen te stemmen. Doch nog maals meent hij de aandacht er op te moeten vestigen dat in het eene of in het andere geval het kohier verscheidene wijzigingen zal moeten ondergaan. De heer van Sloterdijok zegtdat de heer v. Harinxma thoe Slooten heeft gevraagd welk onderscheid er is tusschen hoofdverblijf en verblijf en die spreker is er toe gekomen om voor hoofdverblijf te houden het wettig domicilie. Spr. meent echterdat dit minder juist is en dat beide soorten zijn van werkelijk verblijf. Men denke b.v. maar eens aan iemand, die te Amsterdam gedomicilieerd is en kantoor houdtmaar ook elders buiten te Bussum b.v. eene woning heeft en hier Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden; van den 10, 12 en 16 April 1884. een deel van het jaar met zijn gezin vertoeft. Hier is nu toch hoofdverblijf en verblijf. Iemand heeft wettige woonplaats daar waar hij zijn ambt uitoefent, maar de feitelijke woonplaats is ter plaatse waar hij is. Hij is inzage gegeven van no. 1388 der Gemeenteitem en daaruit zou moeten blijkendat het hoofdverblijf is daar waar men zijn wettig domicilie heeft. Nu spr. wil toegeven, lat het daarin vermeld antwoord van den minister meer is dan een los daar heengeworpen meeningomdat het een antwoord is op een vraaggerezen bij het sectie-onderzoek maar toch is dat antwoord nog verre van de stem van den wetgeverzij het ook dat daarover geen woord in de kamer is gewisseld. Daarenboven leze men ook eens het slot van het artikel in de Gemeentestemluidende: „Intusschen zijn wij het eens, dat ,een aanslag gegrond op een zoo fictief domicilie als dat van „een minderjarige of onder curatele gestelde niet strookt met „den aard van den hoofdelijken omslag. Eene verduidelijking „van art. 245 der gemeentewetwaardoor zulk een aanslag „wierd uitgeslotenzou wel wenschelijk zijn." Ziedaar dus 3 meeningen. De meening van den minister, die van de redactie der Gemeentestemdie toch ook als een autoriteit op het gebied van administratief regt is te beschouwen en diewelke heeft voorgezeten bij het maken der verorde ning. Eu nn gelooft spr.datwaar de meeniug van den minister zoo verschilt met de beide anderenhet wenschelijk is op den tot dusver gevolgden wegdie tot geene bezwaren heeft geleid, voort te gaan Hij acht het bepaald niet wenschelijk te besluiten overeen komstig het voorstel van den heer Wiersma. Het is niet rationeel om èn die minderjarigen aan te slaanwelke hier werkelijk verblijven én diewelke hier niet verblijven maar wier voogd hier woont. Men moet zich z. i. alleen tot de eerstgenoeinden bepalen. De heer van Harinxma thoe Slooten wil even terug komen op het gevaldoor den heer v. Sloterdijck voor de beslissing omtrent het hoofdverblijf gesteld. Die spreker wees op een handelaardie te Amsterdam een kantoor en te Bus sum eene woning had. Het komt spr. voordat dit geval volgens de explicatiedie tot dusver aan de betrokken bepa ling is gegevenniets moeijelijk is. De bedoelde persoon heeft hoofdverblijf te Bussum en kan verblijven te Amsterdam Hij kent geen enkele reden die tot eene andere opvatting zou kunnen leiden en hij kan niet inzien dat eene beslissing van den raad in den zin als door den heer Wiersma voorgesteld, gevaarlijk is. De heer Troelstra blijft zich verklaren tegen het in stem ming brengen der voorgestelde conclusie en wenscht beslissing bij een betrekkelijken post van het kohier. De Voorzitter geeft hierop te kennendat wel degelijk bij iederen post van het kohier, zoo de omstandigheden daar toe aanleiding geveneene bijzondere beslissing van den raad vallen moet, doch hij acht het niettemin wenschelijk door stemming thans het algemeen gevoelen van den raad te lee- ren kennen. In verband hiermede wordt het voorstel van heer Wiersma in stemming gebragt en verworpen met 13 tegen 4 stemmen, die van de heeren: 0. W. A. Buma, Bruinsma, Wiersma en van Harinxma thoe Slooten, zijnde de heeren Brunger en v. d. Scheer nog niet ter vergaderingterwijl de heer de la Faille reeds vertrokken was. De Voorzitter verklaart hierop dat voortaan op dezelfde wijze als vroeger zal worden gehandeld ten opzigte van het brengen van minderjarigen op het kohier van hoofdelijken omslag. De openbare zitting wordt hierna gesloten en vervangen door eene vergadering met gesloten deuren. Vergadering van Zaturdag 12 April 1884, 's na middags 1 uur. Tegenwoordig 18 leden. Afwezig de heeren: Star Busman, Reeling Brouwer en v. Weideren baron Rengersallen met kennisgeving. Voorzitterde heer P. Lycklama a Nijeholtburgemeester. 1. De resumtie der notulen van de vorige op 10 April j.l. gehouden vergadering wordt tot nader aangehouden. 2. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op roepingsbrief vermelde punten 1. Voortzetting der behandeling van het primitief kohier der dir. belasting op het inkomendienst 1884. In verband hiermede doet de Voorzitter de openbare ver gadering overgaan in eene zitting met gesloten deuren. Bij heropeuing der eerste wordt in behandeling genomen 2. Het rapport der raadscommissie omtrent de door burge meester en wethouders voorgestelde wijziging der gemeentebegroo- tingdienst 1883. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform het advies der raadscommissie besloten de aangeboden wijziging goed te keuren en de begrooting in haar geheel nader vast te als volgt Inkomsten ƒ927,512.65y,. Uitgaven 927,505.80. Waarschijnlijk saldo 6.85 i/s. De Voorzitter sluit de vergadering. Vergadering van Woensdag 16 April 1884, s na middags 2 uur. Tegenwoordig 15 leden. Afwezig de heeren mr. W. J. van Weideren baron Rengers en jhr. mr. C. van Eijsinga, met kennisgeving, de heeren- mr. J. Minnema BumaJ. Troelstra, dr. J. Baart de la Faille en mr. E. Star Busmanzonder kennisgeving. Voorzitter: de heer P. Lycklama a Nijeholt. I. De resumtie der notulen van de vorige op 10 en 12 April j.l. gehouden vergaderingen worden tot nader aange houden. II. Wordt ter tafel gebragt een voorstel van burgemeester en wethouders strekkende om in verband met eene verhoogde raming voor het maken van eene overdekking op de Vee markt, dat collegie nader te magtigen tot de uitvoering van het raadsbesluit van den 27 December 1883, no. 4, over te gaai Besloten dat voorste! ter vizie te leggen om in eene vol gende vergadering te worden behandeld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 1