176
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884.
De heer Dirks beschouwt de bepaling van het kon. be
sluit dat het bestuur alle inlichtingendie omtrent de werk
zaamheden en den toestand der bauk gevraagd worden zal
gevenniet als gelijk staande met de bepaling van het re
glement dat aan burgemeester en wethouders alle nopens de
instelling gevraagde inlichtingen worden verstrekt. In het
kon. besluit is sprake van de werkzaamheden en den toestand
der banken in het reglement wordt gesproken van alle no
pens de instelling gevraagde inlichtingen en van een maan
delijks in te leveren finantiëlen staat. Hij is het met den
voorzitter eensdat door de opname van dit voorschrift voor
het bestuur het overzigt van het geheel gemakkelijker zal zijn.
De heer Troelstra houdt 't er voordatwanneer de
redactie van den heer van Sloterdijck wordt overgenomen
de gevolgtrekking kan worden gemaaktdat het toezigtbe
doeld in het kon. besluit, zich bepaalt bij het inzenden van
.en staat. >Spr. is het met den heer Dirks eens en gelooft
dat het ook voor de duidelijkheid bevorderlijk isdat het
artikel onveranderd wordt aangenomen.
De Voorzitt0r vindt in de redactie van den heer van
Sloterdijck geene andere bepalingdan omtrent den maand
staat. Nu kan het toch wezen dat burgemeester eu wethou
ders andere inlichtingen wenschen als omtrent de gebouwen,
de beambten enz.en daarom acht ook hij het beter dat dit
artikel alle verpligtingen te dezer zake hierin omschrijft.
De heer van Sloterdijck ziet het onderscheid tusschen
art. 10 van het kon. besluit eu het eerste gedeelte van dit
artikel niet in. In het laatste wordt gesproken van alle nopens
de instelling gevraagde inlichtingen en in het kon. besluit van
alle inlichtingen, die omtrent de werkzaamheden en den toe-
tand der bank gevraagd worden. Nu is het in zijn oog toch
hetzelfde .inlichtingen nopens de instelling" en „inlichtingen
omtrent de werkzaamheden en den toestand der bank." Die
werkzaamheden en toestand omvatten toch de instelling in
haar geheel.
Spr. kan liet den heer Troelstra niet toegeven, dat met de
bepaling omtrent den maandstaat alles zou worden uitgedrukt,
dat daarmede alles zoude zijn gezegd Wel zou dat z. i. het
geval zijn, als dit artikel in het kon. besluit voorkwam, en
het geven van inlichtingen niet tevens werd voorgeschreven.
Hij blijft dus bij zijn voorstel om het eerste gedeelte van dit
artikel te doen wegvallen.
Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt daarop
in stemming gebragt en aangenomen met 10 tegen 6 stem
men, die van de heeren Dirks, Reeling Brouwer, Oosterhoff,
Star Busniaim, Troelstra en Minnema Buma.
Art. 9: „De commissie behoeft de magtiging van den ge
meenteraad voor het opnemen van gelden, het aankoopen,
vei vreemden verruilen, bezwaren of verpanden van onroerende
goederen, inschrijvingen in eene der grootboeken der Neder-
landsche schuld of andere effecten, actiën en schuldvorderin
gen, het oji. igten van nieuwe en het vernieuwen van bestaande
gebouwenhet doen van buitengewone met vernieuwing gelijk
staande herstellingen en voor alle andere daden, die buiten
het gewone beheer vallen."
De heer Plantonga beschouwt dit artikel als in strijd
met het door den raad aangenomen eerste artikel. Het is
misschien eene verkeerde opvatting van hem; toch wenscht
hij eenige inlichting daaromtrent. In art. 9 worden hande
lingen omschreven van een bestuur dat geheel zelfstandig is,
terwijl toch in art. 1 sprake is van eene commissie die slechts
het beheer over eene gemeentelijke instelling heeft. Wel is
waar behoeft zij voor de hier bedoelde handelingen de magti
ging van den raad, maar overigens verrigt zij die daden ge
heel op haren naam, alsof zij zelfstandig ware. en regtsper-
soonlijkheid had.
Den heer van Siotordijck komt de opmerking van den
heer Plantenga juist voor. Dit artikel kan z. i. worden ge
mist, want het spreekt van magtiging tot het beschikken over
eigendommen van de bank en gaat dus van de veronderstelling
uit, dat er kans bestaat om eigendommen te bezitten, of
om het bezit daarvan te verkrijgen. En nu kan dit niet
het geval zijn bij eene instelling die een deel uitmaakt
der gemeentelijke huishouding. In het door hem in eene
vorige vergadering gesprokene heeft hij als zijn gevoelen te
kennen gegevendat de bank van leeniug regtspersoonlijk-
heid bezit., welk gevoelen echter door den raad niet is ge
deeld. En nu ziet hij in dit artikel een onderstelling van
eigendom of bezitgeheel afgescheiden van de gemeente
huishouding en kan er zich dusin verband met het door
den raad uitgesproken beginsel niet mede vereenigen.
De Voorzitter wijst de vergadering op het belang van
het behoud van dit artikeldaar men door het wegvallen
daarvan eene verkeerde opvatting zou hebben van deze ge
meentelijke instelling Reeds vroeger heeft spr. er op ge
wezen dat eene gemeente-instelling eigendommen kan hebben,
eu legaten aanvaarden kan. Het ziekenhuis en de armen-
kamer zijn toch ook gemeentelijke instellingenzij hebben
ook eigen fondsen en daaromtrent bestaan toch ook derge
lijke bepalingen als hier bedoeld zijn. Het komt hem dus
niet ondienstig voor deze bepalingen hierin op te nemen, te
meer omdat daarmede tevens de strijd beslist is of de bank
zelfstandig is dan wel niet. Dit artikelovergenomen uit
het reglement van de bank van leening te Arnhemis hier
z. i. op zijn plaats.
De heer Dirks acht ook het behoud noodig. Hij doet
weder dezelfde vraag, die hij een vorig maal reeds gedaan
heeft „wie draagt de risico van alles? en tot antwoord daarop
zegt hij niet het bestuur der bank
En nu zou men door weglating van dit artikel de risico
aan het bestuur opdragenen daar mede door eene achter
deur inlaten wat men van de voordeur geweerd heeft.
De heer Troelstra schaart zich aan de zijde van ,den
voorzitter en den heer Dirksen acht de opname van deze
bepaling zeer noodzakelijk. De aard der instelling is niet
veranderden zal het in de practijkspr. drukt vooral
op dit woord zeer gewenscht zijn om de bevoegdheid der
commissie af te bakenen zoodat daarover later geen strijd
kan voorvallen. Eene gelijkluidende bepaling is ook opge
nomen in het reglement van de Arnhemsche bank van leening,
die ook eene gemeentelijke instelling is.
De heer Plantenga vindt dat de vergelijkingdoor den
voorzitter gemaakt met het ziekenhuis en armenkamer, niet
opgaat. De legaten aan deze vermaakt worden door de ge
meente aanvaardterwijlnaar hij meentdie instellingen
geene inschrijvingen op het grootboek kunnen nemen.
De heer Minnema Buma is het met den heer Plantenga
eensdat dit artikelzooals het wordt voorgesteld niet be
hoort te worden aangenomen. Hij- gelooft echter dat aan
beide meeningen kan worden tegemoet gekomen en stelt
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884
177
daarom voor den aanhef van het artikel aldus te lezen „De
commissie doet de noodige voorstellen tot het opnemen van
gelden enz."
Het initiatief is voor de commissie daardoor gewaarborgd
terwijl het systeem gemeentelijke instelling, in art. 1 gehul
digd gehandhaafd blijft.
De Voorzitter gelooft dat deze redactie te zwevend is.
Het reglement bevat eene duidelijke omschrijving van de ver
pligtingen der commissie en hare verhouding tegenover het
gemeentebestuurwelke verhouding door het amendement
van den heer Minnema Buma onduidelijk zou worden. Daarom
is spr. voor het onveranderd behoud van het artikel.
Het amendement van den heer Minnema Buma woidt niet
voldoende ondersteund en derhalve niet in behandeling genomen.
De heer Beucker Andrese gelooft dat de heer Plantenga
zich vergist, waar deze veronderstelt, dat het ziekenhuis en
de armenkamer niet eigenmagtig kunnen handelen. Spreker
meent toch zeker te weten dat de besturen dier instellingen
op hunnen naam inschrijvingen op het grootboek kunnen
nemen. Indien de bank met die instellingen op één lijn te
stellen zou zijn, dan zou zij ook dergelijke maatregelen kun
nen nemen.
De heer van Sloterdijck kan niet nalaten zijne verwon
dering te kennen te geven dat het denkbeeld van den heer
Plantenga zooveel bestrijding ontmoet. Het heeft volstrekt
de tendenz niet om de commissie van het vragen van mag
tiging te ontslaan. De heer Dirks vat de zaak opalsof
men de verantwoordelijkheid van de voordeur weerdeom
ze door de achterdeur weder in te laten. Dit is volgens spr.
niet het geval; men kan toch slechts hem die eigendommen
bezit en onder toezigt van een hooger gestelde magt staat,
eene verpligting opleggen tot het vragen van magtiging
om die eigendommen te vervreemden of te bezwaren.
De heer Troelstra heeft als argument aangevoerd dat de
aard der inrigting niet is veranderd. Dit nu is eene opinie,
eene opvattingwaaromtrent de raad zich heeft uitgesproken.
De raad heeft zich vroeger danzoo 't schijntomtrent de
regtsbevoegdheid der bank vergist en is nu daarvan terug
gekomen.
Spr. is van oordeeldat niet langer van afgescheiden be
zit sprake kan zijnomdat de bank niet bevoegd is tot liet
uitoefenen van burgerlijke regten als eigendom en bezit, m.
a. w. geene regtspersoonlijkheid bezit Zij staat dus gelijk
met andere gemeentelijke instellingenechter niet met die
voor armverzorgingomdat deze huu bevoegdheden ont-
leenen aan de armenwetterwijl de bevoegdheid van de bank
van leening voortspruit uit het kou. besluit van 1826 en het
bijzondere reglementwaarbij de raad haar nu tot een onder
deel van de gemeentehuishouding heeft gestempeld, aan welke
weten niet aan het kon. besluitde bank liaren armenzorg
ontleent. Zij staat gelijk met de gasfabriekdie deel uit
maakt van de gemeentehuishoudingmaar toch geen eigen
dommen kan bezitten. In verband dus met het gehuldigd
systeemzal artikel 9 moeten wegvallen omdat daarbij tot
grondslag ligt het sustenudat eene inrigtingdie men re
glementeert, eigendommen kan bezitten. Het is niet langer
van toepassing op de bankomdat ze niet zelfstandig isen
geene regtspersoonlijkheid bezit.
De Voorzitter wenscht den heer vau Sloterdijck te doen
opmerken dat het ontwerp geen verandering heeft ondergaan
door de amendementendie den aard der instelling raken
Geheel in overeenstemming met de ontwerpers van het re
glementzijn beide artikelen, 1 en 9 naar spr's. meening,
passende in hetzelfde systeëmgemaakt door burgemeester
en wethouders met het sustenu dat men hier te doen heeft
met eene instellingwier bestuur zijue bevoegdheid aan dit
reglement ontleent. Deze bevoegdheid dient dus zoo duide
lijk mogelijk te worden omschreven hetgeen niet zal worden
bevorderdwanneer dit artikel moet wegvallen.
De heer Troelstra acht het van belang dat de commissie
eenige ruimte voor haar werk hebbe en bevoegdheid bij de
exploitatie der bank. Deze nu en dit moet hij den heer
van Sloterdijck doen opmerken ligt ook in dit artikel op
gesloten en betreft niet alleen het vervreemdenaankoopen
van onroerende goederen iets waarop die geachte spre
ker hoofdzakelijk drukt maar ook het opnemen van gelden
voor het drijven der zaakhet oprigten of vernieuwen van
gebouwen enz. en andere handelingen buiten het gewoon be
heer. Men moet niet uit het oog verliezen dat liet hier niet
alleen eene finantiële aangelegenheid geldt'. Daarom is spr.
voor het behoud van het artikelten einde later niet in con
flict te komen.
En wat nu aangaat de vergelijking met de gasfabriek, daar
moet spr. er op wijzen dat aan het hoofd daarvan staat een
gemeente-ambtenaar, onder onmiddelijk toezigt van eene
raadscommissie. Er is dus in den grond der zaak wel dege
lijk een verschil te maken.
De heer van Sloterdijck komt allereerst op de opmer
king van den heer Troelstra, dat dit artikel niet louter strekt
tot het aankoopen en vervreemden van onroerende goederen,
maar ook andere dadenvallende buiten het gewoonbeheer.
Spr. ontzegtop grond van het nieuwe art. 1het bestuur
absoluut de bevoegdheid tot daden buiten het gewoon beheer,
want deze zijn in strijd met art. 1waar gesproken word
enkel van beheer. Ware in overeenstemming met art. 7 van
het kon. besluit aan de commissie het bestuur gegevendan
kon er sprake zijn van daden buiten het gewoon beheer
maar nu moet de commissie zich bij het gewoon beheer
bepalen. Hij herhaalt het, dat zijne eenige grond, om
dit artikel te doen vervallen deze is dat het steunt op eene
onderstelling van regtsbevoegdheiddie niet bestaat en zich
niet kan voordoen, zoodat het onnoodig is daarin te voorzie u.
Blijft het bestaan dan zal het grond geven voor de onder
stelling, dat de bank zelfstandigheid bezit, en hij acht dit
zeer bedenkelijk, waar de raad duidelijk eene andere opinie
heeft geinhaereerd.
Waar de voorzitter heeft opgemerkt, dat de artikels 9 en
1 zamenhangen en overeenstemmenen wei omdat hetzelfde
collegie ze beiden heeft voorgestelddaar noemt spr. dat een
beroep op de onfeilbaarheid van dat collegie. Dat collegie
kan zich vergissen en de raad mag toch zeker bij de behan
deling van een door hem vast te stellen reglement artikelen
wrakendie naar zijn oordeel niet homogeen zijn. Men zou
anders beter een reglement of veronleniug enkel en bloc vast
stellen. Bovendien heeft die spr. de opmerking er smu ge
hecht, dat bij weglating van het artikel, de bevoegdheid va;;
de commissie in de lucht zoude hangen. Spr, is van oordeel,
dat in de andere artikelen van dit reglement die bevoegdheid
voldoende wordt omschreven, doch dat de behoefte aan die
omschrijving niet behoort te leiden tot heb m ken n
ijdel voorschrift.