60 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 April 1885. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het doen af- en overschrijvingen op de begrootingdienst 1884 en tot wijziging der begrootingen dienst 1884 en 1885. Zonder hoofdelijke stemming worden achtereenvolgens vast gesteld de drie door burgemeester en wethouders aangeboden ontwerp besluiten strekkende atot af- en overschrijving van artikelen waarop zal be schikbaar blijven op het fonds voor onvoorziene uitgaven; b. tot het verleenen van toestemming om de aangeduide artikelen te versterken krachtens daartoe bij de begrooting verleende magtiging c tot afschrijving van het fonds voor onvoorziene uitgaven, wegens posten van uitgaaf, die hare omschrijving niet op de begrooting vinden en waarvan het bedrag als buitengewone uitgaaf in de gemeente-rekening zal worden verantwoord Op voorstel van den voorzitter wjrdt besloten het voorstel tot wijziging der begrootingen, dienst 1884 en 1885, in han den te stellen van de heereu W. J. OosterhofF, H. Beucker Andrese en mr. J. Minnema Buma. 11. Vaststelling van het kohier der directe belasting op het inkomen dienst 1885. Burgemeester en wethouders stellen voor vast te stellen na volgend besluit: De raad der gemeente Leeuwarden Gezien het door burgemeester en wethouders opgemaakt kohier van de directe belasting op het inkomen ten behoeve dier gemeente over het dienstjaar 1885; Gelet op art 204 der gemeentewetzooals dat is gewijzigd bij de wet van 28 Julij 1881 (Staatsblad no. 102) Gelet op de besluiten dezer vergadering van den 25 Au gustus en 22 September 1881goedgekeurd bij koninklijk besluit van den 20 November 1881, no. 22, waarbij het maximum tot hetwelk de vorenbedoelde belasting kan worden geheven, is vastgesteld op ƒ160,000; Gelet op het besluit dezer vergadering van den 15 Novem ber 1884, waarbij is bepaald, dat over het dienstjaar 1885 3.52 ten honderd van het belastbaar inkomen zal worden ge heven en in verband waarmede eene Rom van 156,638.77 als vermoedelijke onzuivere opbrengst dezer belasting op de gemeente-begrooting voor 1885 is uitgetrokken Overwegende, dat voormeld kohier, na daarin aangebragte wijzigingen, een totaal der aanslagen aanwijst van 159,623.8 i 5, welk bedrag het begrootingscijfer met ƒ2985 045 te boven gaat en dat alzoo niet het volle bedrag der aanslagen behoeft te worden ingevorderd Besluit A. Het primitief kohier der directe belasting op het in komen ten behoeve dezer gemeenteover het dienstjaar 1885 vast te stellen tot een belastbaar inkomen van f 4,534,772 50 en het totaal der aanslagen op ƒ159,623.815. B. Te bepalendat van het totaal der aanslagen 98 pet. zal worden ingevorderdin verband waarmede het te innen bedrag wordt vastgesteld op 156,431.33 s. De heer Beucker Andreae wenscht aan het dagelijksch bestuur te vragen waarom niet het volle bedrag der aanslagen, maar wel 98 pet. daarvan zal worden geïnd. Spr. ziet niet in, waarom niet het volle bedrag zal kunnen worden inge vorderd, daar dit toch beneden het vastgestelde maximum blijft De Voorzitter geeft als reden daarvan op, dat in dat ge val het eindcijfer van het kohier hooger zoude zijn dan de post op de begrootingwegens vermoedelijke onzuivere op brengst dezer belasting, waartegen door gedeputeerde staten bij een vorige gelegenheid is gewaarschuwd Deze post is vastgesteld op ƒ156 638 77, en wanneer men nu over 1885 3.52 pet van het belastbaar inkomen heft, dan zal men een totaal der aanslagen van ƒ159,623 815 verkrijgen. Alz< o on geveer ƒ8000 meer dan de raming. De genie i te heeft nu wel de vrijheid om dat bedrag in te vorderendoch het is niet direct noodzakelijk, waarom burgemeester en wethouders dan ook in overeenstemming met hetgeen vioeger geschiedde, voorstellen slechts 98 pet. te innen. In vorige jaren is even min het volle bedrag ingevorderd, wanneer het eindcijfer van het kohier de desbetreffende begrootingspost overtrof Wordt echter door deze vergadering do weuscbelijkheid uitgesproken om het volle bedrag te innen dan zal dit voor den gemeente-ontvanger een groot gemak opleveren en de middelen zullen wat ruimer zijn De heer Wiersma verklaart evenmin te kunnen instem men met het voorstel tot invordering van 98 pet. In de ver gadering van het dagelijksch bestuur heeft hij echter moeten wijken voor de meerderheiddie meende dat men op grond van het heffingsbesluit geene vrijheid had om het volle be drag te innen. Hij heeft er zich tegen verklaardniet om het gemak voor den gemeenteontvanger, maar met het oog op de nieuwe wijze van vaststelling vau het kohier. Want, terwijl vroeger het kohier werd vastgesteld nadat op de bij den raad ingekomen reclames was beschikt, wordt het tegen woordig terstond vastgesteld, waarna dau eerst de gelegenheid voor de aangeslagenen openstaat om bunne bezwaren in te brengen. Nu zijn nog tal van reclames te wachten, en is men in het onzekere of door eene heffing van 98 pet het bedrag van de begrootingspost zal kunnen worden bereikt, terwijl men vroeger, al hief men 97 pet, eenigzins met zeker heid kon beoordeelen dat het te ontvaug^n bedrag niet lager dan de begrooting zoude zijn. Spr. herhaalt het dat eeue heffiög van slechts 98 pet. het gevolg kan hebben dat niet wordt ontvangen het cijfer hetwelk op de begrooting voorkomt, terwijl bij eene heffing van 100 pet. althans zeker Diet minder dan dat zal worden ontvangen. Hij stelt zich echter geen partij, ieder heeft daar omtrent zijne eigene zienswijzemaar hij heeft toch de ver gadering zijn bezwaar willen doen kennen. De heer Troelstra behoort tot hen die van oordeel zijn dat men niet hooger mag gaan dan de post op de begroo ting. Bij de behandeling daarvan wordt toch het bedrag voor den hoofdelijken omslag beschouwd als sluitpost hetgeen naar spr. meent, bij de zamenstelliug van het heffingsbesluit geheel in 't oog is gehouden. Art 9 van dat besluit zegt wel dat jaarlijks bij de behandeling van de begrooting be paald wordt, hoeveel ten honderd van bet beiastbaar inkomen over het dienstjaar tot vinding der benoodigde som zal wor den gehevenmaar in de laatste alinea van datzelfde artikel wordt tevens bepaald, dat wanneer na het opmaken van het kohier mogt blijken, dat het belastbaar inkomen de daarvan gemaakte begrooting overtreft, de raad kan besluiten een min- I der bedrag van den aanslag der belastingschuldigen te heffen, j Hieruit volgt, dat het de bedoeling is het op de begrooting i uitgetrokken bedrag der belasting te heffen, waarvoor de aan- genomen percentsgewijze verhouding slechts als maatstaf heeft gediend. Spreker erkent, dat bij deze toepassing der verordening het Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 April 1885. 61 zuiver te ontvangen bedrag nog wel eenige honderde guldens hij de daarvan gemaakte begrootiDg kan verschillen, maar dit zal dan afhangen van eene meer of minder juiste raming der afschrijvingen enz en dit is eene andere zaak die niet te maken heeft met het vaststellen van het bruto bedrag der opbrengst van de belasting. De op de begrootirg uitgetrokken som voor de opbrengst van den hoofdelijken omslag heeft tot bazis het belastbaar in komen van het vorige jaarmen zou dat echter hooger kun nen ramen en daarna de percentsgewijze berekening toepassen. Daarvoor bestaan wel redenen, oniJat in de laatste jaren het be lastbaar inkomen steeds iets hooger is geweest. Ware ditgeschied, dan zou het volle kohier-bedrag kunnen worden ingevorderd De heer Wiersma heeft een bezwaar tegen de termino logie van den vorigen spreker, waar deze heeft gewezen op den post voor afschrijvingen, enz. Die post is echter geraamd naar het vermoedelijk inkomen van het vorige jaar en dit maakt met de vermoedelijke afschrijvingen een geheel uit. De opmerking vau den heer Troelstra is dus z. i. niet ge heel juist. Het onzekere van eene begrooting blijft altijd bestaan, zegt spr.; dat kan niet anders; burgemeester en wethouders kun nen niet alles met juistheid ramen, het eene zal te hoog, het andere te laag zijn. Wanneer men nu echter niet het volle bedrag van de aanslagen op het kohier wil heffen, dan vreest hij voor teleurstellingen. De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart ook een voorstander te zijn van eene invordering van 98 pet., en wel hoofdzakelijk omdat het hier een belasting geldt; naar zijn oordeel is en blijft belasting een noodzakelijk kwaad en mag juist daarom niet meer worden geheven dan de som daarvoor op de begrooting als sluitpost, zooals de heer Troelstra teregt heeft aangemerkt, vastgesteld. Aangaande de teleurstellingen waarvoor de heer Wiersma vreest, zegt spr., dat in het vorige jaar daarvan in het geheel geen sprake is geweest. Maar bovendien, gaat spr. voort, mag men nog behalve op dit pri raitief kohier, rekenen op suppletoire kohieren, waarvan toch zeker wel eenig bedrag zal worden ontvangen. Dat blijft wel is waar ook eene raming, maar men kan 't toch gerust stellen tegenover de teleurstellingen, waaromtrent evenmin zekerheid bestaat. De heer Beucker Andreae betuigt zijnen dank voor de bekomen inlichtingenmaar deze zijn hem toch niet geheel voldoende Want wanneer men dat beginsel altijd wilde toe passen dan zou voor het gevaldat bet kohier tot een lager bedrag werd vastgestelddan het vereischte bedrageigenlijk de belasting ook hooger gesteld moeten worden Dan gaat t z. i. ook niet opom nu de belasting lager te stellen. Hij stelt daarom voor niet 98 pet.maar het volle bedrag in te vorderen. De heer Plantenga meende dat het cijfer van het kohier niet hooger mogt zijndan het cijfer op de begrooting, omdat deze eenmaal door gedeputeerde staten is goedgekeurd en wanneer het kohier door hen wordt vastgesteld, daarmede in overeenstemming moet blijven. Bestaat er dus, vraagt spr., daardoor niet een bezwaar dat gemeld collegie het kohier niet zal goedkeuren. De heer Wiersma merkt op, dat dit z. i. geen bezwaar kan opleveren, want het is niet zeker, dat er meer dan het begrootingscijfer zal worden geind alle begrootingsposten zooals zij zijn goedgekeurd zijn afhankelijk van de uit komstenhet zijn allen ramingen, waaromtrent men eerst na afloop van het dienstjaar zekerheid kan hebben. De begrootiug is nu goedgekeurd waarbij bepaald wordt dat 3 52 pet. van het belastbaar inkomen zal worden geheven, dat cijfer staat dns vastmaar daarachter staat eene som aanduidende de ontvangst geraamd naar het vermoedelijk be lastbaar inkomen. Daartoe wordt natuurlijk als eenig moge lijken maatstaf genomen het cijfer van het vorige dienstjaar waarvan echter eene somvoor afschrijvingen enz.wordt afgetrokken. Nu wordt het kohier vastgesteld, hetwelk een hooger cijfer aangeeft, dan dat op de begrooting, maar er bestaat volstrekt geene zekerheid, dat het laatstbedoeld cijfer werkelijk overschreden zal worden. Was dit vermoeden ech ter met eenigen grond gerezen dan zou men 98 pet. kunnen heffen en spr. zou er zich dan niet tegen verklaren. Maar spr. vreest iutegendeel voor vele reclames en voor vele teleur stellingen en acht het daarom het veiligst dat het volle be drag worde geheven. De Voorzitter heeft uit de discussiën mogen opmaken dat de bezwaren over het voorstel van burgemeester en wet houders niet gelden het cijfer van dat kohier, maar meer het bedrag dat zal worden ingevorderd. Hij stelt derhalve voor eerst te beslissen over onderdeel A en dan over onderdeel B. Onderdeel A wordt zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Omtrent onderdeel B zegt de heer Duparcdatzijns inziensde opmerkingdoor den heer Plantenga gemaakt volkomen juist is. Het cijfer van deze belasting isgelijk reeds is gezegd, op de begrooting een sluitpost. En nu mag men volgens spr. niet, alléén op grond van eventualiteiten, overgaan tot verhooging van den sluitpost. Mogt er later blijken een tekort te bestaan, dan moet dit op andere wijze worden gevonden Bovendien echter mag men ook eeniger- mate rekenen op de suppletoire kohieren. Wat aangaat de vraag van den heer Andre®wat zou moeten gebeuren, indien het kohier een lager cijfer dan dat van de begrooting aangaf, gelooft spr., dat men eerst, als dit teit zich werkelijk voordoetdaarover kan spreken. De heer Troelstra herhaaltdat men hier niet te doen heeft met eene belasting tot een vast cijfer, maar het ver- houdingxcijfer wordt bij elke begrooting vastgestelden het geraamd bedrag is een sluitpost. Is dit lager, dan het eind cijfer van het kohierdan zouvolgens de verordeningde raad bepalendat slechts een zoodanig gedeelte van den aan slag der belastingschuldigen zal worden ingevorderd als ver- eischt wordt, om na aftrek der vermoedelijk oninbare posten de bij de begrooting geraamde som te bereiken. Daarin ligt, naar spr. meent, opgesloten, dat men zich zooveel mogelijk aan de begrooting moet houden. Trouwens het uit getrokken bedrag der belasting komt voor de begrooting in aanmerkingdat is de hoofdzaak en daarnaar regelt zich het verhoudingscijfer en niet omgekeerd. In antwoord op het gezegde van den heer Andreae wijst spr1 er op, dat, in het door dezen aangehaald geval, men zich toch moest houden aan de percentage ad 3.52; de min dere opbrengst als een gevolg van eene onjuiste raming van het belastbaar inkomen zou men zich moeten getroosten daaraan zoude niets te doen zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 5