188
Verslag der handelingen v^n den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884.
midden gebragt waarvan de meeste op afdoende wijze door
den heer de la Faille zijn gerefuteerd. Spr. zal dus maar
enkele nog bespreken.
Door den heer Plantenga is aangehaalddat de heer Me-
telerkamp zijne concessie heeft ingetrokken, omdat hij geen
goede prise d'eau kon krijgen. Nu vraagt spr. of dat geachte
lid niet te ver gaat om absoluut die omstandigheden als grond
voor de intrekking vast te stellen. Men moet niet vergeten,
dat de heer Metelerkamp de zaak ook uit verschillende oog
punten heeft beschouwd; dat hij ook moest tra-hten de wa
terleiding tevens tot gunstige fiuantieele resultaten te doen
leiden. En is het nu niet waarschijnlijk dat hij voor de kos
ten terugdeinsdedat hij op dien grond van zijne concessie
heeft afgezienomdat de kosten van eene leiding volgens zijn
systeem te hoog zouden zijn en hij er niet tegen aan durfde.
De heer Plantenga heeft gezegd dat men bij epidemiën de
waterleiding zou moeten sluiten, waardoor gebrek aan water
zou ontstaan. Maar hoe doet men dan in andere gemeenten,
zegt spr., waar ook het water uit loopend water wordt ge
trokken.
Bij Dordrecht en Rotterdam heeft men voor de prise d'eau
zoo het heet stroomend water, maar de stroom is daar zeer
afwisselend, en is ook blootgesteld aan wisselingen van eb
en vloed. En van waar heeft men daar den moed om aan
het eventueel ongerief en gevaar zich bloot te stellen? Deze
vraag is zeer juist door den heer de la Faille beantwoord
Het gevaar voor eene epidemie is te breed uitgemeten.
Eindelijk beroept de heer Plantenga voor zijne meening
zich op de enorme kosten voor de gemeente. Spr. geeft als
zijne bescheiden meening te kennen, dat de finantiële eischen
voor de gemeente eer gering zijn, dat eene opoffering van120,000
over 14 jaren niet te zwaar is, aannemende althans dat men
zoo niet voor het geheele dan voor nagenoeg het geheele jaar
goed drinkwater zal verkrijgen.
Door den heer Oosterhoff is het voorstel van een finantieel
standpunt bestreden en er op gewezen, dat het misschien
beter wasom, in plaats van een deel in de overwinst te be
komendie nog zeer dubieus is, de waterleiding door de ge
meente zelf te doen exploiteren. Dit is echter, naar spr.
meent, een verkeerd standpunt. Zijn er voorstanders van eigen
aanleg die trouwens eene grootere geldelijke opoffering
zoude medebrengen dan dienen zij zich gedecideerd in een
amendement uit te spreken. Men mag deze stemming niet
onzuiver maken door èn tegenstanders van de zaak in haar
geheelen omvang èn hen die eigen exploitatie verkiezen een
voudig tegen dit voorstel te doen stemmen.
De heer Oosterhoff heeft voorts ter sprake gebragt dat het
water uit de leiding te Rotterdam door de deskundigen ook
verre van onberispelijk is bevondenen heeft hij hieruit zijne
bestrijding geput tegen het nemen van een vaarwater als
prise d'eau. Maar weet dat lid welvraagt sprhoe de re
sultaten in 1884 zijn van het duinwater te Amsterdam; zijn
de berigten betrouwbaardan is ook dat water lang niet on
berispelijk. En mag men nu op dien grond, dat niet met
absolute zekerheid ten allen tijde absoluut onovertrefbaar drink
water zal worden verkregen, zich verklaren tegen eene algemeen
erkende nuttige onderneming? De nuttigheid van eene vol
doende waterleiding heeft nog niemand betwist.
Zoo komt spreker op de meening van den heer Troelstra,
dat door goede regenbakken in de behoefte aan water in deze
gemeente zal kunnen worden voorzienen dat de gemeente
het regt van toezigt op de bakken zou kunnen hebben. Spre
ker wil dan wel eens weten hoe groot die bakken voor elk
gezin moeten zijn. Als eenheid van gewigt stelde men vroe
ger vast de grammelangzamerhand is men alleen gaan spre
ken van kilogrammen. In diezelfde mate nu.zou, volgens
het systeem van den heer Troelstragesproken moeten worden
van hectostère waar vroeger van stère sprake was. Ieder
zou dan eene kolossale regenbak bij zijn huis moeten hebben.
Wat de distillatie aangaat, daarvan heeft spr. geen denk
beeld op zoo groote schuilveel minder kent hij de onder
vinding, maar hij is het met den heer Troelstra eens dat men
moet zoeken naar het zuiverste water, waarbij echter van toe
passing is het reeds aangehaalde „le mieux est l'ennemi du
bieD."
Spr. heeft opgemerkt dat alle tegenstanders alleen op gis
singen hunne meening hebben gebaseerddat de Grouw
geen goed drinkwater zou kunnen opleveren, of, zoo ja, dat
het toch door zout of infectie onbruikbaar zou worden. Spr.
wijst dienaangaande op de redactie van art. 2 der voorwaarden,
volgens welke men niet aan eene prise d'eau gebonden zal
zijnmaar wel om goedallezins deugdelijk drinkwater te
geven. Hij gelooft wel dat de wetenschap zoover is gevor
derd dat deskundigen zullen kunnen zeggen of hier goed
drinkwater volgens de eischen van het contract wordt ge
leverd.
Hiermede komt hij op hetgeen door den heer de la Faille
omtrent de norm is gezegd. Burgemeester en wethouders
hebben ook gemeend geene norm te moeten stellen omdat
het mogelijk is dat de norm, nu gesteld, over 10 a 20 jaren
zou blijken niet meer te voldoen aan de dan te stellen
eischen. Spr. is tevreden met hetgeen nu kan geschieden en
wil het aan deskundigen of zoo noodig aan arbiters over
laten om na te gaan of het water goed drinkwater is.
Spr. heeft nog eene opmerking omtrent het finantieel be
zwaar van den heer Minnema Bumadie er voor vreestdat
de kosten, die voor de eerste 14 jaren gesteld zijn op 120,000,
belangrijk zullen worden vermeerderd door de vele aanvragen
om leidingenvooral voor de scholen. Dit argument beschouwt
spr. juist als in het voordeel van de waterleiding. Men heeft
dan toch nieuwe scholen met ruime regenbakkenen komen
dan niettemin vele aanvragen van die zijde om aansluiting
aan de waterleiding indan zou daaruit ten duidelijkste het
wen8chelijke van die leiding blijken,
Ten slotte nog eene opmerking. Men heeft gezegddat
bij de bedoelde prise d'eau bij epidemie gevaar van over
brenging zal ontstaan hetgeen door den heer de la Faille niet
geheel is weggecijferd. Maar al had de waterleiding geen ander
gevolg bij epidemie, dan dat bij haren aanvang alle regen
bakken nog gevuld waren dan nog zou de aanleg gunstig
werken men moet dan de verpligting stellen om de regen
bakken te behouden.
Spr. waarschuwt er tegen om zijne eischen te hoog te stel
len. Wil men alleen absolute zekerheid voor ten allen tijde
absoluut goed drinkwater, dan snijdt men zich voor altijd
de gelegenheid af, om eene waterleiding te verkrijgen.
De heer Oosterhoff heeft uit het gesprokene door den
heer de la Faille opgemaaktdat deze zijne woorden zoo
heeft opgevatalsof spr. der commissie van rapporteurs eene
grief zou hebben gemaakt van eene weifelende houding. Dit
lag echter niet in zijne bedoeling. Maar het hezwaardat
spr. daarin toch zag, is niet door dat geachte lid wegge
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 4 October 1884.
189
nomen. Deze heeft toegestemd dat het bezwaar niet is weg
te nemen dat er nog steeds onderzoekingen plaats hebben, het
geen toch wel bewijst dat men geene zekerheid heeft. De
heer de la Faille is geëindigd met te zeggen datal kan
men het volmaakte niet hebbenmen ten minste het zoo
goed mogelijke moet trachten te verkrijgen. Spr. vindt dat
op zich zelf goed zoo het maar niet zulke zware offers vergde.
De heer van Harinxma heeft er op gewezen dat de tegen
standers voortreffelijk water eischen. Maar daartoe zijn zij
ook geregtigd, zegt spr.; er zijn meermalen bezwaren tegen
het regen- en welwater te berde gebragtzoodat men nu voor
wat men zal moeten betalen, wel goed drinkwater mag ver
langen. Ook is hem door dien spreker gevraagd of hij be
kend was met het resultaat van het duinwater te Amsterdam,
dat niet onberispelijk is. Hij moet tot zijn leedwezen op die
vraag het antwoord schuldig blijven, maar is van meening,
dat indien het genoemde duinwater in Amsterdam waar de
prise d'eau in de duinen gemaakt is, (zeker het beste wat
men verkrijgen kan) zelfs niet onberispelijk is, het te vreezen
staat dat het met het water uit de Grouw niet beter gesteld
zal zijn.
De heer van Eijsinga wenscht ook zijne straks uit te
brengen stem te motiveren, en kan daarbij kort zijn, omdat
de heer de la Faille zoo juist het standpunt van de rappor
teurs heeft ontwikkeld.
Het zal aan niemands aandacht zijn ontsnapt dat het voor
stel in de 2de sectie een ongunstig onthaal heeft gehad; de
leden dier sectie hebben zich zelfs unaniem tegen het ver-
leenen der concessie verklaard.
Spr. is later na ampele bespreking met zijne mede-rappor
teurs toch van zijne opinie veranderd en zal met het voorstel
van burgemeester en wethouders medegaan. Hij wil nu echter
niet geacht wordenalle bezwaren over het hoofd te zien. In
zijn oog bestaan er voorzeker nog bezwaren, maar hij gelooft
toch dat de voordeelen ruim daartegen opwegen.
Hij zal niet op die bezwaren terugkomen; zij zijn reeds
lang en duidelijk besproken. Over een enkel punt wenscht
hij nog iets in het midden te brengen.
In geen der stukken, betreffeude deze zaak, wordt bepaald
de Grouw als prise d'eau vastgesteld, maar toch blijkt uit
alles dat men die op het oog heeft, en is dit zoo, dan is
spr. met de tegenstanders eens, dat er wel eene betere prise
d'eau zal zijn te vinden. De Grouw maakt een deel uit
van het groot scheepsvaarwater, en wordt alle dagen door
vele schepen en booten bevaren, zoodat gedurig de bodem
wordt omgewoeld. Dat water is dus des zomers, vooral bij
laag peilniet frischniet geschikt voor prise d'eau. Dit
echter nog daargelaten is de ongeschiktheid van de Grouw
bij eene epidemie niet te ontkennen er bestaat dan veel ge
vaar voor besmettingwaartegen een middel bestaatn.l.
stremming van de vaart. Dit kan echter moeijelijk zoo niet
onmogelijk op de Grouw worden toegepast, aangezien dit
vaarwater behoort tot het groot scheepsvaarwater van de pro
vincie Friesland.
Tot voor korten tijd stelde spreker veel vertrouwen in
het water van de vijvers, waarvan de inrigting aan de ge
meente reeds zoovele finantieele opofferingen heeft gekost.
Na de laatste mededeelingen echter is dat vertrouwen voor
een groot deel verdwenen. Men kan dus niet zeggen dat
het water hier voldoende is, hetgeen het grootste motief
voor spr. is voor zijne verandering van meening. Het is
niet tegen te spreken dat men in Friesland beter water
kan krijgen dan dat van de vijvers, en wanneer men nu niet
het beste kan verkrijgen, mag men volgens zijne meening
het betere niet van de hand wijzen. De minvermogenden
die weinig beschikbaren tijd hebben, moeten nu met veel
moeite en kosten het weinige beschikbare water halen. De
waterleiding zal hun de gelegenheid openen om met minder tijd
en kosten beter water te bekomen. Zij voorziet dus in eene
eerste levensbehoefteis eenigermate noodzakelijk en derhalve
mag de gemeente deze gelegenheid, zelfs ondanks groote
kostenniet laten voorbijgaan.
De finantieele kwestie heeft bij spr. zeer zwaar gewogen.
Hij is 't niet met den heer van Harinxma eens dat de opof
fering gering is voor de gemeente, zij is in zijn oog zelfs zwaar
maar toch wenschte hij er over heen te stappen. De subsidie ad
ƒ120,000 voor 14 jaren geeft eene jaarlijksche uitgave van ruim
ƒ8000, welke som natuurlijk weder gevonden moet worden. Nu
vestigt spr. de aandacht op eene vaste post op de begrooting
van ƒ9000 voor aankoop van nieuwe keijenReeds gedurende
vele jaren zijn nieuwe keijen gelegd zoodat de meeste en
vooral de breedste straten daarmede zijn bevloerd en dus die
post met eenige jaren van de begrooting zal kunnen gemist
worden, en dit bedrag zal ruimschoots voldoende zijn om de
jaarlijksche subsidie voor de waterleiding te bestrijden
Spr. herhaalt ten slotte, dat de concessie eene belangrijke
geldelijke opoffering van de gemeente vordert, dat er nadee-
len aan zijn verbonden, maar dat de voordeelen ruimschoots
daartegen opwegen.
De heer Wiersma had oorspronkelijk niet het plan om
zich in de algemeene beraadslagingen over dit onderwerp te
mengen. Hij kan het niet beoordeelen of in de Grouw
dan wel in een ander water de prise d'eau zal moeten zijn.
Hij gelooft zelfs, dat hij na alle bekomen inlichtingen op dit
punt nog dommer is geworden hij weet er althans niets vau.
Hiervan is hij echter zekerdat de concessionarissenzullen
zij slagen het middel moeten weten te vinden om goed wa
ter te verkrijgen of om het slechte water goed te maken.
Naar zijne meening wordt deze concessie-aanvraag te veel
vereenzelvigd met de Grouw als prise d'eau. Meerdere te
genstanders gronden zich bij hunne overwegingen op de vraag
of de Grouw geschikt is. Moest deze vraag werkelijk ge
steld en beantwoord wordendan zou spr. voorzeker niet tot
het doen van het voorstel hebben medegewerkt. Hij heeft
zich echter de vraag gesteldof het verschaffen van goed
drinkwater hier van overwegend belang is en heeft zich die
vraag toestemmend beantwoord.
Vroeger had hij in de deugdelijkheid en de capaciteit der
vijvers veel vertrouwen en heeft dit nog niet verlorenmaar
is even als de heer van Eijsinga daarin wel wat teleurge
steld. Maar waar Leeuwarden nog altijd in alles het hoofd
boven water heeft kunnen houden, gelooft hij dat de toestand
nog zoo erg niet is. In het voorgaande jaar heeft men zich
toch alleen uitsluitend met dat water moeten behelpen. Spr.
gelooft ook niet dat het sinds dien tijd slechter is geworden
en dat het bij cholera of typhus minder zal worden. Ook is
er regenwater voldoende, om bij eene epidemie het daarmede
en met de vijvers te kunnen doen.
De eisch des tijds is echter dat men eene drinkwaterleiding
heeft. Binnenkort, zegt spr., moet elke gemeente hare water
leiding hebben, om niet in het oog van anderen ten achteren
te zijn. Een gemeentebestuur behoort reeds daarom zich niet