138
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 3 Julij 1884.
motie kunnen worden beslist, vóór de stemming over art. 1.
Hij zou daardoor in de gelegenheid zijn de laatste rede van
den heer van Sloterdijck nader te weerleggen enkele min
der juiste beschouwingen van dien geachten spreker te rele
veren en een enkele vraag te doen betreffende de risico aan
de financiële gesties van eene instelling verbondendie niets
bezit dan schuld die alles drijft met geld van de gemeente,
en die bestuurd of beheerd wordt door personen die voor de
verliezen persoonlijk niet verantwoordelijk zijn. Spreker zal
er evenwel niet op blijven aandringenomdat de gelegenheid
altijd bestaat schriftelijk zijn gevoelen aan de leden mede te
deelen.
Den heer van Harinxma spijt het, dat de heer Troel
stra zoo laat met zijn voorstel voor den dag komt, 'tbetreft
hier wel eene zaak van omvangmaar hij gelooft tochdat
de raad na en döör de vele discussiën genoeg tijd gehad heeft,
om nu reeds te kunnen oordeelen en verwacht van lezing en
herlezing der gevoerde discussiën geen groot resultaat. Spr.
zou er voor zijn op grond dezer discussieeen besluit te
nemenwant wordt de verdere behandeling verdaagddan
zou hij er voor vreezendat men later weer dezelfde argu
menten te berde brengten dat vindt hij niet noodig.
Spr. meent de krachten van den raad niet te overschatten,
als hii vertrouwt dat men op grond van het levende, zoo juist
gehoorde woord een goed oordeel zal kunnen vellen.
De heer TrOGlstra zegtdat hij volgens den voorzitter te
vroeg en volgens den heer van Harinxma te laat zijn motie
heeft ingediendmisschien heeft spr. nu wel den juist en tijd
getroffen. Spr. meent toch dat de kwestie van verschillende
zijden reeds zoo breedvoerig is toegelicht, dat eene verdere
discussie er moeijelijk meer licht over zou kunnen verspreiden.
Hij wenscfat nu de leden de gelegenheid te geven al het ge
sprokene bedaard te kunnen nalezen. Hij voor zich toch ver
klaart gulweg, dat hij nog niet tot eene bepaalde opinie is
gekomen en uit de stemming over zijne motie zal het blijken,
hoe het bij de overige leden in dit opzigt gesteld is.
De motie van den heer Troelstravoldoende ondersteund
zijndewordt in stemming gebragt en aangenomen met 15
tegen 4 stemmendie van de heeren Star Busmannvan
HarinxmaBrunger en Wiersma.
3. VoorsUl van burgemeester en wethouders tot definitieve
benoeming van den heer O. M. Slothouwer als leeraar in de
Nederlandsche taal en letterkunde en in de geschiedenis aan
het gymnasium.
Conform de conclusie van het voorstel wordt besloten voor
behoudens goedkeuring van den minister van binnenlandsche
zaken
a. overeenkomstig het voorstel van curatoren met ingang
van den cursus 1884/85, den heer G. M. Slothouwer, thans
tijdelijk leeraar in de Nederlandsche taal en letterkunde en
in de aardrijkskunde aan het gymnasium alhierte benoemen
tot definitiaf leeraar in die vakken;
b. de jaarwedde van den heer G. M. Slothouwer vast te
stellen op f 2500
e. te bepalendat tot grondslag voor de bijdrage in het
pensioenfonds, overeenkomstig art. 17 der wet op de burger
lijke pensioenenzal strekken het bedrag zijner jaarwedde
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om, met ingang
van 8 Augustus 1884 aan den onderwijzer aan gemeenteschool
no. 4, Th. van deiMeijop diens verzoekeervol ontslag te
verleenen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
5Alsvoren om aan C. Casteleinonderwijzer aan ge
meenteschool no. 10, eervol ontslag te verleenen.
Wordt besloten het gevraagd ontslagmet ingang van 1
Augustus te verleenen.
6. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 11
(uitbreiding van het onderwijzend personeel).
Op de voordragt komen voor: 1. R. Brouwer te Nijmegen
2. R. Labots te Groningenen 3. J. Stapert te St. Jacobi-
Parochie.
Met algemeene stemmen wordt eerstgenoemde benoemd.
7. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 5
(vacature H. C. Broersma).
Voorgedragen zijn 1. M. ten Bouwhuis te Haarlem 2. H.
Hulstra te Mantgumen 3. P. Plantenga te Cubaard.
Eerstgenoemde wordt met algemeene stemmen tot de be
doelde betrekking benoemd
De Voorzitter stelt voor de bepalingen van den datum
van infuntietreding der benoemden aan burgemeester en wet
houders op te dragen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer van Sloterdijck vraagt en bekomt verlof van
de vergadering om inlichtingen te vragen omtrent een punt
dat niet aan de orde van den dag is. 't Is eene vraag, die
van toepassing is op de verordening tot regeling van het be
stuur van het stads ziekenhuis.
Hem is n.l. medegedeeld dat den 24 Juuij j.l. door de
voogden der stads armenkamer aan burgemeester en wethou
ders opname in het stads ziekenhuis is verzocht voor 3 patiënten
uit het armhuislijdende aan chronische ziektenhetgeen
volgens art. 21 al. 3 van de verordening moest, geschieden na
het advies van den geneesheer directeur te hebben ingewonnen.
Op dit verzoek nu was den 2 Julij nog geen antwoord van
burgemeester en wethouders ingekomenmet dit gevolg, dat
de patiënten zoo goed en zoo kwaad als het gingin het
armhuis zijn verzorgd.
Intusschen is eene der patiënten gestorven en voor de beide
andere is eene andere gelegenheid ter verpleging gezocht.
Nu wenschte spr. te vragen waarom op dit verzoek geen
acht is geslagen, of waarom daarop geen antwoord is gegeven.
Gewoonlijk is er toch urgentie bij ziekenof is 't een gevolg
van de nieuwe verordening?
De Voorzitter kan aan den geachten preker mededeelen,
dat den 24 Junij 1.1. is ontvangen een schrijven van de armen
kamer waarbij opname werd verzocht van 3 patient en lij
dende aan chronische ouderdomskwalen die qualificatie eener
ziekte is iets nieuws en droeg er niet toe bij om de zaak als
bijzonder urgent te doen beschouwen.
Het verzoek is echter in handen gesteld van den geneesheer
directeur van het ziekenhuisom burgemeester eu wethouders
te dienen van advies.
Dat advies is gisteren gekomen in de vergadering van
burgemeester en wethouderswaarop terstond een besluit is
genomenhetwelk heden den voogden is medegedeeld. De
behandeling der zaak heeft dus een geregeld verloop gehad.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 3 July 1884.
139
Spr. kan voorts mededeelendat de geneesheer-directeur
van het ziekenhuis de opname van dergelijke zieken niet ge-
wenscht acht, omdat het ziekenhuis daardoor meer het karak
ter van oude mannen- en vrouwenhuis zoude krijgen.
Burgemeester en wethouders hebben echter besloten om toch
magtiging te verleenen tot opname van bedoelde patiënten
indien de geneesheer-directeur en de practiserende geneesheer
in het armhuis eenstemmig waren omtrent de noodzakelijkheid
van die opnamehetgeen nog moet blijken
De heer van der Scheer vindtdat men uit de woorden
van den heer van Sloterdijck zou kunnen opmaken dat de
dood van de eene patiente een gevolg is van het niet opnemen
van haar in het ziekenhuis. Dit denkbeeld moet spr. ten
zeerste wraken en er tegen opkomendat dit een oorzaak
zoude kunnen zijn van verhaasten dood. Niemandnoch de
voogden noch de geneesheer zullen kunnen beweren dat een
langer verblijf in het armhuis dat gevolg heeft kunnen hebben.
De patiente zoude even goed zelfs tijdens het eventueel
overbrengen naar het ziekenhuis gestorven zijn.
De heer van Sloterdijck zegtdat hij omtrent de zaak
schriftelijk en mondeling is ingelichten dat zoowel bij het
eene als uit het andere is geblekendat wel degelijk in de
schatting der voogden en regenten de oinsfandigheiddat het
armhuis niet is ingerigt voor ziekenhuis heeft bijgedragen
tot verhaasting van den dood der eene patiente.
Uit hetgeen door den voorzitter is gezegd wil spr. afleiden,
dat de vertraging wel eenigzins het gevolg is geweest van de
nieuwe organisatie. De directeur heeft geadviseerd tot niet
opname spr. weet echter dat dezealthans vóór gisteren
niet in het armhuis is geweest. Maar hoe 't ook zij, hij moet
er op wijzendatzoolang het armhuis niet is ingerigt voor
ziekenhet toch gewenscht zou zijndat opname van zieken
uit het armhuis al zijn zij ook lijdende aan ouderdomskwalen,
wat gemakkelijker werd gemaaktof dat men in het armhuis
eene inrigting voor dergelijke zieken liet maken.
Den heer van der Scheer kan spr. niet geheel toegeven
dat het langer verblijf in het armhuis den dood niet heeft
kunnen verhaasten.
De heer van Harinxma heeft het woord gevraagd om
den raad er op te wijzen tot welke zotte gevolgen men komt,
als men het systeem van den heer au Sloterdijck volgt. Im
mers heeft die geachte spreker zijne inlichtingen geput deels
uit eene schriftuur van den president-regent van het arm
huis een jurist maar geenszins een medicusen deels uit
mondelinge mededeelingen van dienzelfde of een ander armvoogd.
Uit die mededeelingen zou moeten volgendat de dood
van een der patiënten door vertraging van opname in het
ziekenhuis is verhaast. Spr. zou wel de vraag willen doen
hoe voornoemde regentdie jurist istot die gevolgtrekking
kan komen. Z. i. zou geen vertrouwbaar en dus voorzigtig
doctor zoodanig oordeel spoedig uitsprekenmaar juist uit
het feitdat de doctor heeft gezwegen en de zaak aan re
genten overgelaten blijkt dat er geen periculum in mora was.
De missive aan burgemeester en wethouders is onderteekend
door den president-voogd en den secretarismaar is niet ver
gezeld van eene geneeskundige verklaring van den practise-
renden geneesheer in het armhuis. Zag dus de president
regent werkelijk gevaar in vertragingdan had hij door eene
geneeskundige verklaring de zaak haast moeten bijzetten. Nu
deze gemist werd en daar 't bovendien hier chronische ou-
eferdomskwalen warenbleek uit niets dat er periculum in
mora was.
De heer Reeling Brouwer wil buiten bespreking laten,
wat èn voor een leek èn voor een medicus moeijelijk is te
bepalenn.l. of de patiënt in 't leven zou zijn geblevenals
men zus of zóó had gehandeld. Maar wel moet hij verklaren
dat bij alle ziekten eene snelle overbrenging altijd zeer ge
wenscht is.
De heer Wiersma moet opkomen tegen de zijdelingsche
klacht wegens vertraging. De meest bevredigende inlichtin
gen omtrent de behandeling van deze zaak zijn verstrekten
toch worden die gevolgd door eene opmerking omtrent ver
traging en dat het overlijden daarvan het gevolg zoude kun*
nen geweest zijn.
De heer Brouwer heeft aangedrongen op spoedige behan
deling van dergelijke zaken en spr. is 't met hem eensmaar
zal men van het dagelijksch bestuur eene exceptioneel vlugge
behandeling willen vragendan moet men ook de gegevens
daartoe bijbrengen. En dat deze niet aanwezig waren blijkt
uit de missive welke aldus luidt
„Bij deze nemen wij de vrijheid UEd. Achtb. beleefdelijk
„te verzoeken Pietje van der HavenSusanna de Haas en Jo-
„hanna Jansen, lijdende aan chronische ouderdomskwa1 nin
„het stads ziekenhuis te willen doen opnemen.
„De toestand van opgemelde vrouwen is zoodanigdat eene
„voegzame verzorging in het stads armhuis ondoenlijk is, zoo-
„dat voorziening in dezen onvermijdelijk noodzakelijk wordt
„geachtzullen deze patiënten eenigzins tot haar regt komen.
„De voogden van de stads armenkamer te Leeuwarden enz.*
De heer van Harinxma heeft reeds opgemerkt dat deze
missive ieder idéé van spoedeisching mist. Spr. geeft verder
te kennendat dit verzoek in verband is gebragt met eene
andere vraag van de armvoogdenn.l. om alle chronische
zieken naar het ziekenhuis te mogen overbrengen zij werden
tot nu toe dus toch wel in het armhuis behandeld.
In het ziekenhuis worden eigenlijk alleen acute ziekten be
handeld en hier had men nu te doen met chronische ouder
domskwalen. Men heeft niettemin het advies van den geneesheer
directeur gevraagd aan wien men de beslissing toch gerust
mag overlatenna drie dagen is het advies gekomen en on-
middelijk behandelder is summa summarum ééne week over
heen gegaan en hadden armvoogden eene onmiddelijke beslis
sing gewild of noodzakelijk geacht, dan waren zij verpligt
daartoe de noodige aanwijzingen te doen. Wil men van het
dagelijksch bestuur behoorlijk overdachte beslissingen verwach
ten men moet daarvoor den tijd gunnen. Spr. kan niet in
zien dat het wenschelijk zoude kunnen zijn de degelijkheid
van het onderzoek aan overhaasting op te offeren.
De heer Reeling Brouwer zegtdat hij zich misschien
wat onvoorzigtig heeft uitgelaten, maar meent alleen gezegd
te hebbendat eene spoedige opname in het ziekenhuis wen
schelijk is en heeft het dagelijksch bestuur volstrekt niet eene
langzame behandeling willen verwijten. In het belang der
beide administration zoowel van het armhuis als van het zie
kenhuis acht hij dit noodig.
De heer Bruinsma beaamt geheel hetgeen door de beide
heeren wethouders ten dezen is gezegdhij betreurt 't echter
dat de heer president-regent eene interpellatie heeft uitgelokt,
die z. i. niet te pas komt. In de missive zooeven voorgele
zen worden de drie patiënten lijdende genoemd aan chroni-