246 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 December 1884. wien de raad zeker daarvoor dank schuldig ismaar toch betwijfelt spr. hetof de vergadering zoover mag gaanals de steller der nota wenscht. De heer Troelstra is geneigd om te stemmen in den geest van den heer Star Busmann. De kwestie van de bevoegd heid is zeker moeijelijk en daarbij komt nogdat in de nota van den heer Duparc op een zwak punt is te wijzen. Waar deze begint met te zeggen dat de algemeene rekenkamer niet meer bevoegd is de rekeningen op te vragen, maar later toch verklaartdataangenomen dat de bevoegdheid bestaat, haar onderzoek zich toch alleen kan uitstrekken over het comptabele gedeelte der rekeningdaar noemt spr. dat een zwak punt Immers de algemeene rekenkamer heeft de bevoegdheid ot zij heeft ze nietwordt zij betwistdan ziet het op de bevoegd heid in het geheelook over het comptabel gedeelte Het aangehaalde art. 59 der wet van 184L maakt in dit opzigt toch geene uitzonderingen. Spr. is 'ter mede eens, dat de opmerkingen schijnen te dienen alleen om aanmerkingen te maken op posten van ge maakte verteringen, en omdat nu die posten, zooals de heer Duparc 'treeds heeft doen uitkomen, grootendeels in verge lijking met vroeger in het voordeel van de gemeente zijn gelooft spr. dat de raad door het aannemen van de conclusie der in behandeling zij tide nota eigenlijk te veel eer bewijst aan de nota van de algemeene rekenkamer. Daar komt nog bij dat de conclusie zooals zij door den heer Duparc is ge steldniet wel kan worden aangenomen, vermits zijne nota, met het oog op een verkeerd aangehaald citaat in elk geval zou moeten worden gewijzigd. De heer Wiersma heeft een ander bezwaar tegen de nota van den heer Duparc Spr. wil niet beslissen over de al of niet bevoegdheid van de algemeene rekenkam r; deze kwestie is zeer ongedecideerd en zelfs door mannen van erkende be kwaamheid als de door den heer Star Busmann aangehaalde, niet in gelijken geest uitgemaakt. Maar dit nog daargelatenhet komt spr. voordat het in geen geval nu nog meer door den raad is uit te maken nadat aan de algemeene rekenkamer op haar verzoek ten be hoeve van het onderzoek der rekening de daartoe betrekke lijke stukken zijn toegezonden waardoor eigenlijk implicite hare bevoegdheid is erkend. Wenschte de raad die te be twisten dan had hetnaar spr. meentin den vorm van protest moeten geschieden bij het opzenden der stukken. Nu dit echter, om welke reden dan ook, niet is geschied, gelooft spr. dat de raai niet anders behoort te doen, dan de nota van opmerkingen voor notificatie aannemen. De heer Duparc wenscht op de gemaakte bedenkingen te antwoorden. De heer Star Busmann is van oordeeldat de raaddoor aanneming van de voorgestelde conclusiezou uitmaken de vraagof de algemeene rekenkamer al dan met de betwiste be voegdheid bezit. Maar, zegt spr., dit ligt geenszins in de conclusie opgesloten. Er bestaat groot verschil tusschen het mededee- len van een gevoelen, gelijk spr beoogt, en het nemen van eene beslissing. De nota houdt in beschouwingen over de bevoegdheid van de rekenkamer in casu en, indien nu de raad die beschouwin gen tot de zijne maakt en de nota ter kennis van de algemeene rekenkamer doet brengen, dan wordt daardoor volstrekt niet de zaak door den raaddie zelf partij is uitgemaakt. Trouwens dit kan de raad ook niet doenhij zou dan op zijne beurt buiten zijne bevoegdheid gaan. 't Is eene opene kwestie heeftdie geachte spreker gezegd. Spr stemt dit volkomen toe, maar juist daarom gelooft hij, dat een ieder zoo ook de raad het zijne er van kan zeggen en zijne opinie er over mag bloot- leggen. Als reeds een man, gelijk prof. de Bosch Kemper geleerd, maar tevens voorzigtig, de zaak twijfelachtig noemt, dan gelooft spr. in dezen schrijver een bondgenoot te hebben gevonden beter dan de heer Star Busmann in den heer de la Basse- cour Caandiegelijk die geachte spr. zelf' erkentgeen motieven voor zijn gevoelen bijbrengt En waarop grondt zich nuvraagt spr.de algemeene rekenkamer voor het on derzoek der gemeente-rekening? Op art. 59 harer instructie, vastgesteld bij de wet van 5 October 1841, waar voorgeschre ven isdat zij jaarlijksnadat de gemeente rekeningen naar aanleiding van art. 157 der grondwet en volgens de be staande. vuo schriften zijn opgenomen en gesloten eenigedier gesloten rekeningen op magtiging des Konings onderzoekt. Ofschoon spr. reeds in zijne nota heeft betwijfeld of die be paling na de invoering van de grondwet van 1848 eu van de ge meentewet nog van kracht ismeent hij er thans nogmaals nadrukkelijk op te moeten wijzen, dat, naar zijne meening, van de daar bedoelde rekeningen sinds lang geen sprake meer kan zijn, daar toch rekeningen, opgenomen en gesloten naar aanleiding van art. 157, ofwil menart. 159. der grondwet van 1840, niet meer bestaan, en dat de in 1841 bestaande voorschriften geheel zijn vervangen door de bepalingen der gemeentewet. De heer Star Busmann heeft ook beweerd dat de alge- gemeene rekenkamer hierarchiesch hooger zou staan dan de gemeenteraad. Spr. betwist dit. De algemeene rekenkamer moge nader bij den Troon staan dan de gemeenteraad diens zelfstandigheid is geenszins minder dan die van de alge meene rekenkamer. Beide collegiën zijn in het leven geroe pen door de weten noch de wet van 1841noch de gemeente wet heeft de algemeene rekenkamer boven den gemeenteraad gesteld. Zelfs bij aauneming van de bevoegdheid der alge meene rekenkamer, om de rekeningen ook nu nog op te vra gen zou er geenzins uit volgen dat zij toezigt op die reke ningen kan uitoefeneu. Dit komt alleen ged. staten toe. De heer Troelstra heeft het een zwak punt in de nota ge noemd dat, terwijl op de eene, plaats de bevoegdheid tot het onderzoek wordt weê«\cprokenlater toch die bevoegdheid wordt aangenomen. Die geachte spr. schijnt de nota min der juist te hebben gelezen In de nota wordt eerst de al gemeene bevoegdheid bestredenn.l. die tot het opvragen der rekening, doch, al bestoud die bevoegdheid alsnog, dan beweerde spr. subsidiair dat zij slechts van beperkten aard was, n.l. om slechts opmerkingen van comptabelen aard te maken. En in dit opzigt heeft hij al dadelijk tot zijn genoe gen een bondgenoot in den heer van Harinxma thoe Slooten gevonden. Spr. vindt het van zijn kant een zwak punt in de redenering van den heer Wiersmaals detfe beweertdat de raad niet pas nu met bezwaren voor den dag moet komendaar hij dit had moeten doen bij het opzenden der stukken. Spr. moet er n 1. op wijzen dat de rekei.ing is opgevraagd niet van den raad maar van het collegie van dagelijksch bestuurwaarvan de heer Wiersma zelf deel uitmaakt. De raad was dus niet in gelegenheid te protesteren in den door den heer Wiersma be doelden zin. Het is echter verre van spr. burgemeester en wethouders er eene grief van te maken dat zij niet aan de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 December 1884. 247 aanvrage hebben voldaan. Zij volgden slechts de oude wijze van handelenwaartegeu tot dusverre nog nooit bezwaar was gemaakt, behalve in 1864 door burgemeester en wethouders j van Harderwijkgelijk spr. in zijne nota heeft vermeld. Naar spr.'s meening zal men, door de nota eenvoudig voor notificatie aan te nemen, niet veel verder komen. De raad, is hij het met spr. eensdient de door hem voorgestelde con clusie aan te nemen. Dan ligt daarin voor burgemeester en wethouders eene vingerwijzing opgeslotendat bij eene volgende gelegenheid, wanneer de rekening wederom wordt opgevraagd, door hem aan den raad de vraag zal dienen te worden voor gelegd of de stukken al dan niet zullen worden opgezonden. De heer Star Busmann zal zich nu tot enkele opmer kingen bepalen. De vorige spr. heeft verklaard, dat naar zijne meening, door aanneming der notade raad volstrekt niet de kwestie van de al of niet bevoegdheid der algemeene reken kamer zal uitmaken. Heeft spr. hem echter goed verstaan, dan meent hij dat dit in lijnregte tegenspraak is met het sloi der nota, waar de steller „gelooft, te mogen beweren, dat „de algemeene rekenkamer in alle geval door het maken der „bedoelde opmerkingen is getreden buiten den kring van art „59 harer instructie." En wanneer nu de raad de meeuing daar in de nota neergelegd, tot de zijne maaktedan zal hij daardoor regtstreeks de onbevoegdheid der rekenkamer uit spreken. De heer Duparc heeft voorts opgemerkt, dat het eenvoudig aannemen voor notificatie niet veel zal beteekenen. Maar, naar spr. zoude oordeelen, wordt daardoor te kennen gegeven dat de raad de nota als zoodanig terzijde legt. Misschien zou dit nog beter uitkomen in eene motie, om ten aanzien der nota, over te gaan tot de orde van den dag. Ten slotte wenscht spr. zijne uit te brengen stem voor zoo verre noodig te motiveren. Hij zal stemmen vóór het oor spronkelijk voorstel van burgemeester en wethouders, om de nota voor kennisgeving aan te nemenmaar wil niet geacht wordendaarmede zich implicite te verklaren tegen de be schouwingen in theorie van den heer Duparc, hij wil alleen te kennen gevendat de raad in deze lastige kwestie geene beslissing behoort te nemen. De heer Duparc gelooft, dat het den raad niet zal ver wonderen, als hij verklaart, rijp overwogen en nagedacht te hebben over den vorm, dien hij aan zijne conclusie zou geven. Een oogenblik was hij er toe geneigd om, evenals de heer Star Busmann nu aangaf, voor te stellen, ten aanzien van de opmerkingen van de algemeene rekenkamer over te gaan tot de orde van den dag. Spr. is echter spoedig van dit denk beeld teruggekomen. In een besluit, om betreffende eene zaak over te gaan tot de orde van den dag, ligt vaak iets opgesloten, dat van gebrek aan deferentie of wel aan parle mentaire beleefdheid zou kunnen getuigen. En al is spr. nu niet van het gevoelen van den heer Star Busmann, dat de algemeene rekenkamer hiërarchisch hooger staat dan de ge meenteraad hij zou toch ongaarne willendat de raad zich aan de eene onbeleefdheid zou schuldig maken. De Voorzitter geeft den heer Duparc in overweging om aan de bedenkingen van de vergadering gehoor te geven en enkele bezwaren der tegenstanders door de vergadering te doen goedkeurendoor de conclusie van zijne nota te wijzigen en ongeveer aldus te doen luiden De raad der gemeente Leeuwarden I Overwegende dat omtrent de strekking van de nota van op- merkingen der algemeene rekenkamergevoegd bij de reso- lutie van heeren ged. staten van Friesland van 23 October 1884 2e afd.no. 80 niets blijkt Overwegendedat sedert tal van jaren de uitgavenwaar van in die nota sprake iszijn gekweten uit de posten daar voor op de begrooting aangewezen, zonder dat daarop door gedeputeerde staten aanmerking is gemaakt; Overwegendedat vóór 1869 de verteringskosten van de leden van den raad en van de commissiën uit die vergadering werden betaald uit de presentiegeldenwelke zijn afgeschaft Overwegendedat de bevoegdheid der algemeene rekenka mer twijfelachtig is 1. Gaat over tot de orde van den dag. 2. Draagt burgemeester en wethouders op van dat besluit mededeeling te doen aan ged. staten van Friesland. De heer van Harinxma thoe Slooten heeft reeds zijn gevoelen te kennen gegeven over de nota van den heer Duparc. Hij kan zich echter bij nader inzien niet vereenigen met de conclusie; het besluit toch om mededeeling te doen van deze nota sluit in zich de erkenning door den raaddat hij het met de geheele nota eens is. En nu kan spr., evenmin als de heer Star Busmann, zich met de geheele eota vereenigen. Daarom heeft hij de bedenkingen van den raad zoo kort mo gelijk zamengevat in de volgende motie, welke hij aan de goedkeuring der vergadering wenscht te onderwerpen: „De vergadering, Gezien de nota van den heer Duparc Overwegendedat zij met den heer Duparc instemt in de zienswijze, dat het toezigt der algemeene rekenkamer niet be hoort in te grijpen in de autonomie des gemeentebestuurs maar hoogstens zich heeft te bepalen tot de controle op de comptabele juistheid der rekening, dat de in de nota der algemeene rekenkamer gemaakte op merkingen niet tegen de comptabele juistheid der rekening zijn gerigt Besluit 1. de opmerkingen van de algemeene rekenkamer voor no tificatie aan te nemen 2. burgemeester en wethouders uit te noodigcn van dit be sluit mededeeling te doen aan gedeputeerde staten, met ver zoek de algemeene rekenkamer daarvan te willen doen kennis dragen." Spr. gelooft dat met deze motie het doel het best zal wor den bereikt. Z i. mag de algemeene rekenkamer geene aan merkingen maken op zaken die de begrooting en niet de comptabiliteit betreffenwanneer eenmaal de rekening en de daarop sluitende begrooting zijn goedgekeurd. Onvoorwaar delijk betwist hij de bevoegdheid om aanmerkingen te maken, waar het niet het comptabel gedeelte betreft. Deze motie wordt voldoende ondersteund en dientengevolge in behandeling genomen. De heer Troelstra zal zich tegen deze motie verklaren. Hij herhaalt hetgeen hij straks reeds heeft gezegdwanneer het niet zeker is dat de algemeene rekenkamer onbevoegd is tot het onderzoek der rekeningdan kan uit art 59 der wet van 5 October 1841 niet afgeleid worden, dat het onderzoek zich bepaalt tot het comptabel gebieden dat is tochnaar spr's. meeningin de motie te veel op den voorgrond gesteld. Hij vindt derhalve het oorspronkelijk voorstel van burgemees-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 5