14 dan één meter buiten het dak, aan de kortste zijde gemeten. Art. 6. De rookleidingen moeten voldoende wijdte hebben, om behoorlijk te kunnen worden geveegd of getrokken. In- klimbare schoorsteenen moeten ten minste 0.40 X 0 40 meter binnenwerks ruim zijn. Trekbare rookleidingen mogen niet minder dan 0.15 meter en niet meer dan 0.24 meter binnenwerks meten. Bij eene schuine leiding binnenshuis moeten de wanden der rookleidingen boogvormig gemetseld en op slapers zonder plan ken gelegd worden. Behoudons de bepaling, voorkomendein het laatste lid van dit artikel, mogen zij geene helling van meer dan 45" hebben. De wanden moeten steunen op ijzeien platendie behoorlijk gedragen en aan elkander verbonden zijn. De op rookleidingen te plaatsen borden, kappen of andere voorwerpen moeten van steen of van metaal zijn. Rookleidingen met eene helling van meer dan 45" mogen slechts onder den grond worden aangebragt. Zij moeten ge heel gemetseld of van ijzeren of verglaasde buizen vervaardigd worden en van houtwerken gescheiden zijn door overkluizing of door ijzeren platen, oi op ijzeren liggers worden aangcbragt, indien burgemeester en wethouders dit laatste uoodig achten. Art. 7. Naauwe trekbare rookleidingen moeten op eene steeds gemakkelijk toegankelijke plaats, onder het dak, zoo mede waar zij van rigting veranderen, van ijzeren veegdeurtjes met schuiven' of kleppen, tot genoegen van burgemeester en wethouders, zijn voorzien. In de bestaande rookleidingen van dien aard moeten op de eerste lastgeving van burgemeester en wethouders zoodanige veegdeurtjes worden aangebragt. Inklimbare schoorsteenen moeten van de noodige klimijzers zijn voorzien. Art. 8 Indien burgemeester en wethouders oordeelendat eene rookleiding, ofschoon gemaakt met inachtneming van het bij de artt4, 5 6 en 7 voorgeschrevene, wegens onvoldoende hoogte, gevaar voor brand oplevert, zijn de eigenaars, beheer ders of gebruikers verpligt, aau den door burgemeester en wethouders gegeven last tot het optrekken of verplaatsen dier rookleiding binnen een door hen te bepalen termijn en op de door ben voor te schrijven wijze te voldoen. Art. 9. Het is verboden: a. kagchelpijpeu door daken, vensters, muren of heiningen te steken of te doen steken, tenzij met vergunning van bur gemeester en wethouders en met opvolging van de door dezen aan de vergunning te verbinden voorwaarden; b. binnenshuis rookleidingen te leggen of te doen leggen door houten vloeren of schuttingen anders dan voorzien van een dubbelen metalen ring of koker met eene tusschenruimte van 0.05 meter. Art. 10. De liggende platen van haardsteden op boven verdiepingen moeten op ten minste een platte laag van in leem oi kalk gelegden steen rusten. Haardinrigtingen of stookplaatsen voor open vuren moe ten aan de gesloten zijde door metselwerk van ten minste 0.20 meter zwaarte van alle houtwerk zijn afgescheiden en op den bodem op een gewelf of ijzeren plaat, op gemetselde klippen rustende, staan. In den vloer vóór de stookruimte moet ten minste over en rondom de geheele breedte 0.30 meter onbrandbaar materieel worden aangebragt. Art. 11. De eigenaars, gebruikers of beheerders van gebouwen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Maart 1885. Verslag der handelingen van u gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Maart 1885. zijn verpiigt te zorgen voor het onderhouden herstellen en vegen der ovens, schoorsteenen, rookleidingen of stookplaatsen. Art. 12. Het is verbodenvuur te stoken anders dan in stookplaatsen van ijzer of steen. Art. 13. Alle werkzaamheden aan daken muren en goten, aan gas-, telegraaf- of andere leidingen, waartoe heet of ge smolten metaal wordt gebezigdmogen alleen worden ver- rigt tusschen zonsopgang en zonsondergang. De metalen mogen slechts op den began en grond heet ge maakt of gesmolten worden. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van bij zonder hooge gebouwen afwijking van het bij het 2e lid van dit artikel bepaalde toestaan. Art. 14. Het is verbodenbrandstoffen of andere ligt brandbare voorwerpen op te slaan binnen den afstand van 0.00 meter van ovens of stookplaatsen en binnen den afstand van 0.30 meter van rookleidingen. Art. 15. Het is verboden, turfhoopen, hooiblokken of ver zamelingen van andere ligt brandbare stoffen in de open lucht te plaatsentenzij met vergunning van burgemeester en wethouders en met opvolging van de door dezen aan de vergunning te verbinden voorwaarden. Art. 16. Houders van magazijnen of bergplaatsen van hooi of andere aan broeijing of zelfontbranding onderhevige stoffen zijn verpligt te godoogendat die stoffen worden onderzocht op de wijzedoor burgemeester en wethouders en de met dat onderzoek belaste personen te bepalen. Na afloop van het onderzoek zijn zij verpligtde door burgemeester en wethouders voor te schrijven maatregelen van voorzorg op te volgen en uit te voeren. Art. 17. Gedoofde kolen, van welken aard ook, gebrande boek- weitdoppen en gebrand zaagsel moeten steeds zijn geborgen in toe stellen met deksel, deuren of schuiven, allen van steen of metaal. Art. 18. Het is verboden, haardasch te verzamelen anders dan in gemetselde of metalen bakkenvoorzien van metalen dekselsdeuren of schuivenof verzamelplaatsen van haard asch aan den openbaren weg of aan een naastgelegen erf te maken of te doen maken, tenzij met vergunning van burge meester en wethouders en met opvolging van door dezen aan de vergunning te verbinden voorwaarden. Art. 19. Het is verboden, vuur, ongedekt, op den open baren weg of in opene vaartuigen te plaatsen of te vervoeren Art. 20. Het is verbodenbij het verwerken van turf brandhoutlucifers hooistroo rietheidevlas hiede lompen of andere ligt brandbare stoften tabak te rooken of vuur te gebruiken. Art. 21 Het is verboden in bergplaatsen van de in het vorig artikel vermelde stoffen vuur of petroleumlicht te gebruiken. Ander kunstlicht mag daar niet anders worden gebruikt dan door glas omgeven of in een besloten lantaarn. Art. 22. Gezagvoeders van vaartuigenbeladen met pe troleum of andere brandgevaarlijke of ontplofbare oliën of stoften zijn verpligtbij aankomst in de gemeente onver wijld aan -de politie kennis te gevendat en hoeveel zij van die oliën of stoffen aan boord hebben. Art. 23. Het is verboden, tusschen zonsondergang en zons opgang op de kadenwallen of op of aan den openbaren weg oliën of stoffenals in het vorig artikel zijn genoemd te leggen of te doen leggentenzij met vergunning van den burgemeester en met opvolging van de door dezen aan de vergunning te verbinden voorwaarden. Art. 24. Het is verboden de in art. 22 genoemds oliën ol stoften te laden of te lossenanders dan tusschen zonsop gang en zonsondergangtenzij met vergunning van den bur gemeester en met opvolging van de door dezen aan de ver gunning te verbinden voorwaarden. Art. 25. Het is verboden, vaartuigen tot bewaarplaatsen van de in art. 22 genoemde oliën of stoften te gebruiken. Art. 26. De gezagvoerder», van vaartuigenbeladen met de in art. 22 vermelde oliën of stoffen zijn ten allen tijde verpligt, die vaartuigen op aanwijzing van de politie te verhalen. Art. 27. Het is verboden, den toegang naar de bewaarplaatsen der brandspuiten of andere brandblusehmiddelen te belemmeren. Art. 28. Doorgaande stegen mogen niet anders worden afgesloten dan met slotenwaarop de bij dsn opperbrand- meester berustende keizersleutel past. De eigenaars gebruikers of beheerders van aan deze stegen gelegen gebouwen zijn verantwoordelijk voor het opvolgen van dit voorschrift. Het ïh verboden, den tuegang tot en den doorgang van deze stegen op eenigerlei wijze te versperreu of te belemmeren. Art. 29. Ingeval van brand tusschen zonsondergang en zons opgang zijn de bewoners van gebouwen, gelegen aan da straat, waar de braudspuitslangen worden gelegd, verpligt, op de eerste aanzegging van den opperbrandmeester in of aan die gebouwen licht aan te brengen, zóó dat het zich op die straat verspreidt. Art. 30. Het is verbodenzich op het bij brand afge zette terrein te begeven. Dit verbod is niet van toepassing op o. de eigenaarsgebruikers of beheerders der op het alge- zette terrein gelegen gebouwen of erven b. de naaste bloed- en aanverwanten van de bewoners der in letter a bedoelde gebouwen of erven r. den commissaris des konings in de provincie; d. de leden van het dagelijksch bestuur der gemeente e. de personenbehoorende tot de brandweer f. de ambtenaren en beambten van justitie en politie; de wijkmeesters van de wijk, waar de brand is; h. henwien door of van wege den burgemeester verlof is gegeven zich op het afgezette terrein te begeven. Art. 31. De bewoners van het gebouwwaar de brand is, en van de nabij gelegen gebouwen en erven zijn verpligt te gedoogendat de opperbrandmeesterde brandmeesters en de wijkmeesters der wijk die gebouwen en erven binnen treden, en dat de brandblusehmiddelen door die gebouwen en erven worden gebragt en gelegd. Art. 32. Het is verbodende brandhaken te gebruiken tenzij op last van den burgemeester. Art. 33. Het is aan iederdie niet tot de brandweer be hoort, verboden, de brandblusehmiddelen in werking te brengen de reddingstoestellen te gebruikenof zich daar mede in te laten, tenzij op last van den opperbrandmeester of de brandmeesters. Art. 34. Ingeval van brand is ieder verpligt onmiddellijk te voldoen aan de bevelen van den burgemeester of den opper brandmeesterom den dienst bij de brandblusehmiddelen te •ervullen tegen eene later te bepalen vergoedingzoo die mogt worden verlangd. Art. 35. Timmerlieden, metselaars, smeden en andere ambachtslieden, wier hulp de burgemeester of de opperbrand meester bij brand noodig oordeeltzijn verpligt, onmiddellijk aan de hun daartoe gedane bevelen te voldoentegen eene 35 later te bepalen vergoedingzoo die mogt worden verlangd Art. 36. Indien toe het blusschen van den brand zeilen dekenstouwen ladders of andere voorwerpen noodig zijn is ieder verpligt, die op de eerste vordering van den burge meester te verstrekken Voor de teruggave of voor schadevergoeding is de gemeente aansprakelijk Art. 37. Ieder onder wiens bewaring bij brand goederen zijn gekomenis verpligthiervan binnen vierentwintig uren aan den commissaris van politie opgave te doen. Art, 38. Het is aan ieder, die, hetzij voor zich zei ven, hetzij voor of namens eene vereenigiug^openbare vermakelijk heden houdt, verboden, dit te doen anders dan in localiteiten, die voldoen aan de voorschriftenin de volgende artikelen vervat. Art. 39. Voor zoover de in het vorig artikel bedoelde localiteiten door gaslicht worden verlichtmoeten zij zijn voorzien van zooveel gasmeters, als door den opperbrand- meester wordt bepaald. De plaatsing dezer gasmeters geschiedt mede op zijne aan wijzing. Art. 40. In schouwburgen schouwburg- en paardrijders- tenten moeten ten allen tijde aanwezig zijn a. ten minste één extincteur en zooveel andere brandblusehmid delen en brandkraneu, als de opperbrandmeester uoodig oordeelt; b. een steeds van water voorziene bakwaarvan de grootte en plaatsing mede door den opperbrandmeester worden bepaald. Gedurende den tijddat in de in het le lid van dit artikel bedoelde schouwburgen en tenten voorstellingen plaats hebben, moet achter het tooneel of op zoodanige andere plaatsals door den opperbrandmeester wordt aangewezenten minste één man van de gemeentelijke brandweer aanwezig zijn. Zijne beloouing komt ten laste van de in art. 38 vermelde personenvolgens een door burgemeester en wethouders vast te stellen tarief. Art. 41. De boven- en zijlichten voor het tooneel-decora- tiefbenevens de voetlichten in de in art. 38 bedoelde lo caliteiten moeten door middel van ijzergazen of ander meta len omhulsols zijn beschermd. Bovenlichtenop korteren afstand dan 0.75 meter onder houten vloeren of andere brand bare voorwerpen aangebragtmogen niet beweegbaar zijn en moeten door middel van eene bekleeding met plaatijzer of zink onschadelijk worden gemaakt. Art. 42. De toegangs- of communicatie-deuren in de in art. 38 bedoelde localiteiten moeten steeds van elke belem mering worden vrijgehouden en naar buiten opendraaien. Het is verboden, in de toegangen qaar en de doorgangen binnen de zaal, waar de openbare vermakelijkheid plaats heeft staanplaatsen aan te wijzen of in te nemen of los staande stoelen,' krukjes, banken of andere belemmerende toestellen te plaatsen of te doen plaatsen. Art. 43. De in art. 38 vermelde personen moeten van het oogenblik waarop de in dat artikel bedoelde localiteiten voor de bezoekers worden opengesteldtotdat zij die hebben verlatenin de voor dezen bestemde ruimtein dc foyersin de koffiekamersin de gangen en in de corri dors dier localiteitenzoomede op de trappenen op het tooneelop door den opperbrandmeester aan te wijzen plaat sen goed lichtgevende olielampen doen branden b. op de wanden in de onmiddellijke nabijheid dezer lam pen den weg naar den naastbijzijnden uitgang duidelijk ge schilderd doen aanwijzen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 2