186
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884.
laten doenen kan er zich niet mede vereenigen dat de
vaststelling van de prise d'eau wordt overgelaten.
De vergelijking met Groningen gaat z. i. niet op. Daar
had men vroeger altijd slecht drinkwateren was er slechts
één goede openbare put, de St Jansput, die thans ook slecht
schijnt te zijn. Eene waterleiding was daar dus noodzakelijk
en werkt goed, dewijl er eene goede prise d'eau is. Hier
echter heeft men vele regenbakken en putten die goed water
leveren voor eene twijfelachtig goede waterleidinghoe wen-
schelijk ook de zaak zelve zij, zijn de kosteu te groot. Spr.
vreest dat de concessionarissen en de gemeente zich bedrogen
zullen zien. De som van ƒ120,000 moet nog met een aan
zienlijk bedrag vermeerderd worden, want is de waterleiding
er eenmaaldan zullen voor school- en andere gebouwen
zoovele aanvragen tot het aanbrengen van leidingen inkomen,
dat die aanleg en het te leveren water zelf op den duur aan
zienlijke en blijvende kosten zal veroorzaken.
Uit een oogpunt van hygiëne gelooft spr. niet dat het wa
ter in deze gemeente de schuld is van een minder goeden
gezondheidstoestand. De statistiek toont aan dat het sterftecij
fer alhier althans zeer gering is bij andere gemeenten vergeleken.
Spr. herhaalt ten slotte dat eene waterleiding wenschelijk
is, maar op andere grondslagen, bijv. wanneer de gemeente
zelve haar aanlegde en exploiteerde, of wanneer men de prise
d'eau op Ameland nam. Daar bij de regering de overname
van den dam naar Ameland aanhangig is, waardoor hij wel
in beteren toestand zou geraken, zou men de pijpen langs dien
dam kunnen leggen. Hij zal zich niet met de conclusie der
commissie kunnen vereenigen.
De heer de la Faille wenscht het standpuntdat de rap
porteurs hebben ingenomen, weer te geven door het bekende
Fransche spreekwoord: si l'on n'a pas ce qu'on aime, il faut
aimer ce qu'on a. Daarmede is alles gezegden tevens ge
kwalificeerd de strijd van meeningendie zich hier zoowel
als bij de voorafgegane discussien heeft doen gelden, 'tls
waar, niet te ontkennen is het dat er tegen eene waterleiding
vele bezwaren zijn, die in de sectiën breedvoerig zijn bespro
ken en waarvoor rapporteurs het oog niet hebben gesloten.
Hunne lei schoon wasschen, daartoe verklaren zij zich incom
petent.
Gaat spr. het reeds gesprokene nadan ontmoet hij aller
eerst bij den heer Plantenga het oude bezwaar, hetwelk reeds
in de sectiën geheel tot zijn regt is gekomen, en waaromtrent
hij naar het rapport zelf verwijst. Dat betreft bijv. het zout
gehalte. Spr. doet uitkomen dat dit bezwaar als stormram
tegen het water kan worden gebruikt, maar als bewijs dat
dit wel wat ver gedreven wordtverwijst hij naar de bij
het rapport gevoegde tabel, waaruit blijkt dat het zoutgehalte
niet zoo groot is en dat dit in het vijverwater oneindig groo-
ter is dan in het water van de Grouw.
Dit doet spr. denken aan de vraag van den heer Oosterhoff,
in welke mate het zout aanwezig is, en of men het proeven
kan. Neen, zegt spr., men heeft groote moeite om het door
den smaak te onderkennende een zal het niet proevende
de ander wel. Bij het scheikundig onderzoek kan men het
zout natuurlijk waarnemen.
De heer Plantenga heeft als bezwaar geopperd, dat het
water door lood zou kunnen worden vergiftigd. Dit bezwaar
verwondert spr. De groote buizen toch zijn van ijzerde
kleine wel van loodmaar men kan ze van binnen met tin
bekleeden.
In Utrecht gold eerst ook dit bezwaar, hetgeen echter is
opgeheven door het gebruik van die vertinde looden buizen.
Van dien kant kan dus toch niet wel bezwaar gemaakt worden,
tegenover het algemeen erkend bezwaar tegen het regenwater
alhierdat doorgaans ook met load is bezwangerd.
Dit brengt spr. van zelf op den lof, door den heer Troel
stra, in navolging van prof, Fokker, aan het regenwater ge
bracht. Hij geeft toe, dat het ideaal water regenwater is het
water zooals het oorspronkelijk wordt opgevangen of in den
grond dringt en als zuiver welwater weêr te voorschijn komt.
Het regenwater heette hier vroeger goed maar 't neemt niet
weg dat er bij onderzoek veel lood in is gevondendat het
dus veel van zijn goeden naam heeft verloren.
Waar de heer Plantenga ook het gebeurde met den heer
Metelerkamp aanhaaldedaar moet spr. er op wijzen dat
deze zich liet afschrikken niet door de onmogelijkheid, maar
door de groote moeijelijkheid om goed water te krijgen. Men
is echter in de tien jarensinds verloopenvooruitgegaan in
de wijze om te voorzien in de quantiteit n de qualiteit van
het water, in het aanwenden van zuiveringsmiddelen en als
spr. het zoo noemen mag, in een zeker optimisme. In vroe
ger tijd wanhoopte men aan het verkrijgen van eene goede
drinkwaterleiding, omdat er minder behoefte aan water was
en het zoo moeijelijk te verkrijgen was. Juist de ondervin
ding van den heer Metelerkamp kan men zich nu ten nutte
maken.
De heer Plantenga heeft van het rapport den indruk ge
kregen alsof de commissie geen norm wenschte. Dit is ech
ter, zegt spr., het geval niet; er is wel degelijk gezegd, dat
er een norm moest zijn, maar nu nog niet, wijl er nog geene
bepaalde prise d'eau is. Men zal later wat zeemanschap moe
ten gebruiken en de locale gesteldheid van de prise d'eau in
aanmerking nemen voor het vaststellen van de norm.
Al weder is ook het bezwaar gereleveerd, dat er niet in
de verschillende seizoenen een onderzoek is ingesteld. Maar
waar nu toch een geheel jaar lang, bij elke temperatuurelke
wind en in ieder seizoen het water uit de Grouw is onderzocht,
daar meent spr. toch van eenige ervaring te mogen spreken.
Men gaat zelfs voort met onderzoeken; de ingenieur Hal*
bertsma doet herhaaldelijk onderzoekingen.
De heer Plantenga moge er zich nu over verwonderen
dat rapporteurs, niettegenstaande zij met al deze bezwaren
bekend zijn, toch tot hunne conclusie komen; niettemin blij
ven rapporteurs hun standpunt handhaven. Spr. heeft daartoe
eenige der gerezen bezwaren besprokenen laat het aan zijne
medeleden over om het fiuantieel bezwaar te refuteeren.
Hij wil echter nog den heer Oosterhoff beantwoorden, waar
deze der commissie eene grief er van maakt, dat zij weifelend
is omtrent de prise d'eau en dat als eene zwakke zijde
van het rapport beschouwt. Men kau daarvan nu wel eene
voorstelling geven, zooals gemeld lid heeft gedaan, maar
spr. weet weldatwanneer men geene absolute waarheid
bezit, een waarheid als uit den hemel gevallen, meii voor
degenen, die de waarheid in bezit meenen te hebben, schijnt
een weifelend standpunt in te nemen. En toch is het een
standpuntdat regt heeft van bestaan, een standpunt waarop
men geen: „mihi constat"-uitspreekt, maar waarop men erkent
het volmaakte nog niet gevonden te hebben wel er naar
te streven.
Dat is o. a. van toepassing op de kwestie van het al of
niet stroomend zijn van de prise d'eau. Dit toch hangt van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 4 October 1884.
187
zoovele omstandigoeden af; het water zal den eenen dag
meer, den anderen dag minder stilstaan. Men kent de Grouw,
het heeft geen slechte, rottende bestanddeeleniedereen weet
wat men er aan heeft. En verwijt men nu dat voor prise
d'eau een weinig stroomend water wordt gekozen dan waar
deert spr. den moed van de steden die onder even ongun
stige omstandigheden hare waterleiding hebben aangelegd.
Spr. brengt hulde aan den heer Troelstra wegens de studie
die hij gemaakt heeft van het rapport van den heer Fokker,
een autoriteit, waar spr. alle respect voor heeft en wiens artikelen
hij altijd gaarne leest. Maar hier bestaat o. a. een verschil
eenige fluctuatie van meeningen over de quantiteit en de
qualiteit van het water beide De een meentmen heeft
genoegeen ander is van tegenovergestelde meening. Daar
over valt nu. niet te twisten. Zeker is hetdat de qualiteit
te wenschen overlaat. En waar de heer Troelstra zich be
roept op den heer Fokker, als zou deze vau oordeel zijn, dat
regenwater de meeste aanbeveling verdient, daar leest spr
in de aangehaalde woordendat althans goed regenwater be
doelt wordtwaarmede hij het geheel eens is.
Intusschen neemt spr. de vrijheid op te merken dat de
heer Fokker zelf lid is der commissie voor de Groninger wa
terleiding waarvan de prise d'eau in den laatsten tijd ook al ge
bleken is niet boven alle verdenking verheven te zijn. Zoo
waar is het, dat men in theorie absoluut goed water, ook
wat de prise d'eau voor eene waterleiding betreft, kan eischen,
maar dat de praktijk niet altijd in staat is aan die eischen te
voldoen. Daarom zou hij kunnen eindigen met hetzelfde spreek
woord als zooevensi l'on n'a pas ce qu'on aimeil faut
aimer ce qu'on a; en hij voegt er bij „le mieux estl'ennemi
du bien."
Om kort te gaanspr blijft wel een bezwaar zien in de prise
d'eau. Maar wanneer er geschiedenissen worden vermeld van
epidemien tengevolge van drinkwaterdan moet hij opmer
ken dat men toen niet wist hoe dat water was Nu echter kent
men het gevaar, men kan 'ttot het minst mogelijke redu-
ceerenhet met de wet op de besmettelijke ziekten in de
hand keeren. En daartegenover staat in eigen boezem het
gevaar in het water hier gelegen. Dan vindt spr. het beter
om door het aanleggen van eene waterleiding het gevaar met
open vizier te bestrijden, dan zonder waterleiding het gevaar
af te wachten van onbekende zijde.
De heer Minnoma Buma heeft den heer de la Faille
een spreuk hooren aanhalen, die in Frankrijk misschien ge
past is, maar welke men in Holland niet in alle omstandig
heden kan toepassen. Bovendien heeft dien geachten spreker
in 1880toen eene concessieaanvraag van den heer Oudschans
Dentz in behandeling wasde zaak eenigzins minder optimis
tisch voorgesteldtoen hij verklaarde dat hij zich werkelijk
niet kon voorstellen dat iemanddie geen zekerheid voor zich
zelf heeft, dat goed en genoegzaam water kan worden ver
kregen zich moeite en kosten zal getroostenzonder vooruit
te kunnen zien dat de zaak zal slagen. Spr. kan nu die twee
meeningen niet in overeenstemming met elkander brengen
daar toch ook de commissie den raad geene zekerheid kan
gevendat moeite en kosten zullen worden beloond.
De heer de la Faille moet nogmaals het woord vragen,
als voor een persoonlijk feit'. De vorige spreker wil het nu
door hem gesprokene in tegenspraak brengenmet hetgeen
hij in 1880 heeft gezegd. Toen nam hij echter hetzelfde
standpunt in als nu toen heeft hij gezegd dat men zich niet
moest bekommeren over de bezwaren die de concessionaris
zal ontmoeten mits deze maar goed drinkwater geeft Ook
nu wil hij de concessionarissen hunnen gang laten gaan.
Het prouveert ook voor het standpunt van burgemeester en
wethouders dat zij alle verantwoordelijkheid over brengen op
de concessionarissen. Spr. zegt niet dat het water goed zal
zijn, maar bedoelt de mogelijkheid daarvan. Hij is dus geen-
zins van opinie veranderd.
Bij deze gelegenheid wil spr. even eene kleine fout redres
seren. Hij heeft gezegd dat er na de concessie-aanvraag van
den heer Metelerkamp tien jaren waren verloopen maar heeft
nu uit de stukken geziendat het slechts een paar jaren is
geleden. Het onderzoek echter van dezen wa9 oppervlakkig,
en deed bezwaren rijzen, die in werkelijkheid niet bestonden.
De heer Plantenga heeft den indruk gekregen dat zijne
bezwaren door den heer de la Faille niet zijn ontzenuwd
maar wel versterkt. Het is hier niet te doen otn de wenxche-
lijkheid van eene waterleiding, maar om het goed gehalte
van het daardoor verkregen water.
De vorige spreker heeft wel gezegddat de groote buizen
van ijzer en de kleine van vertind lood zullen zijnmaar hij
is niet zeker van dat vertind lood volgens de inlichtingen
die hij verkregen heeft is men voornemens buizen alleen van
lood te gebruiken.
Voorts heeft de heer de la Faille gezegd dat men omtrent
de norm wat zeemanschap moet gebruiken spr. is daar be
paald tegen bij eene zoo kostbare zaak moet men niet schik
ken en plooijenmaar eene bepaalde norm vaststellen. En
wat de proeven betreft die nog steeds genomen worden
daaromtrent zegt spr.dat men daarop niet moet wachtten
hij verlangt geene proeven meer. Door allen wordt de
Grouw als de toekomstige prise d'eau beschouwden nu zijn
hem de daarvan verkregen resultaten genoeg.
De heer de la Faille heeft de verdediging der kosten aan
zijne medeleden overgelaten. De kosten voor eene zaakal
is zij nog zoo wenschelijkkunnen toch te duur betaald zijn.
Eene dubieuse zaak blijft altijd eene te gevaarlijke, te dure
proef. In het volgend jaar staat men voor leeningen tot een
bedrag van ƒ400,000; nu kan men de schuldenlast der ge
meente wel vergrootenmaar men moet daarbij toch meer
op het oog hebben zaken die noodigdan die wensche
lijk zijn. En wat andere gemeenten doen of gedaan hebben
geeft spr. niet genoeg als voorbeeldde plaatselijke omstan
digheden van die gemeenten kunnen zoo zijn dat die niet
met onze stad te vergelijken zijn.
De heer van Harinxma thoe Slooten heeft zich er
over verbaasd, dat de heer de la Faille voor zijn motto zijn
keus heeft laten vallen op het door hem aangehaald spreek
woord, si l'on n'a pas ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a
Met het tweedelater er bijgevoegde motto „le mieux est
l'ennemi du bien", kan spr. zich beter vereenigen. De te
genstanders van het voorstel stellen hunne eischen niet laag
zij eischen immers geen allezins deugdelijkmaar absoluut
onovertrefbaar drinkwater. Omdat dit niet te verkrijgen is
bestrijden zij het voorstelen welnaar 't spr. voorkomt, met
algemeenheden. Men schijnt er aan te wanhopendat men
hier goed drinkwater zal kunnen bekomen De heer Min-
nema Buma heeft wel de aandacht gevestigd op Ameland
maar dan zou men tot eene leiding komendie te kostbaar
zoude zijn.
Tegen het rapport zijn reeds verschillende bezwaren in het