56
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 April 1885.
Die verschillende amendementen worden voldoende ondersteund
en in behandeling genomen, en wel eerst die voorgesteld door
de heeren Plantenga en Menalda op onderdeel a van dit ar
tikel.
De heer van Sloterdijck zou eenige toelichting wenschen
op het amendement van den heer Menalda om sub a te spre
ken van ijsbanen, terwijl er nu staat banen. De verordening
specteert toch den aanleg enz. van ijsbanen; wordt dus hier
en daar van banen gesprokendan is het toch duidelijk
welke banen daarmede bedoeld wordend. w. z. ijsbanen
geene banen op sneeuw of op den vasten grond. Indien
men hier uitdrukkelijk ijsbanen wil noemenzou men ook
elders in de verordening evenzoo moeten doen en dan even
goed moeten spreken van ijs baan vegers.
En wat het amendement van den heer Plantenga aangaat,
om in dit onderdeel „schuifsleden" te voegen, spr. gelooft
dat diens bedoeling daarmede niet voldoende wordt uitgedrukt.
Het is n.l. om de kleine sledenwaarin kinderen zijn gezeten,
ook op die banen toe te latenworden echier schuifsleden in
het algemeen toegelatendan zet men ook den weg open
voor paksledendie toch ook geschoven worden. Hoe dit
ook zij spr. acht het evenwel een bezwaar dat de banen
voor schaatsenrijders bestemdook toegankelijk wordt gesteld
al ware het alleen maar voor de kleine sleedjesbij een druk
gebruik kunnen deze hinderlijk en zelfs gevaarlijk zijn, zoowel
voor de schaatsenrijders als voor hendie er in vervoerd wor
den. Is er echter niet genoeg ruimte op het ijsom eene
afzonderlijke baan voor sleden aan te leggendan wordt in
den wensch van den heer Plantenga voorzien door de bepa
ling van art. 5, waarin, bij aanneming daarvan, wordt ver
boden om tenzij bij volstrekte noodzakelijkheid met sleden en
met paarden op de hier bedoelde banen te rijden.
Spr. zal zich dus tegen beide amendementen op dit onder
deel verklaren.
De heer Menalda moet uit het amendement van den heer
van Sloterdijck opmerkendat deze de strekking van spr's.
amendement niet goed heeft begrepen. Het is natuurlijk niet
zijne bedoeling om in de plaats van „banen" te doen lezen
„ijsbanen", maar alleen om het woord .schaatsenrijders" te
ecarteren. In d wordt immers gesproken van eene baan
aan te leggen voor sleden en voor paarden derhalve is z. i.
de vraag geregtvaardigdof dan de sleden niet mogen komen
op de banen sub a bedoeld. En wanneer nu, zooals spr. heeft
voorgesteldin a alleen van de ijsbanen of banen wordt ge
sproken zonder meerdan sluit dat in zich het gemengd
gebruik dat de commissie bedoeld.
De heer Minnema Buma wenscht den heer van Sloter
dijck waar deze aantoont dat er geen onderscheid is tusschen
pak- en schuifsledentoch te herinneren dat in den mond des
volks wel degelijk daarin onderscheid bestaat en dat niet alles
wat geschoven wordt schuifslede genoemd wordt. Het volk
noemt eene schuifslede eene zoodanigedie voor personen
dientterwijl eene pakslede gebruikt wordt voor het vervoer
goederen.
De heer van Sloterdijck wil dit niet ontkennenmaar
gelooft toch datwanneer het komt tot de toepassingde
regter eerder de taalkundige beteekenis van een woord zal
volgendan die den mond des volks.
liet amendement van den heer Menalda heeft de strekking,
wanneer spr. het goed heeft begrepenomwanneer er geen
tweede baan isaan sleden de gelegenheid te geven te rijden
op de banen voor schaatsenrijders bestemd. Hierin zal echter
voorzien worden door de bepaling van art. 5. Spr. per
sisteert echter bij zijne opmerking dat met banen hier ijs
banen bedoeld wordt.
Nog verdient by de objectie tegen dit ontwerp opmerking,
zegt spr.dat de banen sub a bedoeld 5 meteren die sub
d 3 meter breed zijn.
De heer Dirks vraagt of de commissie niet gedacht heeft
aan ijsschuiten. Deze toch kunnen wel eensdaar de ge
meente zich nog al ver uitstrektdaarin komen.
De heer van Sloterdijck deelt mede, dat de commissie
daaraan wel heeft gedachtmaar het niet noodig oordeelde
die ook op te nemenomdat toch nergens in de gemeente
ruimte genoeg is voor het gebruik van ijsschuiten.
De heer Menalda herhaalt in verband met de woorden
van den heer van Sloterdijckdat hij geene andere bedoeling
had dan om „schaatsenrijders" weg te laten. Hij heeft er
niets tegen dat het woord „banen blijft behouden.
Het amendement van den heer Menalda wordt nu in stem
ming gebragt en verworpen met 15 tegen 4 stemmen. Vóór
stemden de heeren Dirks, Menalda, v. Eijsinga en Dijkstra.
Het amendement van den heer Plantenga in stemming ge
bragt wordt eveneens verworpenen wel met 14 tegen 5
stemmen. Vóór stemden de heeren KuipersDirksPlan
tenga Minnema Buma en Dijkstra.
Onderdeel a van dit artikel wordt alzoo onveranderd vast
gesteld.
Bij onderdeel b vraagt de heer Star Busmann wat de
bedoeling der commissie met deze bepaling is. In de oude
verordening woidt den baanvegers voorgeschrevende banen
des morgens 9 uur schoon te hebben en zoo noodig voor de
tweede maal des namiddags 3 uur. In de nieuwe staatdat
zij de banen vóór des morgens 9 uur schoon moeten hebben
en verder den geheelen dag schoon houden. Spr. kan zich
begrijpen dat de bepaling van een juist uur voor het schoon
houden der banen niet practisch isomdat men niet vooruit
kan weten wanneer zulks het meest noodig zal zijnen op
de beste wijze kan worden uitgevoerd. Maar nu streeft men
dat z. i. voorbij: het is toch onmogelijk om de baanvegers
den geheelen dag aan het werk te houdenwelk nut kan
nu deze bepaling hebben
De heer Minnema Buma deelt mede, dat de reden van
deze wijziging deze isdat de baanvegers zich op dat be
paalde uur beriepenen zich nu en dan onwillig toonden
vóór het aangegeven uur de baan te vegen ^etgeen vooral
des Vrijdags, wanneer er veel rijders zijn, en de baan (tegen
den middag dikwijls als dik besneeuwd zich vertoont, veelal
zeer noodig is. Nu zal niemand zoo dwaas zijn om de nieuwe
bepaling overmatig streng en meer dan noodig is te willen
toepassenmaar de baanvegers moeten altijd disponibel zijn
om de banen te vegen ter beoordeeling van de politie.
De heer Star Busmann is het met den vorigen spreke*
eens, dat het dwaas zoude zijn te vergen, dat de baanveger8
den geheelen dag aan het werk waren. Het is hier echter
niet de vraag wat dwaas is en wat niet, maar alleen welke
verpligting wordt den baanvegers bij de verordening opgelegd
^Verslag def handelingen van' den' gemeentel
eli dan kan niemand iets anders uit deze bepaling lezen, dan
dat zij den geheelen dag de baan schoon moeten houden.
Is het de bedoeling om de beoordeeling daarvan over te
laten aan de politiedan heeft spr. er niets tegenmaar dan
zoude hij in overweging geven, om door eene toevoeging in
dien zin, de bepaling te verduidelijken.
De heer de la Faille houdt het er voor, dat daarin vol
doende is voorzien door de bepaling van art. 9, dat de zorg
voor de naleving dezer verordening wordt opgedragen aan
den commissaris en andere beambten van politie. Er kan
dus z. i. niet meer gevraagd of gevorderd worden. Natuurlijk
zullen de baanvegers niet den geheelen dag aan het werk
gezet wordenmaar alleen voor zooveel noodig blijkthet
is eene kwestie van de practijk.
De heer Star Busmann heeft met het oog op art. 9
verder geene bezwarenhij zal derhalve onder dit artikel
verstaan „behoudens de bepaling van art. 9."
Onderdeel alsmede onderdeel c, worden nu zonder hoof
delijke stemming onveranderd goedgekeurd.
By onderdeel d geeft de heer de la Faille te kennen, dat,
naar 't hem voorkomt, voor het rijden op het ijs, waar ieder
zich zoo vrij mogelijk moet bewegen, niet te veel imperatieve
voorschriften moeten worden gegeven. Het spreekt van zelf
dat eenige bepalingen voor de veiligheid moeten worden ge
maakt. Maar het amendement van den heer van Harinxma
is in zijn oog te imperatief; want wanneer nu die tweede baan
't zij al of niet gebruikt wordt door sleden, dan zal men toch
moeijelijk den schaatsenrijders kunnen verbieden die baan te
berijden. Spr. vindt het goed om eene tweede baan aan te
leggen, maar gelooft, dat de bedoeling daarvan beter bereikt
zal worden door de oorspronkelijke redactie.
De heer van Harinxma thoe Slooten zegtdat juist
die opmerking van den vorigen spreker hem er toe heeft ge
leid om niet in te gaan op het denkbeeld, hetwelk hij om zich
heen heeft hooren uitenom in plaats van „tweede baan" te
doen lezen „eene baan uitsluitend bestemd". Dan zou uitsluiting
van schaatsenrijders plaats hebben, hetgeen niet het geval is
wanneer men spreekt van eene speciale baan. Op die baan
bestaat altijd gevaar voor schaatsenrijders; willen zij er zich
op wagendan dienen zij het zeiven te weten verboden
wordt het hun niet.
In de 2e plaats acht spr. de opmerking van den heer de
la Faille minder gegrond in d wordt niet voorgeschreven of
verboden om zich op de eene of andere baan te bewegen
maar wel de aanleg en het onderhoud van eene baan. Hierin
ligt dus geene belemmering. Bovendien gelooft spr. dat,
wanneer de gracht breed genoeg iser wel meer dan twee
banen zullen komen; hij acht daarom de uitdrukking „tweede"
baan minder doelmatig; de „speciale" baan zal dan niet al
tijd de tweede baan zijn.
De heer de la Faille vat toch de uitdrukking „speciale
baan" op als eene die uitsluitend voor een of ander is be
stemd. Daarom zou hij het beter vindenwanneer er toch
een derde voor schaatsenrijders kan zijn, om het woord „tweede"
weg te laten en alleen te spreken van eene baan voor sleden
en voor paarden.
De heer Dirks moet ook zeggendat het woord „speciale"
ieta duisters voor hem heeft. Hij stelt daarom voor om de
uitdrukking bijbanen te gebruikenevenals bij alle wedstrij-
ad te Leeuwarden J van deu 23 April 1885; 62
den ook het geval is men heeft daar de hoofdbmn en bij
banen.
Het amendement van den heer van Harinxma wordt nu in
stemming gebragt en verworpen met 15 tegen 4 stemmen.
Vóór stemden de heeren Menalda, Minnema Buma, Troelstra
en van Harinxma.
Daarop wordt het amendement van den Dirks instemming
gebragtmet het resultaatdat het verworpen wordt met 13
tegen 6 stemmen. Vóór stemden de heeren Dirks, C. W. A.
BumaStar Busmann v. d. ScheerTroelstra en v. Eijsinga,
Ten slotte wordt het amendement van den heer Minnema
Bumaom voor „sleden" te lezen „paksleden" in stemming
gebragt en verworpen met 13 tegen 6 stemmen. Vóórstem
den de heeren C. W. A. BumaPlantengav. d. Scheer
Minnema Buma, Troelstra en v. Eijsinga.
Onderdeel dalsmede het geheele art. 4, wordt alsnu on
veranderd goedgekeurd.
Art 5 wordt zonder discussie onveranderd vastgesteld.
Art. 6. „Het is verbodende bakensplankenpalen of
andere voorwerpen die zich bij of op de banen bevindeu
te beschadigente verplaatsen ot weg te nemen."
De heer Dirks vraagt of hierin niet moet worden opge
nomen het beschadigen van de banen zeioen. Spr. kan zich
toch de mogelijkheid denken dat iemanddie als baanveger
is weggejaagd of niet op zijn verzoek als zoodanig werd aan
gesteld, uit wraak de baan op eene of andere wijze kan be
schadigen en onbruikbaar maken, hetgeen niet zoo moeijelijk is.
De heer van Sloterdijck deelt mede, dat dit puntjdoor
de commissie in gedachte genomen en overwogen is. Hij
gelooft dat de bedoeling eener bepaling als de heer Dirks
wenschtzeer nuttig is maav de commissie heeft gemeend
in deze geene afwijking van de oude verordening te moeten
voorstellen omdat men niet de veronderstelling mag maken,
dat iemand in Friesland tot zoo iets in staat zoude zijnen
zij van meening was dat het belang in goede ijsbanen ge
legen hier voldoende bij iedereen vaststaat.
Hij herhaalt het dat de commissie zich de mogelijkheid
niet heeft durven voorstellen. Is de raad echter van meening,
dat het tot de gebeurlijkheden behoortdan heeft de com
missie geen bezwaar tegen eene bepalingals door den heer
Dirks is aangegeven.
De heer Dirks acht ook dergelijke daad niet zeer waar
schijnlijk maar toch acht hij het gewenscht om niet onge
wapend te zijn tegenover eventuele kwaadwilligheid. Hij stelt
daarom voor artikel 6 te lezen als volgt
„Het is verboden
a. de banen te beschadigen of onbruikbaar te maken
de bakens enz. zooals het artikel in het ontwerp nu luidt.
Artikel 6 aldus gewijzigd wordt zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Art. 7 wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 8. De heer Minnema Buma stelt voor, hieruit
het cijferteeken 4hetgeen uit de oude verordening over
genomen aan de aandacht der commissie is ontsnaptweg
te latten.
Dienovereenkomstig wordt beslotenzoodat dit artikel aldus
zal worden gelezen: .Overtreding van deze verordening wordt
gestraftdie van artikel 2 met eene boete van ten hoogste
-"'mL ym... ..rer1