88
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden j van den 24 April 1884.
zijde aankomende schepen, hetzij door het verkeer over de brug,
moet hij, op de eerste aanmaning daartoe van den brugwachter,
zijn vaartuig stoppen en wachten tot de doorvaart weder vrij is.
Art. 18. Ieder gezagvoeder, die met zijn vaartuig ligplaats
heeft vóór openbare pleinen, kaden en gebouwen of vóór
particuliere huizenpakhuizen of magazijnen, is gehouden, het
openbaar gezag of de ingezetenen zoo weinig mogelijk te be
lemmeren in het genot van den wal, waaraan het vaartuig
ligtof in den opslag daarop.
Art. 19. Indien een vaartuig gezonken of aan den grond
gevaren is, is de gezagvoerder verpligt
a. onverwijld daarop eene goed zigtbare baak te plaatsen
over dag van eene witte vlag en 's nachts van eene helder
brandende lantaarn voorzien
b. zonder uitstel van het ongeval kennis te geven aan den
burgemeester
c. binnen vier en twintig uren na het ongeval over te gaan
tot het doen ligten of uitruimen van het vaartuig en het
opvisschen van de gezonken voorwerpen.
Art. 20. In de binnengrachten en in het Vliet, binnen de Blaau-
webrug, mogen, bij besloten water, geen vaartuigen blijven liggen.
Slechts in bijzondere gevallen kan daartoe door den com
missaris van policie vergunning worden verleend voor kleine
pramen en ar.dere kleine schepen.
Art. 21. Bij het invallen van vorst moeten de gezagvoer
ders van alle vaartuigen hoegenaamd die vaartuigen bren
gen of doen brengen naar de door den commissaris van poli
cie, in overleg met den burgemeester, aan te wijzen tijdelijke
ligplaatsen zoodra hij dit noodig oordeelt.
Zij zijn gehouden, die ligplaatsen in te nemen op zoodanige
wijze, als de goede orde en de voorhanden ruimte, ter beoordeeling
van den commissaris van policie, vorderen en medebrengen.
Art. 22. Het is verboden, pogingen te doen om een vaar
tuig, waarvan de hoogte of breedte het niet toelaat onder een
brug of langs een doorvaart te voerenzoodat naar het
oordeel van den brugwachter of een ander der met de zorg
voor de naleving van deze verordening belaste beambten
daarin gevaar voor schade aan eenig openbaar werk is gelegen.
Art. 23. De gezagvoerders van stoombooten zijn verpligt
a. bij het varen door of langs de bebouwde kom der ge
meente of langs aaneengebouwde buurten daarvanden gang
van hun vaartuig te bepalen tot eene snelheidgerekend naar
vijf kilometer in het uur
b. de stoomfluit niet te doen hooren dan alleen in die ge
vallen waar de ontmoeting met andere vaartuigen ongeluk
ken zou kunnen veroorzaken.
Art. 24. Het is verbodenin de wateren der gemeente te
liggen met een getimmerte of vaartuigvan welken aard
ookdat niet geregeld wordt gebruikt voor de eigenlijke
vaartmaar uitsluitend of hoofdzakelijk dient tot woning.
De burgemeester is bevoegdop schriftelijk verzoek van
den belanghebbende, in bijzondere gevallen vrijstelling van
dit verbod te gevenmet aanwijzing van ligplaats en bepa
ling van den tijd, waarvoor de vrijstelling wordt verleend.
Art. 25. De gezagvoerder van ieder vaartuig of houtvlot,
waarmede eenige schade aan wallenkaden of bruggen is
veroorzaakt, is verpligt, op de eerste vordering van de amb
tenaren of beambtenmet de handhaving dezer verordening
belastzijn naamvoornaamberoep en woonplaats en is
hij geen eigenaar van het vaartuigdie van den eigenaar
naauwkeurig op te geven en des noodigdomicilie te kie
zen binnen de gemeente.
Art. 26. In deze verordening worden bedoeld
door vaartuigenalle schepen en stoombootenzonder ou
derscheid
door gezagvoerdersallendie op een vaartuig gezag uit
oefenen met de leiding belast ofwat onbeheerde vaartuigen
betreftdaarvan eigenaars of gebruikers zijn
door nachtde tijd tusschen zonsondergang en zonsopgang.
Art. 27. Het is verbodenmet eenig vaartuig of houtvlot
eene ligplaats in te nemendie niet door burgemeester en
wethouders daarvoor is aangewezen.
Art. 28. Alle in deze verordening bedoelde vaartuigen
moeten op de eerste aanmaning worden verhaaldindien de
met de uitvoering belaste ambtenaren of beambten dit noodig
oordeelen in de bij de artikelen 4,5, alinea 2, 9, 10, 11,
12, 13, 18, 20, 21 en 27 genoemde gevallen. De eige
naars of gezagvoerders van die vaartuigen kunnen zich daar
tegen niet op eenig regt van ligplaats beroepen.
Art. 29. De eigenaarsbewoners of gezagvoerders der in
deze verordening bedoelde vaartuigen zijn ten aanzien van
de voorschreven bepalingenaansprakelijk en strafbaar voor
de overtredingen daartegen begaan.
Art. 30. De commissaris en verdere beambten van policie, de
brugwachters en, zooveel noodig, de directeur der gemeentewer
ken, worden belast met de zorg voor de naleving dezer verordening.
Art. 31. De met de handhaving dezer verordening belaste
ambtenaren of beambten zijn bevoegdonwilligen feitelijk te
dwingen tot het opvolgen en in acht nemen van de boven
staande bepalingen.
Bij verschil van meening ten aanzien van ligplaats of door
vaart, of betreffende eenig ander bij deze verordening gere
geld onderwerpmoeten zij wie dit aangaatzich aan de
beslissing van genoemde ambtenaren of beambten onderwerpen
en de hun te dien aanzien gegeven bevelen onverwijld opvolgen.
Art. 32. De ambtenaar of beambte, die eene beschadiging
als bij art. 22 en 25 is aangeduid waarneemtis bevoegd te
bevelendat niet worde doorgevaren zoolang niet voor de
kosten van herstelling voldoende zekerheid is gesteld tot een
bedrag, ter beoordeeling van den directeur der gemeentewerken,
behoudens beroep van den belanghebbende op den burgemeester.
Art. 33. De kosten van herstelling van het beschadigde
worden door den directeur der gemeentewerken opgemaakt
en op den betrokken eigenaar of gezagvoerder verhaald.
Strafbepalingen.
Art. 34. De overtredingen van de bepalingen dezer ver
ordening wordenvoor zooverre daartegen niet bij de wet is
voorziengestraftdie van artikelen 19 en 24 met eene geld
boete van hoogstens twaalf gulden met of zonder gevange
nisstraf van een tot drie dagen die van art. 28 en 31 met
eene geldboete van hoogstens twaalf guldendie van art. 3
515 16 182021 22 23 25 en 27 met eene geld
boete van hoogstens zes guldendie van art. 489 10
11, 12, 13 en 14 met eene geldboete van hoogstens drie
gulden, en die van art. 6 en 17 met eene geldboete van
hoogstens twee guldenalles onverminderd de verpligting tot
schadevergoeding, zoo daartoe termen bestaan.
Slotbepaling.
Art. 35. Met het in werking treden van deze verordening
houdt op van kracht te zijn die van policie op het leggen der
schepen en op de scheepvaart in de gemeente Leeuwarden,
vastgesteld bij raadsbesluit van 27 September 1860 gewijzigd
bij raadsbesluiten van 22 November 1866 en 11 November 1875.
De vergadering wordt hierna door den Voorzitter gesloten.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 26 April 1884.
89
Vergadering- van Zaturdag 26 April 1884.
Tegenwoordig eerst 18, later 19 leden.
Afwezig de heeren mr. W. J. van Weideren baron Rengers
en J. v. d. Scheerbeide met kennisgeving.
Voorzitter: de heer P. Lycklama a Nijeholt, burgemeester.
I. De notulen van de vorige op 24 April 1884 gehouden
vergadering worden gelezen en onveranderd vastgesteld.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Een adres van de heeren van den Broek en van Barneveld
Kooij jr. tot het herstellen van een ingeslopen drukfout in
art. 18 vau de door hen ingezonden aanvraag om concessie
voor den aanleg en de exploitatie van eene drinkwaterleiding
binnen deze gemeente.
2. De rekening en verantwoording van de fondsen der
stads armeukamer over 1883
Wordt besloten
het ouder no. 1 vermelde adres te voegen bij de stukken
omtrent eene drinkwaterleidingwelke in de sectiën worden
onderzocht en de rekeningaangeduid onder no. 2 ten fine
van onderzoek en rapport te stellen in handen van de heeren
vau Harinxma thoe Slooten Dijkstra en Beucker Andreae.
III. Wordt medegedeeld en voor kennisgeving aangenomen
1. Dat door ged. staten zijn goedgekeurd de raadsbeslui
ten tot verhuring van de huizinge Kruisstraatno. 25 en tot
overname van den eigendom der Molensloot.
2. Eene missive van de commissie van toezigt op het lager
onderwijshoudende berigtdat door haar zijn benoemd tot
leden der dames-commissiebelast met het toezigt op het
onderwijs in de vrouwelijke handwerken aan de lagere scho
len de dames
Mevr. de wed. A. A S. Burna- Wijckerheld Bisdom, mevr.
BurgerSuringarmevr. Kramers van Wageningen, mevr.
Reijnders—Gorter en Jonkvrouwe J. C. Speelman en dat allen
deze benoeming hebben aangenomen.
IV. De Voorzitter, het noodig achtende eene vergadering
met gesloten deuren te houden heft de openbare zitting tij
delijk op
Bij heropening van deze wordt overgegaan tot behandeling
van de op den oproepingsbriet vermelde puntenals
1. Rapport der raadscommissie in wier handen is gesteld
geweest hef verzoek van den heer A. Doyercommissaris van
politie alhieraan Z. M, den Koningom verhooging van
jaarwedde.
De commissie adviseert hierbij
dat de raad naar aanleiding van art 191 der gemeentewet,
de wenschelijkheid zal uitsprekendat de tegenwoordige be
zoldiging van den commissaris van politie te Leeuwarden
worde verhoogd met een bedrag van 400 en mitsdien ge
bragt op de som van 2600gerekend te zijn ingegaan met
1 Januarij 1884.
De heer Plantenga gelooftdat er voor de leden van
den raad zelden eene zoo moeijelijke beslissing voorkomt, als
die, welke zij hebben te nemenwanneer het de aanvrage
geldt van ambtenaren om verhooging van hunne jaarwedde.
Aan de eene zij is het de bekendheid en welwillendheid met
den persoon, wien het aangaat, die tot inwilliging van het
verzoek aanleiding geven terwijl aan de andere zijde staat
het gemeentebelang en dat laatste laat naar sprekers meening
•Juvoegsel bejioorende bij de Leeuwarder Courant.
niet toe zich met het advies van de commissie te vereenigen.
Het is buiten twijfeldat op het laatste meer moet worden
gelet dan op het eerste. Het gemeentebelang moet natuurlijk
bij alle zaken boven drijven en van daar dan ook, dat spr.
tegen de verhooging zal stemmen. Wanneer hij nagaatdat
de vroegere titularis althans volgens de begrooting over het
jaar 1876, genoot eene jaarwedde van ƒ1800 en dat die be
zoldiging in 1877 voor den tegenwoordigen commissaris van
politie is verhoogd tot ƒ2200, dan komt hem het tijdvak dat
sedert die belangrijke verhooging is verloopen, niet groot ge
noeg voor om thans reeds weer tot verhooging over te gaan.
Ook acht hij verhooging niet gewenscht met het oog op andere
hoofdambtenaren. Men denke er eens aan, dat de jaarwedde
van den burgemeester tot voor kort nog maar 2500 bedroeg,
dat ook de secretaris ƒ2500 per jaar geniet en dat de direc
teur der gemeentewerkende gemeente-ontvanger en meer
anderen allen jaarwedden genieten van verre beneden de
ƒ2600. Gaat men tot de voorgestelde verhooging over, dan
hebben al die andere ambtenaren ook even veel regt op zoo
danige verhooging en dan zou spr. betwijfelen of de gemeente
kas op den duur wel in staat zou zijn al die belangrijke uit
gaven te bestrijdenzonder dat de ingezetenen bovenmatig
door belastingen worden gedrukt.
Dit heeft hij in het algemeen tegen het voorstelmaar er
zijn ook enkele zaken in het rapport der commissie genoemd,
die hij niet kan toegeven. De commissie heeft toch voor de
door hen voorgestelde verhooging gewezen op het feit, dat
de adressant geen eigen vermogen bezit en eene groote huis
houding heeftmaar als deze zaken zouden moeten dienen
als motieven voor verhooging van jaarweddedan zou men
zeker wel onophoudelijk tractementen moeten verhoogen en
meer anderen waarvan de functionarissen ongehuwd of eene
kleine huishouding hebbenmoeten verlagen. Men zou dus
voor velerlei moerjelijkheden komen te staan.
En wat nu de onafhankelijkheid van den commissaris van
policie betreftwaarop door de commissie is gewezenhet
komt spr. voordat die meer afhangt van het karakter van
den ambtenaar dan van zijne jaarwedde wanneer het karak
ter niet medebrengt, dat een ambtenaar zich onafhankelijk
wil houden dan zal men dit door geld niet anders kunnen
krijgen.
Ziedaar de motieven der commissiedie spr. niet kan deelen.
Hij wil echter nogmaals uitdrukkelijk verklarendat hij niets
tegen den adressant heeft en hij hem gaarne ter wille zou
willen zijnmaar dat het gemeentebelang hem verbiedt met
het voorstel der commissie mede te gaan.
De heer Duparc gelooft, dat de heer Plantenga minder
juist is geweest. Die geachte spreker heeft gezegddat de
vroegere titularis eene jaarwedde genoot 1800, en dat
in 1877 aan den tegenwoordigen commissaris van politie eene
bezoldiging van ƒ2200 per jaar werd toegekend. De zaak
is eenigzins anders. De vorige titularis had reeds eene jaar
wedde van 2200en op dit bedrag is ook de tegenwoor
dige aangesteld.
De Voorzitter meent te moeten doen opmerken dat de
directeur der gemeentewerkenwaarop door den heer Plan
tenga is gewezen, eene jaarwedde heeft van ƒ2200, doch
daarenboven eene toelage van ƒ600 per jaar geniet voor ge
mis van vrije woning.
De heer Star Busmann wil met een enkel woord de
9