82 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 April 1884 Wanneer men de laatste praemisse van het tegenwoordig voorstel leestluidendeIn verband met deze hoogere som achten wij eene nadere magtiging van uwe vergadering noodig, om meergemeld werk te gunnen"dan zou men hieruit kun nen opmakendat men thans beoogt eene magtiging om het werk te gunnendus eene magtiging tot een deel van do uitvoering van het raadsbesluit van 27 December 1883, maar de conclusie zelve vraagt 's raads magtiging tot die uitvoering in haar geheel. Spr. kan niet zeggendat dit voorstel een aangenamen indruk heeft gemaaktdit schijnt ook het geval te zijn bij den heer Plantenga. Het geeft zoo den schijn van een heen en weer gaan. Burgemeester en wethouders ge voelen zich kennelijk niet te huis en houden zij in den regel niet van modderenhier heeft het er toch veel van. Eerst toch is een voorstel gedaan tot wijziging van een plan, dat niet door den raad is vastgesteld en nu komen zij weer met een voorstelstrekkende tot magtiging om aan een raadsbesluit uitvoering te geven. Het komt spr. voordat het dagelijksch bestuur zelf wel gevoeltdat het hier bij den raad brengt eene zaak, die hem niet aangaat Spr. blijft dan ook bij zijne reeds vroeger uitgesproken opiniedat de raad niet behoort mee te doen aan de uitvoering. Het is hier evenwel meer te doen om de geregtigheid van het spel dan om de knikkerswant gaarne wil hij erkennen dat ook hij de aangebragte wijzigingen bepaald wenschelijk acht. Het spel dient echter zijne geregtigheid te hebbenwant men vergete nietwordt de raad nu in de uitvoering van een raadsbesluit door burgemeester en wethouders betrokken, dan moet dit collegie zich niet beklagen wanneer de raad morgen zich ongevraagd in de uitvoering van een andere zaak mengt. Het komt hem voordat zijne bezwaren niet zonder theoretischen grond zijn. Hij wil niet den raad laten mede werken tot de uitvoering van een raadsbesluitomdat de ge meentewet deze uitdrukkelijk aan burgemeester en wethouders opdraagt. Immers in art. 179 litt. a van die wet wordt uit drukkelijk bepaald dat tot het dagelijksch bestuur der ge meente aan burgemeester en wethouders opgedragen, behoort het uitvoeren van de verordeningen van den raadterwijl bij art. 70 de uitvoering van bestuursbesluiten aan den burge meester wordt opgedragen. De raad mag dus geene magtiging verleenen tot uitvoering zijner besluiten, omdat de wet hierin voorziet. Volgens spr^s. systeem zou hij dus komen tot eene motiewaarbij de raad verklaartdat hij geene magtiging tot de uitvoering van zijn besluit geeft, maar hij vreest, dat dan zijne bedoeling niet zal worden bereikt. In verband met de vorige (in geheime zitting gehouden) discussie vreest hij dat aanneming van zoo danige motie uitvoering van het raadsbesluit van 27 Decem ber j 1. naar het eerst voorgedragen niet verbeterde plan, zal tengevolge hebbenwant blijkens die discussie staat in dezen de stok bij de deur. Toch is die verbetering z. i. wenschelijk. Het is daaromdat spr. eene motie heeft voor te stellen van dubbele strekking. Die motie welke hij de eer heeft thans der vergadering aan te biedenluidt als volgt De raad Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, daartoe strekkendedat hij hun collegie magtigein verband met de verhoogde ramingover te gaan tot de uitvoering van zijn besluit van 27 December 1883, no. 4, tot overdekking van een gedeelte der veemarkt Overwegende, dat magtiging tot uitvoering van een raads besluit niet tot zijne bevoegdheid behoort, omdat de artt 70 en 179 sub a der gemeentewet daarin voorzien Overwegende evenweldat die hoogere raming een gevolg is van eene wenschelijke wijziging in het plan waarop hij bij het nemen van voormeld besluit het oog had Voorbijgaande voormeld voorstel van burgemeester en wet houders Verklaart, ook bij de verhoogde raming van kosten zijn besluit van 27 December 1883 no. 4 te handhaven. Tot nadere toelichting van deze motie wenscht de voor steller nog het volgende in het midden te brengen. Den 27 December j.l. werd door den raad tot het maken der over dekking beslotenechter niet naar een tegelijk vastgesteld planmaar na kennisneming van een plan van den directeur der gemeentewerken. De raad behield zich ook niet de vaststelling van het plan voor, bijgevolg die vaststelling behoorde aan burgemees ter en wethouders. Bij de stukkendie toen aan den raad werden overgelegdwas geen bepaald planalleen eene missive van den directeur der gemeentewerken geheel in den vorm van een conductoire, geleidende 3 teekeningeu en eene begrootinghetwelk te zamen niet het karakter droeg van een bepaald plan. Eene gedetailleerde beschrijving als grondslag van het bestek heeft de raad niet onder de oogen gehad. En waar nu de raad geen plan vastgesteld noch de vaststelling zich voorbehouden heeftdaar heeft hij, nu burgemeester en wethouders bij het vaststellen van het plan zijn afgeweken van het eerste voornemen, met deze wij ziging zich niet in te latennoch regtstreeks noch in den vorm van eene magtiging tot uitvoering van zijn besluit, die de wet reeds aan burgemeester en wethouders geeft Spr. heeft echter de overtuigingdat bij aanneming van zijne motie de zaak in het reine zal komen. En het werk zal worden uitgevoerd zooals dat het meest wenschelijk is èn men zal niet in elkanders competentie treden. De door den heer V. Sloterdijck ingediende motie wordt voldoende ondersteund en dientengevolge in behandeling ge nomen. De heer Wiersma wil eerst met een enkel woord den heer Plantenga beantwoorden. Deze heeft er burgemeester en wethouders min of meer een verwijt van gemaaktdat de raad hier als het ware voor een fait accompli werd gesteld. Spr. wil echter zonder in de mérites van het voorstel zelve te tredenaantoonendat burgemeester en wethouders juist hebben willen voorkomen dat de raad voor een fait accompli werd geplaatst. Toen bij de aanbesteding bleek dat het werk ƒ5800 meer zal kosten dan de sobi die is genoemd, toen de raad tot het maken der overdekking van de veemarkt besloot, hebben burgemeester en wethouders het raadzaam geacht om alvorens het werk te gunnen eerst den raad nader te hoo- ren. Men wilde niet dat deze later voor een fait accompli zou staan. Men heeft gebruik gemaakt van de bij het bestek voorbehouden bevoegdheid om de gunning van het werk een maand aan te houdenzonder dat het noodig is daarvoor redenen op te geven. Die termijn is nog niet verstreken maar loopt nog. Men kan dus nog doen zoo men wil en geenzins wordt de raad voor een fait accompli gesteld. Spr. kan dus met volle vrijheid het verwijt van den heer Plantenga afwijzen. En wat nu de motie van den heer v. Sloterdijck betreft Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 24 April 1884. 83 hij moet erkennen dat de zaak er door getermineerd en tot een bevredigend einde gebragt wordt, maar toch zal hij er zich niet uiede vereenigen. De voorsteller heeft gedrukt op de gereg tigheid van het speldoch niet geschroomd het tegenwoordig voorstel te beschouwen als een res judicata. Spr waagt het echter te bewerendat een voorstel als het tegenwoordige vroeger nog nooit bij den raad in behandeling is geweest. Wel is in eene vorige vergadering het meerder kostenbedrag van het werk ad ƒ5800 besproken, maar meer in verband met de wijziging van het plan Burgemeester en wethouders stelden toen voor die wijziging goed te keuren Spr. heeft zich toen echter aangesloten bij de motie van den heer v. Sloterdijck, omdat bij erkent, dat, indien de raad meent het primitieve plau niet te hebben vastgesteldhij ook zich niet behoort in te laten met de wijziging. Thans betreft het echter een voorstel om burgemeester en wethouders te mag- tigen om, niettegenstaande de hoogere kostenhet werk toch te gunnen. Dit is geheel iets anders. Men houde wel in het oog dat de raad tot het maken der overdekking heeft beslo ten op een voorstel vau burgemeester en wethouders, in welks considerantia de som van ƒ15,000 was genoemd. Het dage lijksch bestuur kon zich dus gemagtigd rekenen om het werk voor die som te doen uitvoeren. Het zou echter ook geenzins zoo kleingeestig zijn geweest, om, indien het bleek dat het werk b v. 16,000 in plaats van 15,000 zou moeten kostendan niet tot gunning over te gaan. Neensteeds wordt in het oog gehoudendat men bij begrootingen na tuurlijk met ramingen heeft te doen en dat dus wat vrijge vigheid in acht moet worden genomen. Die vrijgevigheid heeft echter een grens. Hier betreft het nu eene overschrij ding van de eens genoemde som ad ƒ15,000 met ƒ.1800 en nu hebben burgemeester en wethouders gemeenddat de be doelde grens hier overschreden woidt. Het billijkheidsgevoel en tevens de voorschriften hunner verantwoordelijkheid dron gen er hun toe de zaak opnieuw bij deu raad te brengen. Vandaar het ter vorige (geheime) zitting gedaan mondeling voorstel, bij de bespreking waarvan ongelukkiglijk over wij ziging van het plan is gesproken. De hoogere som die zal worden geè'ischt is echter niet alleen een gevolg van enkele wijzigingen, maar ook van eene te lage raming. Nu heeft de raad in de vorige zitting gezegd, wij willen die wijzigingen in het plan uiet goedkeuren, omdat wij ook het primitieve plan niet hebben vastgesteld en dat is heel juistmaar er moet toch eeu mid del gevonden worden om burgemeester en wethouders te vrij waren voor de anders later mogelijke opmerkingdat niet is gehandeld in overeenstemming met het raadsbesluit van 27 December 1883. Hiervoor staan twee wegen open, n.l. om of een voorstel te doen om op het genomen raadsbesluit terug te komen óf eene nadere matiging aan te vragendie de vroeger verleende bevoegdheid aanvult. Was nu bij burge meester en wethouders de overtuiging dat het heter was de zaak niet door te laten gaanzij zouden den raad een voor stel hebben te doen om het besluit van 27 December 1883 in te trekkentot het doen van welk voorstel zij natuurlijk even vrij zijn als de raad vrij is om dat voorstel al dan niet aan te nemen. Het komt burgemeester en wethouders echter niet wenschelijk voor eeu voorstel te doen tot intrekking van het vroeger raadsbesluitneenzij wenschen de zaak toch uit te voereu maar meenen van den raad matiging te moeten vragen om het werk te gunnen omdat het kostenbedrag de begrootingdeels door te lage raming, deels door aangebragte wijzigingen met ƒ5800 overtreft. En nu kan spr. zich niet voorstellen dat men hier met eene reeds uitgemaakte zaak zou te doen hebben. De gemeentewet legt aan burgemeester en wethouders op de uitvoering der raadsbesluiten maar die uitvoering behoort dan ook te geschieden overeenkomstig de genomen besluiten. Blijkt dat de magtiging die de raad voor die uitvoering heeft verstrekt, onvoldoende is, dan dient zij te worden aangevuld. Die strekking heeft ook het onderwer- pelijk voorstel en naar het spr. voorkomt is dat voorstel niet voor redelijke bestrijding vatbaar. De heer v. Sloterdijck heeft volkomen gelijk als hij beweertdat de raad niet op het terrein van burgemeester en wethouders moet treden maar dat is het ook hier niet Burgemeester en wethouders zeggen slechts dat er te weinig magtiging is verstrekt en stellen dus bloot voor die magtiging aan te vullen. De heer van Sloterdijck zegt, dat de heer Wiersma is teruggekomen op de opmerkingdie hij in den beginne maakte, dat deze zaak reeds eerder bij den raad i9 behan deld. Spr. meent echter aan zijn beweren, dat het hier eene res judicatia zou zijn te hebben toegevoegd ware h:»t niet dat het punt van conclusie eenigzins anders is geformuleerd. En geeft spr. dus toe, dat het voorstel niet geheel hetzelfde isallerminst bestaat toch aanleiding voor eene zoo totale bestrijding zijner meening als diewelke door den heer Wier sma is gevoerd. Het betreft hier immers geen andere zaak als die welke in de vorige zitting is behandeld De zaak is geheel dezelfdealleen is de vormwaarin zij is gek leed iets anders. Nu heeft de heer Wiersma er op gewezendatwanneer de ramingwaarop een raadsbesluit is gebaseerd zóó wordt overtroffen als hier het geval iser dan toch een middel moet worden gevonden om burgemeester en wethouders te vrijwa ren voor latere opmerkingendat zij hun mandaat zijn te buiten gegaan. Dat middel zou dan bestaan in intrekking van het vroegere raadsbesluit. Spr. zal de laatste zijn om burgemeester en wethouders ooit het regt te betwisten het voorstel te doen om op een vroeger raadsbesluit terug te ko men Die bevoegdheid heeft het collegie en het zou zelfs tot het doen van zoodanig voorstel verpligt zijn indien het intrekking achtte in het belang der gemeente Wordt in trekking echter niet wenschelijk geacht, zegt de heer Wier sma dan dient de raad magtiging te verleenen voor het nog niet door hem toegestaan bedrag en daarvoor zou dan ook het onderwerpelijk voorstel moeten strekken Is dit laatste het gevaldan komt het spr. toch voordat de conclusie ongelukkig is geformuleerdwaut daarin staat nietdat men met wijziging van het vroegere raadsbesluit magtiging verleent tot uitvoering van het werk, of wel, dat voor goed wordt aangezien dat het werk ƒ5800 meer zal kosten dan waarop men het heeft geraamd. Beide voorstellen zouden toch veel beter zijn dan liet tegenwoordige, dat strekt om burgemeester en wethouders nader te magtigen tot de uitvoering van het raadsbesluit van 27 December 1883 over te gaan. Een voorstel als het laatste is bepaald onverdedig baar want het gevolg er van zal zijndat men na eerst tot het werk te hebben besloten nog nader besluit tot de uit voering. De is geheel in strijd met de gemeentewet. En waarom nu bezwaar gemaakt tegen de motiedoor spr, ingediend? Deze bedoelt de zaak op het regte spoor te bren gen met behoud van ieders competentie. Zij gaat uit van het wettelijk standpuntdat burgemeester en wethouders de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 3