182
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884.
De posten dezer begrooting mogen zonder magtiging van
den gemeenteraad niet worden overschreden.
Geene uitgaven mogen plaats hebben voor zakenwelke
hunne omschrijving in de begrooting niet vinden.
Art. 17. De commissie van administratie draagt zorg voor
verzekering tegen brand van de gebouwen en de aanwezige
panden, in verhouding tot de geschatte waarde daarvan, bij
eene soliede maatschappij.
De polissen worden aan burgemeester en wethouders inge
zonden.
Art. 18. Het bedrijfskapitaal bestaat uit:
0. het eigen fonds der bank, voortgesproten uit makingen
en batige sloten der jaarlijksche rekening, voor zoover deze
niet strekken tot aflossing van opgenomen gelden;
b. fondsen opgenomen van de gemeentevan andere instel
lingen of particulieren;
c. borgtogten door ambtenaren in contant geld gesteld en
in de kas der bank gestort.
Van het bedrag der sub c vermelde sommen wordt aan de
regthebbenden eene jaarlijksche rente van 5 percent vergoed
Art. 19. De zuivere winsten der bank komen ten bate
hare verliezen ten laste der gemeente.
De uitkeering der zuivere winsten zal echter niet plaats
hebbeD zoolang de bank moet werken met bedrijfskapitaal
waarvoor interest wordt betaald.
Art. 20. De inkomsten bestaan uit:
1. de interesten van op panden voorgeschoten gelden;
2. het in het hulpkantoor te betalen administratieloon
3. de winsten, die de verkochte panden opleveren, voor
zoover die niet voor de regthebbenden worden opgevorderd
4. uit de bij den verkoop te betalen vijt percent onkosten.
Art. 21. De interesten, door de pandgevers te betalen,
bedragen per jaar voor panden van 0.50 tot beneden 100
12 pet.
Voor panden van ƒ100 en daarboven 10 pet.
De interesten worden voor alle panden berekend bij maan
den en dagen, van den dag der beleening tot en met dien
der lossing, volgens de daarvan op te maken interest-tabel.
Indien de interestenvoor eene beleening verschuldigd
minder bedragen dan eene centzoo wordt deze voluit aan
de bank betaald, de breuken zijn wijders altijd ten voordeele
der bank, wanneer zij een vierde cent te boven gaan.
Art. 22. Zij die van het hulpkantoor gebruik maken, hetzij
voor beleening, hetzij voor lossing, betalen een administratie
loon, bedragende voor ieder pand beneden een gulden waarde j
0.21/*en boven die waarde ƒ0 05.
Art. 23. De bank is voor het publiek op alle werkdagen
geopend, met uitzondering van den dag, voorafgaande aan
en die, waarop de vertcooping der niet afgeloste panden ge
houden wordt.
De uren van opening en sluiting worden in de instructie
voor de ambtenaren en beambten geregeld.
Deze uren worden op voor het publiek zigtbare wijze aan
de buitenzijde van het gebouw aangekondigd.
Art. 24. De boeken en registersin het belang der goede
administratie noodig, worden in de instructie voor de ambte- j
naren en beambten omschreven.
Art. 25. De tot pand aangeboden voorwerpen worden voor
de beleening door de daartoe aangewezen ambtenaren geschat
naar de wezenlijke waarde.
Art. 26. Aan den pandgever wordt een beleenbriefje uit
gereikt, waarop vermeld worden de aard van het pand, de
voorgeschoten som, de dag der beleening en de geschatte
waarde, voor het geval een minder bedrag genomen wordt,
dan waarop het pand regt geeft.
Een duplicaat-beleen briefje, daarvan afgeknipt, wordt aau
het pand vastgehecht.
Art. 27. Het aan de pandgevers te verstrekken voorschot
bedraagt hoogstens voor goud en zilver 4/6 voor alle andere
voorwerpen a/8 der geschatte waarde. De pandgever zal even
wel een minder bedrag in voorschot kunnen ontvangen.
Art. 28. De panden worden met de meest mogelijke zorg
bewaard ten einde alle bederf of vermindering te voorkomen.
De bank is in geen geval verpligt hooger bedrag dan de
geschatte waarde der panden uit te keeren bij geheel verlies
of beschadiging.
Art. 29. Alle aanspraak op schadevergoeding is verloren,
zoodra het pand na gelost te zijn buiten de kantoren dei
bank is vervoerd.
Art. 30. Hij, die een beleend pand wil lossen, moet het
beleenbriefje inleveren met betaling van het verstrekte voor
schot en de verloopen interesten.
Art. 31. Ingeval van aangiftedat een beleenbrieije is
verloren of ontvreemdzal de lossing aan den houder van
dat briefje kunnen worden geweigerd.
Indien aangever en houder zich niet tot eene minnelijke
schikking kunnen verstaan zal de eerste gehouden zijn zich
binnen vijf dagen na de aanvrage tot lossing bij geregtelijke
acte tegen de afgifte van het pand te verzetten bij gebreke
waarvan die afgifte aan den houder van het briefje zal ge
schieden.
Art. 32. De veilingen van niet afgeloste of op nieuw be
legde panden worden iedere drie maanden in het openbaar,
ten overstaan van een der leden van de commissie gehouden.
Art. 33. Indien een geveild pand niet opbrengt de be-
leeningsom en verschenen interestbenevens voor zooveel
verschuldigd het keurloonkan het worden opgehouden, ten
einde in de volgende veiling weder te worden aangeboden.
De kooper betaalt voor kosten vijf ten honderd der opbrengst
van het pand
Art. 34. Het reglement Jreedt in werking met den dag
der koninklijke goedkeuringop welken datum vervalt
het reglement, vastgesteld den 10 Maart 1834 en goedgekeurd
bij koninklijk besluit van 19 April d. a. v.no 27, gewijzigd
goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 December 1839
no. 64, 11 Mei 1845, no. 104 en 5 December 1850, no. 71.
2. Verslag van de commissie van rapporteurs uit de sectiën
van den raad omtrent het onderzoek van het voorstel van bur
gemeester en wethouders tot aanleg en exploitatie van eene
drinkwaterleiding binnen de gemeente.
(Zie bijlagen nos. 26 en 29 tot het verslag van 's raad-
handelingen.)
De algemeene beraadslagingen over dit rapport wordtn
geopend.
De heer Plantenpa gelooft dat geen ander onderwerp iu
den laatsten tijd zoozeer de algemeene belangstelling heeft
opgewekt bij de ingezetenen en den raad als wel de kwestie
van de waterleiding. Reeds sinds jaren is deze aanhangig
en daarom doet het spr. genoegen dat men eindelijk tot een
pertinent voorstel is gekomenwaardoor de zaak tot eene
oplossing zal komen.
Men kan, zegt spr., dit voorstel uit verschillende oogpunten
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884.
183
beschouwen en wel uit een oogpunt van wenschelijkheid en
uitvoerbaarheid en uit eeu finantieel oogpuut. Over nood
zakelijkheid van eene waterleiding zal spr. niet uitweiden
daar is wel veel voor maar niet minder veel tegen aan te
voeren. Naar spr's. meening bestaat zij nietdit wil hij
evenwel vooralsnog buiten het debat laten. De wenschelijk
heid zal voorzeker niet veel tegenspraak ondervindende
ondervinding, in andere gemeenten opgedaan, heeft het ge
mak en het voordeel van eene waterleiding doen uitkomen.
Daarom zou spr. ook gaarue medegaan met het voorstel om
concessie voor den aanleg van eene waterleiding te verleenen,
wanneer men maar zekerheid haddat deze voldoende zal
beantwoorden aan de verwachtingen, die men in het algemeen
koestert. Het adres van de honderde ingezetenen tot ver
krijging van eene waterleiding rust geheel op de wenschelijk
heid daarvan. Hij mag echter veronderstellendat slechts
weinigen volledig overtuigd zijn van de groote bezwaren die
juist bier ter stede tegen de daarstelling van eene waterleiding
bestaan. En het groote bezwaar is tochdat men geene
voldoende waterleiding zal kunnen verkrijgend. w. z. goed
voor drink- en voor waschwater. Spr. althans gelooft, dat
aan die beide vereischten het water niet zal kunnen beant
woorden hetgeen hoofdzakelijk te wijten is aan de prise
d'eau.
Spr. zal niet alle bezwaren herhalendaar die reeds in
het rapport voorkomen tnaar moet er toch op wijzendat in het
rapport in het geheel niet melding is gemaakt van de onge
schiktheid van het water uit de veronderstelde prise d'eau
voor waschwater n.l. dat hoe ook gezuiverd of gefiltreerd
het zout in het water blijft, hetgeen nooit daaruit kan worden
verwijderd zoodat het water voor waschwater geheel onge
schikt zal zijn; bij de meer in gebruik komende groote wasch-
inrigtingen nu het wat men noemt thuis wasschen meer in
onbruik komt, is men hier ter stede voor de opiigting van zoo
danige industrie juist gestuit, dat men noch uit de Grouw
noch eenig anderen bron geschikt water had. En die onge
schiktheid blijft bestaan niettegenstaande eene waterleidiug.
Ook voor drinkwater is dat zoutgehalte zeer gevaarlijk want
geleid wordende door looden buizen, zal het zoutgehalte juist
eene oorzaak kunnen worden dat het water lood in zich zal
opnemendat alle vertrouwen op het onschadelijke en gezonde
van het water zal wegnemen.
En goed drink- en waschwater mag men toch bij de voor
gestelde opofferingen van wege de gemeente wel eischen.
Eenige jaren geleden heeft de heer Metelerkamp verklaart
van de hem verleende concessie voor den aanleg van eene
waterleiding te moeten afzienomdat hij hier in de provincie
nergens kon vinden een prise d'eaudie voldoende resultaten
zou kunnen opleveren om voor waterleiding te worden ge
bruikt. Een zoodanige uitspraak van eene soliede firma na
advies van haren ingenieur kan men toch als gewigtig genoeg
beschouwen.
Voorts merkt spr. aan, dat het moeijelijk is voor water
e^n goede norm te hebben. In het rapport staat wel dat
geen uorm kan worden gegevenomdat men nog niet weet
waar de prise d'eau zil zijn. Dat is echter in spr's. oog on
verschilligwaar de prise d'eau is; de norm kau toch vast
staan van waar het water ook komt. Daarenboven is een
norm noodzakelijk.
Uit het rapport is op te maken dat de resultaten van het
onderzoek niet genoeg bewijzen om eene concessie te kun
nen verleenen. De verschillende saizoenen winden en an
dere omstandighedenwelke op de veronderstelde prise d'eau
inwerken veroorzaken steeds andere bestanddeelen in het wa
ter en uit dat oogpunt heeft men naar spr's. meening nog
niet zulke voldoende resultaten om met vertrouwen eene con
cessie te kunnen geven. Lage waterstand en veelvuldig ge
bruik zullen voortdurend de verschillende stoffen in het wa
ter veranderen terwijl vooral het zoutgehalte zeer veranderlijk
kan wezen Daarenbovende Grouw is een waterdat
langs vele dorpen looptwaarvan als vaarwater veel gebruik
wordt gemaakthetgeen natuurlijk bij eene epidemie het
water ongeschiktja zelfs gevaarlijk zou maken. De water
leiding zou dan gesloten moeten worden. Intusschen zullen
de nu bestaande reservoirs verwaarloosd zijn en zal men voor
een waternood kunnen vreezen.
Het heeft spr. verwonderd dathoewel die bezwaren in het
rapport worden opgenoemd rapporteurs toch tot de conclusie
komen om met het voorstel van burgemeester en wethou
ders mede te gaan m. a. w. de gevraagde concessie te ver
leenen. Er wordt in gezegd dat het beter isom zoo men
niet eene volmaakte waterleiding kan verkrijgen toch maar
eene betrekkelijk goede dan in het geheel geene waterleiding
te bekomen Spr. is het daarmede volstrekt niet eenswaar
hij zoo weinig zekerheid van welslagen heeftacht hij de
kostendie de gemeente moet dragen te bezwarend
Reeds vroeger, bij andere gelegenheden nu bij de behan
deling van* de gemeente-begrooting in de sectiën, en on
langs bij het voorstel van burgemeester en wethouders tot
het aangaan van geldleeningenheefc men herhaaldelijk ge
wezen op den min gunstigen toestand van de gemeente finautiëu
en staat ons ook zonder eene waterleiding verhooging van
gemeentebelasting te wachten. En wat zal nu gebeureu. In
de eerste 14 jaren zal de gemeente eene som van ƒ120,000
moeten betalen waar tegenover staat het genot van eene be
trekkelijk kleine hoeveelheid water voor haar eigen gebruik,
slechts 25,000 stère. Na dien termijn zal de gemeente dat wa
ter moeten betalen, hetgeen ongeveer 2750 jaarlijks zal
kostenhetgeen voor den duur der concessie neerkomt op
eene last van 356,000 Dit is tochvolgens spr.te
hoog voor eene waterleiding die niet voldoende aan de eischen
beantwoorden kan. Behalve de kosten heeft men ook nog
te rekenen met de onbekende kostenals in art. 7 der voor
waarden bedoeld en waarvan men niets weet
Om al deze bezwaren kan spr. zich niet vereenigen met
het rapport. En wil men nuzegt hij de risico van eene
waterleidiug even goed als dezedan is het nog de vraag
of de gemeente niet op minder kostbare wijze zelve eene
waterleiding zou kunnen aanleggen; het water uit de Groote
eu Kleine Wielen kan naar zijne meening even geschikt ge
maakt worden als dat uit de Grouw en dan zijn de kosten
door de meerdere nabijheid op verre na zoo groot niet.
De heer Reeling Brouwer deelt mede dat het voorstel
van burgemeester en wethouders in de 2e sectiewaartoe
spr. behoortongunstig is ontvangen. In den tijd echter
verloopen tusschen het sectie-onderzoek en het uitbrengen
van het thaus in behandeling zijnde rapport, is hij van opinie
veranderd en wel op utiliteitsgronden. Tot nu toe wordt
hier regenwater gedronken en hoe dat regenwater is blijkt
uit het rapport aan den Koning door eene commissiebe
noemd tot onderzoek van het drinkwater in Nederland. In
dat rapport leest spr. dat vau de 22 regenbakken, waarvan het