112
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 19 Junij 1884.
Niettegenstaande spr. het aantrekkelijke van dit voorstel
van burgemeester en wethouders niet kan wegcijferen dat
daardoor de minste stoornis in den gang van de fabriek zal
worden veroorzaaktheeft hij zich toch door de volgende
overwegingen tot eene besliste keus laten leiden.
Toen de commissie van deskundigen aanvankelijk met een
voorstel voor den dag is gekomenis men misschien er eenig-
zins voor geschrokkendaar men alligt de opvatting heeft
kunnen krijgen, dat die commissie minder het financieel be
lang der gemeente in het oog heeft gevat dan wel de eischen
eener voorbeeldige gasfabriek. Spr. kan niet ontkennendat
men op 'teerste gezigt tot dit denkbeeld kan komen.
En wat is nu geschied? Eerst is een klein gedeelte van
het voorstel goedgekeurdlater is men na eenige conferen-
tiën en bekomen inlichtingen langzamerhand verder gegaan.
Wat dus aanvankelijk niet en bloc kon worden goedgekeurd,
is nu stuksgewijze vastgesteld, zoodat, behalve de plaatsing
van den thans bedoelden gashoudergeheel conform het voor
stel van deskundigen is besloten.
Heeft nu de raad de overtuigingdat de deskundigen eerst
na rijp beraad zijn overgegaan tot het indienen van hun voor
stel dan komt 't spr. voordatwaar nu dit laatste punt
een essentiël verschil is tusschen de twee deskundigen en den
directeur der gemeentewerken, men de zienswijze van de des
kundigen moet volgen. Al is men 't er niet in allen de>el6
mede eens en al is het plan volgens sommigen niet in allen
deele voor den welstand bevorderlijk, acht hij 'ttoch voor-
zigtig het te volgenom daardoor den raad en de deskundi
gen te bewaren voor de verantwoordelijkheid van mogelijke
schade en nadeelen, welke het uitvloeisel kunnen zijn van
het nu in behandeling zijnde plan.
Nog wenscht spr. een enkel punt der conclusie te bespre
ken waar in 't bijzonder gedrukt wordt op een bezwaar tegen
het plan der deskundigen, dat n.l. daardoor de ingang van
de stad aan de zijde der voormalige Hoeksterpoort belemmerd
en onoogelijk gemaakt wordt.
Dit is indertijd ook ter sprake gekomen toen de directeur
der gasfabriek voorstelde de directeurswoning en twee kleine
gashouders te amoverenen de woning te verplaatsen tot
(ligt aan de gracht. Spr. heeft bij die gelegenheid zijn be
zwaar daartegen te kennen gegevenomdat de welstand daar
door zou lijden. Nu heeft hij echter de overtuiging gekregen
dat bij de uitvoering van het plan van de deskundigen noch
aan den welstand, noch aan de passage schade behoeft te
worden toegebragt. Wordt de directeurswoning of gashouder
verplaatstdan zal zij niet meer behoeven vooruit geplaatst
te wordenals de rooilijn van de huizen aan het Hoek-
sterend.
Spr. kan ook moeijelijk de portee van de uitdrukking „on
oogelijk" vatten. Hij zou hier liever spreken van welstand.
Men zal daar een gashouder krijgendie altijd onoogelijk zijn
kanmaar als men zorgt voor een behoorlijke afscheiding
door muur of staketselvan den wegdan zal z. i. daardoor
de welstand niet in 't minst lijden en evenmin de ingang van
de stad daar ter plaatse worden belemmerd.
De heer Bruinsma voelt zich gedrongen op te komen
tegen de door de beide sprekers van zoo even geuite mee
ningen omtrent het voorstel dat nu in behandeling is.
De deskundigen adviseren om de gashouders te plaatsen op
het terrein der fabriek en wel: 1. met amotie van de direc
teurswoning en twee kleine gashoudersof 2. met amotie van
de 4 kleine gashouders, met instandhouding van de directeurs
woning. Op een en ander zal spreker later terugkomen.
Uit dit advies blijktdat de deskundigen de plaatsing van
gashouders op het terrein der houtveilingen of op dat bij de
herberg „de Bleek" afkeuren.
Op eene vraag van burgemeester en wethouders aan hen
of er bezwaar bestond de gashouders op een dezer terreinen
te plaatsen, hebben de deskundigen berigt, dat beide plaatsen
hoogst ongeschikt waren, daar voor behoorlijk toezigt de af
stand te groot was.
Het terrein der houtveilingen is slechts 120 M. verwijderd
van het retortenhuis, en het terrein bij „de Bleek" nog ver
der; wat dit laatste betreft, de weg daarheen zou kunnen
bekort worden door het leggen van een pontje.
De afstand is intusschen niet te groot, als men daarbij ver
gelijkt de door directeuren van verschillende gasfabrieken op
gegeven afstandenwaarop de verst verwijderde gashouder van
de ovens dier fabrieken ligt; daaronder komt zelfs een afstand
voor van ruim 500 M. Daar zal toch wel geen toezigt ont
breken. Desnoods is daarin te voorzien door het plaatsen van
eene opzigterswoning bij den gashouder.
In de tweede plaats maken de deskundigen bezwaar om
een gashouder op het terrein der houtveilingen te plaatsen
omdat zij vreezen voor gronddrukking tegen de kuip, alsook
voor uitwijking der fundering naar de rigting der gracht, of
er moesten hoogst kestbare voorzieningen worden getroffen.
Met bevreemding heeft spr. van dit argument kennis ge
nomen.
't Is toch genoeg bekend dat bij het stichten van een huis,
in easu van een gashouder, op een zoogenaamden slappen grond,
deze moet worden onderheidhetgeen ook geschied is bij het
stellen der bestaande vijf gashouders, die ook in de nabijheid
van de gracht staan. Is de kuip dus goed onderheid, dan
bestaat daaromtrent z.i. geen bezwaar.
Ook de directeur der gemeentewerken ziet geen bezwaar
in de voorgestelde plaatsing van den gashouder. En wijl men
wel eens gebruik maakt van het gezegde „jurarc in verbo
raagistri", verklaart spr. den directeur der gemeentewerken
als magister te volgenen de beide deskundige magisters
niet; de eerste toch heeft reeds verscheidene werken uitge
voerd, waarbij geene verzakkingen hebben plaats gehad, en
daardoor blijk gegeven van vertrouwen te verdienen.
Heeft spr. goed gehoorddan hebben de deskundigen in
hunne heden voorgelezen missiveook hunne vrees te ken
nen gegeven voor uitzakking en scheuring van den walmuur.
Dit argument echter telt hij weinig, daar men door ze te voor
zien van intangendat gevaar kan wegnemenook deze wijze
van het maken van walmuren wordt hier steeds gevolgd.
Nog ongunstiger is het oordeel van de deskundigen over
het terrein bij de herberg „de Bleek" als plaats voor den gas
houder. Dat zou volgens hen de ondoelmatigste plaats zijn
daar zij van de fabriek gescheiden is door een gracht; Ook
achten zij het onverantwoordelijk de werking van gashouders
afhankelijk te stellen van zinkers. Spr. heeft er zich over
verbaasd dat Nederlandsche ingenieursdie toch als goede
waterbouwbundigen bekend staan, zouden opzien tegen het
leggen van een zinker. Hij haalt hierbij aan dat de zinkers,
die voor een reeks van jaren zijn gelegd, om het water uit
de beide vijvers naar de stad te voerenalsmede de zinkers
die dienen tot aanvoer van het licht-gas, steeds goed heb
ben voldaanzonder tot nu toe defect te gerakenen wijst
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 19 Junij 1884.
113
voorts op de zinkers die elders zijn aaugebragtals in Gro
ningenAmsterdam en elders, in welke laatste stad b.v.
kolossale buizen als zinkers tusschen de beide oevers van
den Amstel zijn gelegd voor aanvoer van water en gas.
Ilij acht dit dus evenmin een afdoend argument, hoewel hij
niet kan ontkennen, dat het gemakkelijker is de buizen in
den beganen grond, dan onder het water te leggen.
Aangaande de beide plannen van de deskundigen wenscht
spr. nog een en ander op te merken.
Het plan n.l. om de directeurswoning te verplaatsenkomt
hem ondoelmatig voor. Terwijl een vroeger plan tot uit
breiding is vervallen, omdat men bezwaar had tegen het verleggen
van den wegzou men nu den weg van de Hoeksterpoorts-
brug naar de stad versperren of vernaauwen, door die woning
op den kant van den wal tegenover de fabriek te plaatsen.
Nam daarentegen de raad het tweede plan aan om vier
kleine gashouders te amoverendan zal de vijfde gashouder
een geruimen tijd alleen dienst moeten doen. Daargelaten
de vraag of dan de gasberging in gashouder no. 5 ad 2600
stères in het gunstigste jaargetijde voldoende zal zijnloopt
men dan tevens het gevaar dat aan dien eenigen gashouder
een defect of ongeluk zal kunnen ontstaanwaardoor de fa
briek in 't geheel geen gas zoude kunnen leveren.
Spr. verklaart zich verder tegen het bouwen van teleeco-
pische gashouders.
Het gaat hiermede als met het bouwen van huizen. In
de groote steden, waar de bouwterreinen duur zijn, worden
huizen met vele verdiepingen gebouwd, waarin tal van huis
gezinnen tegelijk hun intrek kuDnen nemen, hetgeen echter
een groote dwaasheid zou zijn op het platte land waar de
bouwterreinen goedkoop zijn. Heeft men evenzoo weinig
terrein bij eene fabriek laat men dan een telescoop gashouder
bouwenbij voldoend terrein echter geeft spr. verre de voor
keur aan gewone gashouders. De telescoop-gashouders zijn
blootgesteld aan veel grooteren winddrukzijn van eene ge
compliceerder constructievereischen dus meer toezigt en
grooter moeite bij het herstellen van defecten, waaraan zij
meer onderhevig zijn.
Spr. zegt ten slotte te betreuren, dat het oorspronkelijke
plan van uitbreiding niet is aangenomen en tevens dat er
geen kans bestaat om een gashouder van 5000 tot 10,000
stères inhoud te stichtenb.v. op het terrein bij „de Bleek",
't Is daarom dat hij er noode toe gekomen isom mede te
werken tot het aanhangige voorstel van burgemeester en wet
houders.
De heer Duparc zegt dat, zoo de keuze, wat in dezen
te doen door den geachten voorlaatsten spreker hoogst moeije
lijk werd geacht, dit met spr. niet het geval is.
De gemeenteraad heeft het noodig gevonden, dat deskun
digen van elders een plan tot verbetering der gasfabriek zou
den indienen. Burgemeester en wethouders hebben daartoe
twee mannen van gezag benoemdver boven spr's lof ver
heven. Het zijn erkende specialiteiten op het gebied van
gasfabricage. Tot dusver zijn hunne plannen, waarmede de
directeur der gasfabriek alhier zich heeft vereenigd, nagenoeg
geheel door den gemeenteraad goedgekeurd. De zaak der
gasberging is nog alleen overgebleven. Het betreft niet het
minst belangrijke punt. Toch stelt de meerderheid van het
collegie van dagelijksch bestuur thans voorin dit opzigt
hun advies niet te volgen. Spr. vindt evenwel geen vrijheid,
dut voorstel aan te nemenna do eenparige pertinente ver
klaring van de genoemde drie deskundigen „dat zij nimmer
verantwoordelijk willen worden gesteld voor de, waarschijnlijk
voor de exploitatie zeer nadeelige gevolgen van de plaatsing
van een nieuwen gashouder op het terrein der houtveilingen".
Spr. gelooft, dat, met het oog op deze verklaring, de ge
meenteraad eene te groote verantwoordelijkheid op zich zou
nemenindien hij thans, tegen dit advies ineene andere
plaats voor den nieuwen gashouder aanwees. Spr. vraagt
om eene vergelijking te bezigen, of iemand, als hij bij ziekte
een geneesheer heeft geroepen en langzamerhand van diens
goed inzigt omtrent de ziekte is overtuigd gewordende ver
antwoordelijkheid zou willen op zich nemenom ten laatste
niet diens voorschriften, maar die van een ander te volgen
En tochom tot de zaak die den raad thans bezig houdt
terug te keerenwordt voorgesteldten slotte niet het plan
van de deskundigen te volgen maar in een door hen zoo
sterk afgekeurden zin te besluiten. Ook al mogt de zaak later
onverhoopt minder goed uitvallen dan de deskundigen bewe
ren 't geen spr. echter niet gelooft dan zal de raad
niettemin ten volle gedekt en verantwoord zijn. Niet alzoo
echter, indien het bedoelde geval zich voordoet bij goedkeu
ring van het voorstel van burgemeester en wethouders; dan
zal (1e raad zich inderdaad een gegrond verwijt moeten maken,
te zijn afgeweken van het advies van mannen, die in dezen
in de eerste plaats als deskundigen zijn aan te merken. Dit
nu wil ook spr. voorkomen.
Er is in het voorstel van burgemeester en wethouders vrij
onomwonden er op gewezendat de eisch van bezuiniging in
den regel bij deskundigen niet zoo zeer op den voorgrond
treedt. Spr. wenscht, dit punt zelf thans niette behandelen.
De raad heeft in dezen echter te vragen niet naar de zuinig
ste, maar naar de beste manier van werkenen in geen ge
val wil spr. om een verschil van eenige duizende guldeus,
een plan opgeven, dat, naar zijne bescheiden meening, in
dezen de voorkeur verdient.
Tegenover hetgeen burgemeester en wethouders omtrent
zuinigheid aanvoeren herinnert spr. aan het spreekwoord
dat de zuinigheid wel eens de wijsheid bedriegt.
De geachte laatste spreker heeft ook de zaak van een teles-
coop-gashouder ter sprake gebragt. Spr. meent hieromtrent
te moeten verklaren dat ook de commissie voor de gasfabriek
niet veel met zoodanigen gashouder op had en dan ook in
haar advies aan burgemeester en wethouders in overweging
gaf, voorshands slechts over te gaan tot de stichting van een
gewonen gashouder, aan welken echter, wat de fundamenten,
kuip enz. betreftde noodige capaciteit zou kunnen worden
gegeven om hem bij latere behoefte aan nog meer gasber
ging, in een telescoop-gashouder te veranderen. Zondereven
wel al te optimistisch te willen zijn gelooft spr.dat zich
in de eerste jaren die behoefee niet zal doen gevoelen, en
dat men gerust de toekomst zal kunnen te gemoet gaan, in
dien op de door de deskundigen aangewezen plaats een nieuwe
gashouder, met de capaciteit voor eene gasberging van 3000
stère wordt gesticht.
De Voorzitter acht zich veipligt het voorstel van burge
meester en wethouders nader toe te lichten en te verdedigen,
Hij wil niets afdingen op den lof door den heer v. Harinxma
aan de deskundigen toegebragtmaar meent ook daaraan niet
te kort te doenwanneer hij hen op hun eigen getuigenis
in dit geval als deskundigen wraaktomdat zij bij burge
meester en wethouders de verklaring hebben afgelegddat zij