94 Verslag der handelingen van den gemeentera
tuigddat menige vergelijking mank gaat. Van daar ook
dat zij niet alleen cijfers van bevolking heeft genoemdmaar
ook de namen der gemeenten heeft aangegeven. Zij wilde
ieder vrij laten in de beoordeeling of die vergelijking tot ver
hooging behoort te leiden.
Het spreekt van zelf, dat het niet opgaat de jaarwedde
van den commissaris van politie alleen en overal te regelen
naar de bevolkingmaar toch gaat het wel op gemeenten
van gelijken of bijna gelijken rang wat de bevolking aangaat
met elkander te vergelijken en zonder blijk van het tegen
deelaan te nemen, dat iu zoodanige gemeenten het politie
wezen vrij gelijk is geregeld.
Het argument door den heer Wiersma bijgebragtten op-
zigte van het getal verordeningen behoeft zeker niet te wor
den weersproken. De bewering dat hoe meer verordeningen
er bestaan, de9 te minder werkzaamheden de commissaris van
politie zal hebben is een paradox. Men denke maar eens
dat hier niet bestond de verordening op het bouwen en in-
rigten van woningen dan zou volgens de bewering van den
heer Wiersmade commissaris van politie uit eigen beweging
op die zaak moeten toezien kan dit juist zijn V Het is im
mers waar, dit door politie-verordeningen daden, die op zich
zelve niet ongeoorloofd zijn overtredingen worden. En de
politie waakt immers tegen deze niet tegen wat geoorloofd
is. En nu moge hieruit niet volgen dat het getal verorde
ningen een juiste basis is voor de beoordeeling van de werk
zaamheden van den commissaris van politietoch heeft spr.
z. i. genoeg bewezen dat de bewering van den heer Wier
sma in het geheel niet opgaat Dan is door het genoemde
lid nog gewezen op de toekomstige vermeerdering van werk
zaamheden voor de politie in het algemeen. Hij heeft gespro
ken van een afzonderlijken opzigter voor de uitvoering der
bouwverordening, zoomede een voor het toezigt op de vee
marktwaardoor de uitgaven voor de politie natuurlijk be
langrijk zullen stijgen Dat alles moest natuurlijk strekken
als argument tegen de voorgestelde verhoogingmaar spr.
wenscht te vragenof niet dat een en ander juist een
motief is om wel tot de verhooging te besluiten. Het is
immers uitbreidingvermeerdering van werk of toezigt.
Intusschen was de heer Wiersma minder juist. Hij sprak
over de bouwverordeningmaar zou nu het toezigt op de
naleving van die verordening wel ten laste van de politie
moeten komen Zeker nietwant een politieagent zal door
gaans moeijelijk kunnen beoordeelen of b. v. de tras wel
sterk genoeg isof de steen al dan niet van voldoende hard
heid. Daarvoor moet iemand aangesteld worden die var. materialen
kennis heeft. Dat toezigt zou dus niet ten laste moeten komen va 1
de politie, maar veeleer van de directie over de gemeentewerken.
Anders is het ten opzigte der veemarkt. Ja, spr. wil er
kennen dat het toezigt daarop en de marktpolitie in het al
gemeen meer uitgaven voor de politie zal medebrengen, want
hoe drukker verkeerhoe meer politiezorg noodig ismaar
zoodanige vermeerdering of uitbreiding van werk kan toch
nooit als argument tegen tractements-verhooging gelden.
En wat de conclusie betreft, waartoe de heer Wiersma door het
bedoelde argument is gekomen, dat men n.l. niet te loszinnig tot
verhooging moet besluiten, het komt spr. voor. dat, wat der com
missie ook ten laste kan worden gelegd, zeker niet dat zij de zaak
niet genoeg heeft overwogen, dat zij losziunig is te werk gegaan
Eindelijk nog de vier regels, welke door de commissie aan
den persoon van den adressant ziju gewijd. Reeds het gering
.d te Leeuwarden van den 26 April 1884.
aantal regelen dat over den persoon van den commissaris van
politie handeltis voldoende om te argumenterendat de
commissie het dienstig heeft geacht, slechts met een enkelen
trek van dien persoon te gewagen en dat zij niet heeft ge
wild dat het aanleiding zou geven tot bespreking
De commissie heeft echter gemeend niet geheel over den
persoon van den adressant te moeten en mogen zwijgen, omdat
de meerderheid van den raad heeft beaamd de redenen, welke
indertijd door den voorzitter zijn bijgebragt voor de door hem
gemaakte zamenstellirg der commissiewaaraan ze dezen
enkelen trek meende schuldig te zijn.
De heer Star Busmann kan kort zijn wijl hij niet /al
terugkomen op hetgeen reeds door den heer van Sloterdijck
is aangevoerd, Toch moet hij nog een enkel punt releveren
en wel om te bewijzen dat er omtrent enkele zaken misver
stand bestaatzulks in de eerste plaats aan de zijde van den
heer van Harinxma thoe Slooten. Deze heeft in het rapport,
naar het schijnt, gelezen, dat Leeuwarden de plaats zou zijn,
waar de eischen voor het levensonderhoud het hoogste zijn
opgevoerd. Spr. wenscht zich voor de onjuistheid hiervan te
beroepen op het rapport zelve De superlatief is omtrent dit
punt daarin niet te vinden de zinsnedewaarop door den
heer v. Harinxma thoe Slooten wordt gedoeld, zegt niet, dat
de huishuur, levensmiddelen en belastingen te Leeuwardeu tot
den hoogsten prijs zijn opgevoerder staat alleen „tot hooger
prijs", en spr. zou gaarne de onjuistheid van die bewering
willen zien aangetoond.
Voorts is er misverstand aan de zijde van den heer Wiersma.
Deze heeft zich beroepen op andere gemeenten en hij heeft
Groningen of wel eeue andere plaats genoemd waar de com
missaris die tevens waterschout wastoch naar gelang nog
minder tractement zou genieten dan de commissaris van po
litie alhier De heer Wiersma heeft het laten voorkomen, of die
betrekking van waterschout niet afzonderlijk gesalarieerd werd.
Dit is intusschen wel het geval. De betrekking van waterschout
is een afzonderlijk ambt en daarvoor wordt ook eene afzon
derlijke belooning genoten. Juist met het oog op het daaraan
verbonden en niet te laag te schatten voordeelis eene ge
meente waar de betrekking van waterschout bestaat, voor
een commissaris van politie zulk eene gewenschte gemeente
De commissie heeft het evenwel wenschelijk geacht om bij
hare vergelijking geeue gemeenten te nemenwaar aan het
commis8oriaat van policie tevens nog andere bezoldigde be
trekkingen zijn verbonden.
Er is ook op gewezen dat, wordt de jaarwedde van den
commissaris van politie alhier zoo hoog opgevoerd als is voor
gesteld de bezoldiging van dergelijke ambtenaren te Amster
dam, Rotterdam en Arnhem nog veel hooger zouden moeten
zijü. De rapporteurs hebben ook daaraan wel gedacht, maar
zij hebben er rekening mede gehoudendat de politie in die
plaatsen geheel anders is georganiseerd dan hier. Daai heeft
men een hoofdcommissaris, waaronder weer verschillende com
missarissen van politie ressorteren. Zoo staat in Amsterdam
aan het hoofd van iedere afdeeling een commissaris van po
litie. Nu mogen deze wel huiten hunne afdeeling gaan, maar
toch strekt hunne zorg zich in de eerste en meeste plaats uit
tot de afdeeling waarin zij zijn geplaatst En wanneer nu
dergelijke commissarissen van politie eene jaarwedde genieten
als voor den commissaris hier is voorgesteld dan kan men
toch niet zeggen, dat zij onvoldoende worden gesalarieerd.
Eindelijk komt spr. tot de critiek die is gevoerd tegen het
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 April 1884.
95
door de commissie gebezigd argument, dat de belooning hier
overeenkomstig den omvang van het werk moet zijn.
De commissie heeft gemeend als beginsel te moeten aan
nemen, dat de omvang van de werkzaamheden van den com
missaris van politie zamenhaugt met het cijfer der bevolking
en het getal verordeningen. De gedachtengang daarbij was
dezedat de commissaris van politiedie dan toch de ambte
naar is belast met de opsporing en constatering van overtre
dingen minder te doen heeft in eene kleine gemeentewaar
weinig verordeningen bestaan dan in eene grootere met veel
verordeningen en spr. kan niet begrijpen, dat die gedachten-
gang niet gezond is. Het ligt toch in den aard der zaak
dathoe grooter de bevolking ishoe meer verkeer er zal
zijn en hoe grooter het verkeer is, hoe meer politiezorg noo
dig zal voorkomen. Dat de bevolking overigens wel een ge
zondeu maatstaf van beoordeeling isblijkt ook in andere
opzigten. Men denke bij voorbeeld aan enkele bepalingen in
de gemeentewet zelve. Waarom telt deze raad b. v. 21 le
den Eenvoudig omdat het bevolkingscijfer dit getal mede
breugt. Waarom mag de burgemeester hier zijne betrekking
niet combineren met andere functiè'n? Eenvoudig omdat het
bevolkingscijfer dit niet toelaat. De bevolkiug is dus een
maatstafdie wel degelijk in aanmerking mag komenook
wel bij de bepaling van het salaris van den commissaris van
politie. Spr. wil eindigen met de opmerkingdat terwijl de
commissie van rapporteurs meent alle moeite gedaan te heb
ben om bij deze gelegenheid de zaak van den persoon gescheiden
te houden de tegenstanders evenwel hebben verklaarddat
de persoon van den adressant geheel op den voorgrond is getre
den jaheeft een der leden het zelfs laten voorkomen alsof het
hier eene kwestie goldt van genoegen doen aan den adressant.
Spr. wenscht met alle ernst die in hem is te vragen, of dat
de strekking is van het rapport Als men het rapport nagaat
kan men geen enkelen grond daarvoor vinden. Er is geen
schijn of schaduw vau persoonlijk genoegen doenals men
de verschillende zinsneden van het rapport in onderling ver
band beschouwt, en zoo moet men het toch beschouwen, wil men
het met grond bestrijden. Slechts vier regelszooals de heer
van Sloterdijck teregt opmerktezijn aan den persoon van
den commissaris van politie gewijd en die 4 regels bevatten
nog geenzins een argument tot verhooging. Moesten ze als
zoodanig dienst doen dan zouden zij, een ieder zal het moeten
toestemmenzeker niet aan het sloteigenlijk buiten het
rapportzijn gesteld. Niet op dat slot steunt de commissie
haar prae-advies, maar op hetgeen daaraan voorafgaat. Zij
heefc de zaak geheel uit een objectief oogpunt bezien
«n geen enkel bewijs is erdat hier de persoon van den
adressant op den voorgrond is gesteld. Dit laatste kan ook
niet, omdat men hier te doen heeft met eene jaarwedde, dat
is eene belooning voor diensten aan den staat of een harer
onderdeelen bewezen. De belooning is verbonden niet aan
den persoon maar aan de betrekkingaan het werk. En hier
mede komt spr. nog tot de grief van den heer v. Harinxma
thoe Slooten, als zoude de voorgestelde verhooging geen be-
looning van arbeid moeten zijn. Maar wat anders dan vraagt
spr. Geldt het ook hier geene belooning van dienst De
commissie is uitgegaan van het beginseldat een arbeider
zijn loon waard is en zij heeft niet kunnen inzien dat ten
aanzien van den commissaris van politie op dien regel eene
uitzondering moest worden gemaakt.
De heer van Harinxma thoe Slooten moet nog met
een enkel woord terugkomen op de gevoerde bestrijding. Hij
is begonnen te zeggen dat de commissie van prae-advies in
haar rapport zijns inziens drie soorten van argumenten voor
de verhooging heeft bijgebragt. In de eerste plaats beschouwt
de commissie de verhooging toch wenschelijk met het oog op
het levensonderhoud eu in dit opzigt heeft spr. er op gewe
zen dat er tal van ambtenaren zijndeels in dienst eener
gemeente, deels in dienst van het rijk die allen gelijk of wel
lager tractemeut genieten dau de commissaris van policie hier
ter stede en die allen een veel lagere bezoldiging zullen heb
ben als het door de commissie van prae-advies gedaan voor
stel wordt aangenomen. Hij heeft er bij gezegd en blijft daar
ook bij dat de commissaris van politie toch zeer goed in den
maatschappelijken kring van de bedoelde ambtenaren behoort.
De heer van Sloterdijck heeft opgemerktdat spreker
slechts eene vergelijking had gemaakt met leeraren bij het
hooger en middelbaar onderwijs, doch dat het bekend is dat
de jaarwedden van die ambteiaren ter verkrijging eener be
hoorlijke stabiliteit zóó worden geregelddat zij hier en el
ders zooveel mogelijk gelijk zijnmaar hetzij spr. vergund op te
merken, dat de heer v. Sloterdijck zijn beweren wat uit het
verband ruktdoor voorbij te zien dat dit punt is behandeld
bij de bespreking van het levensonderhoud. Hij wenscht te
vragen of een leeraar hier niet evengoed moet leven als te
Haarlem. Overigens blijft hij van meening, dat de commis
saris van politie zich werkelijk niet behoeft te schamen wan
neer men zijne maatschappelijke positie vergelijkt met leeraren
van inrigtingen van hooger of middelbaar onderwijs. Spr.
heeft echter niet alleen leeraren genoemd maar ook wel
anderen. Onder anderen heeft hij ook genoemd kapiteins bij
de armee en den substituut-griffier bij het geregtshof. Hij
wenscht den heer v. Sloterdijck te vragen of men misschien
de jaarwedden ook van die ambtenaren regelt met het oog
op stabiliteit. Ook vergete men niet dat al de genoemden
eene bepaald wetenschappelijke opleiding hebben genoten.
En zoo men de lijst der opgenoemde ambtenaren nog wil
hebben aangevuld dan zou nog kunnen worden gewezen op
den controleur der dir. belastingenmet eene jaarwedde van
2200op den controleur der dir. belastingen en van het
kadaster met 2400 tractement en zoo zou men kunnen voort
gaan, Doch genoeg, want als men sprs. argument in het
verband beschouwt waarin het behoort, dan zal bepaald de
juistheid daarvan moeten worden erkend. Dat verband lost
tevens op het verschil tusschen de jaarwedden der leeraren en
die dei leeraressen, op welk verschil door den heer v. Slo
terdijck werd gewezen. Men treft immers geen leeraressen
aandie gehuwd zijnja zelfs bestaan hier bepalingen dat
het huwelijk van een leerares geldt voor verzoek om ontslag.
En waar de heer v. Sloterdijck ten slotte er op gewezen
heeft, dat de commissie van prae-advies slechts een viertal
regels aan den persoon van den adressant heeft gewijd en
wel omdat zij al geheel zwijgen in strijd achtte met de be
doeling van den Voorzitter bij de benoeming der leden, daar
meent spr. te moeten bewerendat die bedoeling tot het
logisch gevolg moest leiden, dat geheel over den persoon
des verzoekers moest worden gezwegen.
Men zou toch niet kunnen veronderstellen, dat de com
missie tot verhoogiug zou adviseren, wanneer zij den tegen-
woordigen titularis die verhooging niet waardig keurde.
Overigens blijft spr. volkomen bij hetgeen hij zooeven heeft
gezegddat hij de verhooging niet wil bespreken met het