232 v erslag der handelingen van den gemeenteraad
De Voorzitter deelt mede dat dit onderwerp reeds meer
malen bij burgemeester en wethouders ter sprake is gekomen,
bij de behandeling van de adressen omtrent de bekende ver
bodsbepaling betreffende de toelating van kinderen zonder
geleide. De wensch om eene verordening te maken is daarbij
meermalen besproken en het komt spr. noodig voor dat zoo
danige verordening door den raad worde vastgesteld.
De heer Wiersma wenscht den heer Duparc te beant
woorden waar deze zegtdat men hier eene anomalie heeft.
Spr. ziet dit niet in ook bij burgemeester en weihouders is
bij het bespreken van het toezigt, den aanleg van den Prinsentuin
en de vele ongeregeldheden die nu en dau plaats grijpen, nimmer
eene anomalie in het beheer ter sprake gekomen. Wel her
innert spr. zich dattoen voor eenige jaren de raad als ge
woonlijk inzage ontving van de rekening voor den Prinsen
tuin hij met den heer van Eijsinga heeft voorgesteld die
rekening door den raad te doen goedkeuren welk voorstel
niet is aangenomen Burgemeester en wethouders hebben
eene commissie gevormdwaarvan zij leden zijn maar zij
maken die commissie niet uit als dagelijksch bestuur.
De Voorzitter meent dat het geheugen van den geachten
vorigen spreker hem in den steek laat, waar hij beweert dat
de vraag, of eene verordening voor den Prinsentuin zal wor
den ontworpen, in het dagelijksch bestuur niet is besproken.
Wel degelijk heeft dat plaats gehad en naar aanleiding daar
van zijn uit andere plaatsen de verordeningen betreffende
soortgelijke inrigtingen gevraagd. Spr. heeft meer dan eens
te kennen gegeven dat hij niet wenschte deel te nemen aan
de werkzaamheden van een commissie die niet benoemd was
en geen regt van bestaan had.
De heer Wiersma herinnert zich wel een gesprek te dezer
zake gevoerd, maar niet, dat het een punt van behandeling
heeft uitgemaakt; in ieder geval is er geen besluit iu genomen.
De heer Duparc blijft er bij dat het fungeren van bur
gemeester en wethouders, niet qua talis, maar als eene afzon
derlijke commissie voor den Prinsentuin, tegen de wet is.
De heer Dirks herinnert zich dat eenige jaren geleden
deze zaak ook ter sprake is gekomen, toen de oprigting van
een gebouw in den Prinsentuin aan de orde was. Spr. heeft
toen de vraag gedaan, of het fonds geen bijdrage voor die
oprigting konde leveren. Hij wijst hierop, om te doen uit
komen, dat het eene afzonderlijke administratie is.
Yolgn. 22 tot en met 29 worden onveranderd goedgekeurd.
Bij volgn. 30, art. 10, afd. IX, hoofdstuk III, vestigt de
heer Minnema Buma de aandacht er op, dat burgemeester
en wethouders geen bezwaar hebben tegen het voorstel van
rapporteurs om in dit artikel, tusschen b en c een nieuw on
derdeel aan te brengen, luidende: „alsboven van grafgelden"
Memorie, onder reserve echter, dat, waar eventuele afkoop
sommen in 1885 op het grootboek worden belegd, eerst in
1886 van rente sprake kan zijn. Spr. begrijpt dit niet, omdat
het toch zeer goed mogelijk is, dat in het begin van 1885
reeds gelden op dit artikel worden ontvangen, die op een der
grootboeken belegd ook in dat jaar rente zouden afwerpen.
De Voorzitter merkt op, dat, wanneer in den loop van
het le kwartaal grafregten worden afgekocht, de afkoopsom
men niet terstond worden belegd, maar dat daarmede wordt
gewacht, totdat een zekere som van eenig bedrag is ontvan-
te Leeuwarden, van den 15 November 1884.
gen, zoodat eerst minstens in het laatst van het jaar rente
kan worden ontvangen.
Volgnos. 3050 worden alsnu onveranderd aangenomen,
met dien verstande, dat in volgn. 48 in plaats van tegemoet
koming .vergoeding" wordt gelezen.
Volgn. 51, art. 16 van hoofdstuk IV „subsidie ten behoeve
van het gymnasium", wordt overeenkomstig het voorstel van
rapporteurs met ƒ500 verminderd en teruggebragt op 11,665.
Volgnos. 51 tot en met 54 worden onveranderd goedge
keurd.
Overeenkomstig het voorstel van rapporteurs wordt beslo
ten om ouder volgn. 54a een nieuw artikel aan dit hoofdstuk
toe te voegenluidende„afkoop van grafgelden" Memorie.
Dientengevolge wordt het bestaande artikel 20 veranderd in
21 onder volgno. 546.
Omtrent de door rapporteurs in het midden gebragte vraag,
of in dit hoofdstuk een memorie- of cijferpost behoort te wor
den aangebragtter zake de verwarming en verlichting van
een lokaal ten gemeentehuizeten dienste van het rijk, geeft
de voorzitter zoodanige inlichtingendat dergelijke post niet
noodig wordt geoordeeld.
Bij volgn. 55 en 55aart. 1 van hoofdst. V „opbrengst
van geldleeningen" uitgetrokken sub a tot een bedrag van
ƒ39,000 en sub b van ƒ80,000, merkt de heer Duparc
opdat de eerste leening volgens de memorie van toelichting
van burgemeester en wethouders zal dienen ter bestrijding
der kosten voor de werken onder volgn. 134 tot en met
138 uitgetrokken tot een gezamenlijk bedrag van 18,950 en
de tweede leening voor het werk onder volgn. 139 met 79,500.
Het bedrag dier leeningen gaat dus de uitgavendie zij moe
ten bestrijden, te boven. Spr. zou dit punt gaarne zien toe
gelicht.
De heer Wiersma doet opmerken, dat, wanneer mende
kosten der werken en de kosten op de leening vallende bij
elkander trekt, men het cijfer nu voor de leeningen voorge
steld zal verkrijgen. De kwestie van den koers waarvoor de
leening zal kunnen worden geplaatst is op dit cijfer niet van
invloedmaar is van later zorg.
De heer Beucker Andreae geeft in overweging om in
verband met de vermindering van den post onder volgn. 135
met 750, bet bedrag der leening van 19,000 met die som
te verminderen.
De Voorzitter stelt namens burgemeester en wethouders,
mede in verband met gemelde verminderingvoor om het
bedrag dezer leening terug te brengen tot 18,000.
De heer Troolstra wil nog vei der gaan en deze leening
terugbrengen tot het cijfer van ƒ13,000, hetgeen z. i. in
verband met alle heden aangebragte verminderingenzeer
goed kan geschieden.
Rapporteurs trekken nu hun voorstel, om deze leening van
de begrootiDg af te voeren, in, op grond van de in den loop
dezer raadszitting genomen besluiten tot handhaving der
tegenover de leeningtot roijering of vermindering voorge
dragen posten.
Het voorstel van den heer Troelstra wordt voldoende on
dersteund en in behandeling genomen.
De heer Wiersma kan zich met dit voorstel niet vereeni
gen hij gelooft wel dat als de hoofdelijke omslag wordt ver
hoogd het bedrag dezer leening kan worden verminderd.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 15 November 1884.
233
Maar de heer Troelstra gaat nog verder; deze wil dat bedrag
verminderen met de kleine bezuinigingen die heden zijn aan
gebragt. De redenen waarom spr. daartegen iszal hij niet
nader uiteenzetten; deze zijn z. i. duidelijk uit het door hem
gesprokene bij de algemeene beschouwingen.
De buitengewone werken staan tegenover deze leening
eene vermindering van 1000 heeft geen bezwaarwegens
de vermindering der uitgaven voor buitengewone werken met
ƒ750; maar eene vermindering op den voet, als de heer
Troelstra voorstelt, gaat niet op. Men zou met die som de
post voor onvoorzien kunnen verhoogenomdat toch de mo
gelijkheid bestaatdat de raming van burgemeester en wet
houders te laag blijkt te zijn.
De heer Troelstra merkt opdat er sterk op gedrukt
wordt, dat deze leening dient voor buitengewone uitgaven.
Volgens spr. had de ƒ20,000 die van het saldo van 1883,
na aftrek van ƒ9000 voor buitengewone aflossing overschiet,
voor deze uitgaven moeten worden bestemd. Er zou dan
een tekort zijn op de gewone uitgavenen daarom zou eene
kleine verhooging van den hoofdelijken omslag zeer geregt-
vaardigd zijn. De uitslag der stemmingen over de verschil
lende posten brengt nu echter mededat eene verhooging
van den hoofdelijken omslag eene verlaging der leening ten
gevolge zal hebbenmaar dat neemt niet wegdat die ver
hooging feitelijk ten goede komt -fÜlm de gewone uitgaven.
Reeds de vermindering van ƒ0000 subsidie voor het lager
onderwijs regtvaardigt belasting-verhoogingte meer omdat
men dié inkomst niet kan missen.
De heer Wiersma wenscht met het oog op het verge
vorderd uur niet de discussiën te heropenenmaar toch eene
enkele opmerking te maken omtrent het saldo. De heer
Plantenga heeft gezegddat vroeger de gewoonte bestond
om eene som van ƒ10,000 uit de gewone inkomsten te ge
bruiken voor buitengewone uitgaven nu wil de heer Troel -
stra ƒ20,000 daarvoor besteden.
Spr. stemt toe, dat het in beginsel altijd gewoonte is ge
weestmaar dikwijls is de toepassing achterwege moeten
blijvenhet kan toch dikwijls voorkomendat men in de
onmogelijkheid daartoe is.
Spr. stelt de vraagwat buitengewone werken zijn be
doelt men er mede buitengewone onderhoudswerkendan
wordt in deze begrooting ook die gewoonte gevolgd. Men
kan buitengewone werken onderscheiden in nieuwe werken
en in vernieuwing van bestaande werken om maar enkele
voorbeelden te noemen haalt spr. aaneene som van 2500
bestemd voor uitbreiding der gebouwen op het aschland
2900 voor buitengewone herstelling van bruggen 500
voor vernieuwing van wegen1200 voor vernieuwing van
de vloer in de waag. Dat zijn allen uitgaven van buitenge
wonen aardgeheel buiten het gewoon onderhoud vallende
en in zoover is ook in deze begrooting het beginsel gehul
digdom uit de gewone middelen eene som voor buitenge
wone werken te nemen.
De vermindering van deze leening staat buiten het saldo
geheel op zich zelve. Wil men breken met de gewoonte om
het saldo in de begrooting der gewone middelen op te ne
men voor zoover het overschotten op gewone uitgaven zijn
dan moet daaromtrent afzonderlijk worden besloten. Spr.
keurt het evenwel af, om van de gewone handelwijze af te
wijken. Buitengewone werken worden in den regel gedekt
door eene leeningen om nu het bedrag der rekening te
verminderen door de percentage van den hoofdelijken omslag
te verhoogen is geheel daarvan afgescheiden en pa9t niet in
het stelsel tot nu toe gevolgd.
Het amendement van den heer Troelstra wordt nu in
stemming gebragt en verworpen met 10 tegen 7 stemmen.
Vóór stemden de heeren: Minnema Buma, Beucker Andre®.
KuipersPlantengaC. W. A. BumaDijkstra en Troelstra.
Art. 1, sub a en b van afd. I, hoofdst. V, volgnos 55 en
55a worden alzoode eerste post met inachtneming van de
door burgemeester en wethouders voorgestelde vermindering
van 1000goedgekeurd eveneens volgnos. 56 tot en met 58.
Hierna wordt volgno. 5art. 1afd. IV van hoofdst. II
„plaatselijke directe belasting naar 3.52 ten honderd van
het belastbaar inkomen" uitgetrokken met 156,638.77
welke post eerst is aangehoudenin behandeling genomen.
Rapporteurs trekken naar aanleiding van de genomen be
sluiten hun voorstel tot verhooging der percentage in.
Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten dien post
onveranderd te behouden.
De V oorzitter deelt mede dat tengevolge de aangebragte
wijzigingen de post voor onvoorziene uitgaven zal moeten
worden verhoogd tot 8690 waartoe door de vergadering
wordt besloten.
De balans der begrooting wordt daarop voorloopig vastge
steld als volgt:
Inkomsten ƒ836,174.39
Uitgaven 836,169.45
Waarschijnlijk saldo 4.94.
Hierna wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.