86 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 April 1884. Hierna wordt art. 6 onveranderd vastgesteld, evenals ook artt. 78 en 9 Bij art. 10 geeft de heer Oosterhoff in overweging om te lezen in plaats van de woorden „het vaarwater" de woorden „de doorvaart". Z i. is het beter te spreken van het stremmen der doorvaart dan van stremming van het vaarwater. Het laatste heeft alleen plaats bij ijs. Dit amendement wordt door de commissie overgenomen waarna art 10 dus gewijzigd wordt vastgesteld. Art 11 leidt tot eenige discussie. Dat artikel luidt: „Het is verboden, van Donderdags namiddags drie tot Vrijdags namiddags drie uur, met vaartuigen, van welken aard ook, in de binnengrachten te varen, tenzij met speciale vergun ning van den commissaris van policie. Van dezen algemeenen regel zijn uitgezonderd o. de gewone markt-, beurt- en veerschepen en stoom- booten b. de particuliere vaartuigen die goederen ter markt bren gen of vandaar afhalen; c. pramen en dergelijke vaartuigendie voor kooplieden en neringdoenden in de sub a en b genoemde schepen en stoom- booten goederen bezorgen of daaruit afhalen. De heer v. Harinxma thoe Slooten doet opmerken, dat dit artikel zeer belemmerende bepalingen bevat, die echter met het oog op de eischen van het druk verkeer allezins ge- regtvaardigd zijn. Het verbod om op Donderdag namiddag en op Vrijdag met pramen en dergelijke vaartuigen in de binnengrachten te varenstrekt zich echter alleen uit tot particulieren want blijkens litt c zijn uitgezonderd, de pramen, die voor kooplieden en neringdoenden goederen in de schepen of stoombooten bezorgen of daaruit afhalen. Dit komt spr. minder wenschelijk voor. Een particulier kan toch ook zeer goed goederen in een der marktschepen of stoombooten heb ben te brengen en waarvoor zal men dezen dan daarvoor de gelegenheid onthouden. Het komt spr. voor, dat de ratio legis, die voor de opname van de bedoelde uitzondering bestaat, geen andere is, dan dat men gelegenheid wil behouden om behoorlijk te kunnen doorvaren. Maar nu ziet hij geen redenwaarom men nu juist de pramendie voor kooplieden en neringdoenden moe ten laden en lossen, uitzonderen moet en de anderen niet. Hij meent daarom te moeten voorstellen, in sub c van art. 11 te doen vervallen de woorden: „voor kooplieden en nering doenden". De heer Minnema Buma deelt hierop mede, dat de com missie alleen de pramen en dergelijke vaartuigen van koop lieden en neringdoenden van het algemeen verbod heeft uit gezonderd omdat deze des vrijdags bepaald vele goederen j moeten vervoeren. Men vreest, dat, strekt men de uitzon dering ook tot pramen van particulieren uitdus tot pramen in het algemeendan stremming niet zal kunnen worden voorkomen. Nadat echter nog de heer van Sloterdijck had gewezen op de mogelijkheiddat ook particulieren goederen in de veerschepen of stoombooten hebben te ladenverklaart de heer Minnema Bumanamens de commissie dat de door den heer van Harinxma thoe Slooten voorgestelde wijziging wordt overgenomen. Art. 11 wordt hiernadus gewijzigdaangenomen. Artt. 12 tot en met 20 worden onveranderd vastgesteld. Bij art. 21 vraagt de heer Oosterhoff of het niet beter zou zijn om voor de in dit artikel voorkomende woorden „brengen of doen brengen" te lezeu: „te verplaatsen of te doen verplaatsen." Nadat echter de heer Miuueina Buma de reden had ontvouwd, waarom juist de voorgestelde redactie is gekozen, wordt het artikel onveranderd aangenomen. Artt 22 tot. en met 30 worden achtereenvolgend zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Bij het aan de orde stellen van art 31 vestigt de heer Star Ëusmaua de aandacht op de le alinealuidende „De met de handhaving dezer verordening belaste ambtena ren of beambten zijn bevoegd, on willigen feitelijk te dwin- „gen tot het opvolgen en in acht nemen van de bovenstaaude „bepalingen Hij zou van de commissie wel gaarne omtrent de bedoeling dezer alinea eenige inlichtingen ontvangen. Hij kan zich niet anders voorstellen dan dat zij er per abuis is ingekomenwant hoe toch zal men een onwillige dwingen tot het in acht nemen van bepalingen. Dit is physiek on mogelijk. De heer Minnema Buma gelooft dat de vorige spreker zich minder over de door hem aangehaalde bepaling verwonderen zalindien hij mededeelt dat de commissie daarmede dit be oogt, dat, is er b. v. een schipper die de vaart stremt en deze is ongenegen om zijn schip te verhalen, de politie dan met een sjouwerman aan boord kan gaan en zooiloende den onwillige tot verhalen te dwingen. Het spreekt van zelf dat men den weerspannigen overtreder zelf niet tot verhalen kan dwingenmaar men kan toch het noodige laten doen door anderen. Den heer Star Busmann komt het voordat als dit de bedoeling der voorgelezen alinea ishet dan ter voorkoming van misverstand beter iszich wat anders uit te drukken. Hij zou dan liever willen lezen het volgende dat hij aan de vergadering voorstelt: „De met de handhaving dezer veror dening belaste ambtenaren of beambten zijn bevoegd ombij onwil of nalatigheid, zelve tot het nemen der vereischte maat regelen over te gaan op kosten van den nalatige of onwillige. De heer Duparc acht dit voorstel in strijd met art. 180 der gemeentewet. Wat toch is het geval? Hier wordt gedoeld op een geval, dat iemand niet opvolgt de verordening. Nu wenscht de voorsteller in zoodanig geval aan de door hem bedoelde ambtenaren op te dragen te doen wat de onwillige had moeten doen. Hierdoor echter zou aan die ambtenaren eene bevoegdheid worden gegeven, die volgens genoemd art. alleen bij burgemeester en wethouders behoort. Dat artikel toch bepaalt, dat „onder de uitvoering der verordeningen van den raad be hoort de bevoegdheid tot hetdes noods ten koste der over treders doen wegnemenbeletten of verrigten van hetgeen in strijd met die verordeningen, wordt daargesteld, onder nomen of nagelaten." En nu kan men deze aan burgemees ter en wethouders bij de wet toegekende magt niet aan een ander overdragen. Hetgeen de geachte voorsteller wilbe hoort slechts tot de eompeteutie van burgemeester en wet houders. Door aauneming van het amendement zou de raad een verboden terrein betreden. Den heer Star Busman komt de opmerking van den lieer Duparc geheel juist voor, waarom hij meent zijn amendement te moeten intrekken. Art. 31 wordt hierna evenals de nog Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 April 1884. 87 overige artikels der verordening en de considerans onveren- a8TgOHWJlU. De verordening in haar geheel wordt vastgesteld als volgt: De raad der gemeente Leeuwarden Overwegende dat de noodzakelijkheid bestaat tot herziening der verordening van policie op het leggen der schepen en op de scheepvaart in de gemeente Leeuwarden Gezien artikel 135 der gemeentewet Besluit Vast te stellen de volgende VERORDENING van policie op het leg gen der schepen en op de soheepvaart in de gemeente Leeuwarden Art. 1. Behoudens het bepaalde bij de provinciale regle menten van policie op de waterstaatswerken in Friesland is deze verordening van toepassing op alle vaartuigen, die lig gen of varen in de wateren, onder deze gemeente behoorende. Art. 2. De ligplaatsen voor de op deze gemeente varende markt-, beurt- en veerschepen en stoombooten worden voor ieder afzonderlijk door burgemeester en wethouders aange wezen. Art. 3. De gezagvoerders dezer schepen en stoombooten moeten daarmede, onverwijld bij hunne aankomst, de voor ieder hunner vastgestelde ligplaats innemen en mogen die tot aan den door hen aangekondigden tijd van vertrek niet weder verlaten, dan alleen in de volgende gevallen: a. indien de doorvaart voor andere schepen of stoomboo ten dit voor eenige oogenblikken noodzakelijk mogt maken; b. indien zijin het belaug van verschepers of ontvangers zich genoodzaakt zien te verhalen naar pakhuizen, magazijnen, marktplaatsen of andere vaartuigen, ten einde groote partijen goederen te lossen of te laden. Voor het verlaten van hunne ligplaats om laatstgemelde redenhebben zij echter de vergunning noodig van den com missaris of de beambten van policiedie de meerdere of min dere noodzakelijkheid beoordeelen en daarvan het al of niet geven van vergunning afhankelijk maken. Art. 4. Zij mogen echter, in de bij het vorig artikel uit gezonderde gevallen, nooit langer dan volstrekt noodig op zoodanige andere plaatsen blijven liggen, maar moeten zoodra mogelijk de voor hen bestemde ligplaats weder innemen. Art. 5. Het is verboden, met eenig vaartuig de voor een markt-, beurt- of veerschip of voor eene stoomboot bestemde ligplaats in te nemen, tenzij bij afwezigheid van die schepen. De gezagvoerder, die met zijn schip zich op zoodanige plaats bevindt, moet bij aankomst van die schepen of stoombooten terstond verhalen en de noodige ruimte overlaten. Art. 6. De gezagvoerders van genoemde markt-, beurt- of veerschepen en stoombooten zijn verpligt, op den kop van het roer of op eene andere, vau den wal zigtbareplaats aan boord van hun schip met duidelijk in witte verf gestelde let ters de plaatsen, waarvan en waarop zij varen, aan te duiden. Art. 7. Burgemeester en wethouders wijzen bepaalde kaden of wallen aan als ligplaatsen voor iedere soort van niet in de beurt varende of particuliere schepen en stoombooten. Art. 8. De gezagvoerders van alle in deze gemeente te huis behoorende of zich voor langeren of korteren tijd op houdende vaartuigen en die van vaartuigendie zichom goederen te lossen of te laden, in afwachting van bevrachting of om eenige andere reden, in deze gemeente ophouden, zijn verpligt, onverwijld na hunne aankomstde in de wateren dezer gemeente door burgemeester en wethouders voor iedere soort van vaartuigen bestemde ligplaats in te nemen en mogen die, gedurende den tijd van hon verblijf in de gemeente, niet ver laten, dan wanneer zij zich, in het belang van hun han del of bedrijf, genoodzaakt zien, tijdelijk te verhalen naar elders gelegen pakhuizen en bergplaatsen, openbare en bijzondere gebouwen, huizen en schepen, ten einde goederen te laden of te lossen. Art. 9. Zij mogen echter in de bij het vorig artikel uit gezonderde gevallen, nooit langer dan voor de lading of lossing volstrekt noodig is, op zoodanige andere plaatsen blij ven liggen, maar moeten, zoodra mogelijk, de voor hen be stemde ligplaats weder innemen. Art 10. Het is verboden, met in de vaart zijnde vaartui gen de doorvaart te stremmen of te belemmeren. Art. 11. Het is verboden, van Donderdags namiddags drie tot Vrijdags namiddags drie uur met vaartuigen, van welken aard ook, in de binnengrachten te varen, tenzij met speciale vergunning van den commissaris van policie. Van dezen algemeenen regel zijn uitgezonderd a. de gewone markt-, beurt- en veerschepen en stoombooten b. de particuliere vaartuigendie goederen ter markt brengen of van daar afhalen c. pramen en dergelijke vaartuigen die in de sub a en b genoemde schepen en stoombooten goederen b ezorgen of daaruit afhalen. Art. 12. Burgemeester en wethouders wijzen wisselplaatsen aan in die vaarwaterswaar zij dit noodig oordeelen. Het vaartuigdat zichbij het tegemoet varen van een ander vaartuighet naast bij een dier wisselplaatsen bevindt, moet op zoodanige plaats stoppen of daarheen terug varen. In het algemeen mogen de gezagvoerders van vaartuigen elkander in de vaart geen belemmering of oponthoud ver oorzaken zelfs al ware hetter voorkoming daarvan, noodig, achter- of vooruit te halen door eene pijp of brug of in eene zijgracht. Art. 13. Bij het elkander tegemoet varen bij en in bruggen of pijpenmoeten de vaartuigendie het naast daartoe ge naderd of daarin het minst ver opgevaren zijnstoppen of zoover terugvarendat de tegen varenden in de gelegenheid zijn door te schieten. Art. 14. Bij het varen door bruggen met twee doorvaarts- openingen moet steeds de regtsche doorvaartsruimte worden gehouden. Art. 15. Het is verboden, bij het varen in de stadsgrachten, in het Vliet binnen de Poppebrug en in de Potmargevan de spoorbrug tot aan de stadsgracht, op eenig vaartuig zeil te voeren. Art. 16. Het is verboden, door bruggen te varen met eenig staand zeil aan den mast of van de ra's hangende of met buiten boord stekende ankers. De zeilen moeten gestreken en de ankers geheel binnen boord gehaald wordenzoodra eenig vaartuig nevens de vóór de bruggen geplaatste handwijzersmet het woord „Strijk" daarop vermeldis gekomen. Art. 17. Ieder gezagvoerder is verpligtbij het naderen van eene beweegbare brug den brugwachter tijdig en op de gebruikelijke wijze te waarschuwendat hij de brug wenscht te hebben afgedraaid of opgehaald. Bij belemmering van de passage, hetzij door van de andere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 5