wmm
74
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 28 Mei 1885.
anderen geen antwoord op die vraag heeft bekomen en nu
meende hij met volle overtuiging te kunnen zeggen dat de
resultaten van de middelbare scholen met 3-jarigen cursus
nog niet zoo algemeen grondig bekend zijn.
De heer Duparc doet hun een verwijt wegens die vraag
hij had echter in de sectietoen spr. er naar vroegkunnen
antwoordendoch deed het niet en heeft daarmede gewacht
tot dat het rapport gedrukt was. Spreker moet daarom pro
testeren tegen het verwijt van den heer Duparcdat rappor
teurs zich de geringe moeite hadden kunnen getroosten om
onderzoek naar die resultaten te doenmaar dat verwijt keert,
naar zijne meeningop den steller der nota terughij had
toen hij d.d 22 Januarij zulk een belangrijk voorstel deed,
den raad dadelijk de gunstige resultaten behooren mede te
deelen. Ook viel het deu heer Duparc op, dat hier al wederom
de geldkwestie de hoofdzaak is. Spr. gelooft echter niet, dat
die de overheerschende is geweest, althans niet bij hem. Wel
de vraag of meu hetzelfde doel niet op eene andere wijze met
minder opoffering zou kunnen verkrijgen. Zoolang de onmo
gelijkheid daarvan niet is bewezen, rekent hij het voorzigtiger
te wachten totdat men wetewelke resultatenindien het
laatste punt van conclusie wordt aangenomen die pogingen
zullen hebben.
Ook blijkt uit de notadat de heer Duparc op de hoogere
burgerscholen met 3-jarigen cursus andere leerlingen verwacht
dan die nu de burger dagschool bezoekendan wordt het dus
een geheel nieuwe school en de dagschool behoeft daarom niet
opgeheven te worden want voor de leerlingen die daar tegen
woordig ter school gaan zal de gewenschte school toch niet
dienen.
Rapporteurs verklaren zich tegen de oprigting van die school,
maar zijn niet tegen verbetering van het onderwijs ten be
hoeve van de categoriën van leerlingen die de tegenwoordige
dagschool bezoekenzooals ook blijkt uit het 2e punt der
conclusiewaar het woordje staat vooralsnog waarvan de heer
Duparc geen gewag maakt. Spr. wil wel erkennendat hij
zich in deze zaak niet gemakkelijk een vast oordeel heeft kun
nen vormen. Maar waar deskundigen zelfs dikwijls eene te
genovergestelde meening zijn toegedaanbehoeft men zich
niet te verwonderen zooals de heer Duparc deeddat men
zich laat leiden door een man als den tegenwoordigen inspec
teur voor het middelbaar onderwijs den heer dr van Aken.
En wat de bezwaren van den heer Duparc tegen diens opinie
betreftdie worden door dezen gedeeld door genen niet.
Een eerste bezwaar van den heer van Aken is dat de ge
meente door eene school met 3 jarigen cursus in concurrentie
zal treden met de rijks hoogere burgerschool en de meerder
heid van rapporteurs deelen geheel dat bezwaar.
De heer Duparc neemt nu de handschoen op voor de rijks
hoogere burgerschool en weert daarvoor overbevolking waar
door het onderwijs aldaar niet tot zijn regt zoude komen en
spreker gelooft ook met alleen eerbied voor den ijver der
leeraren, dat die rijksschool niet voor groote klassen is in-
gerigt en dat bij grooten toevloed van leerlingen die school
dan op een of andere wijze dient te worden uitgebreidmaar
dat is rijkszaakhet ryk voorziet in deze gemeente in het
middelbaar onderwijs.
Spr. wil gaarne de categorie van leerlingen voor eene school
met 3-jarigen cursus het midden houdende tusschen den ge
goeden burgerstand en de minvermogenden in hunne belan
gen bevorderlijk zijn, hen tegemoet komen in hunne behoefte
naar meerdere ontwikkelingwant hij is er van overtuigd
dat ook uit dien kring van burgers vele bekwame nuttige
leden der maatschappij kunnen voortkomen. Maar hij kan nog
niet aannemen, dat de scholen met 3-jarigen cursus te dien
opzigte zoo vele en gunstige resultaten opleverendat de
leerlingendaar gevormd, beter gewapend zijn tegen wat men
noemt „de strijd om het bestaan"dan de leerlingen van de
dagschool. In een der door den heer Duparc overgelegde
missives, van een directeur eener school met 3-jarigen cursus
spr. meent die van Haarlem, vindt hij melding gemaakt dat
de leerlingen dier school zeer geschikt zijn om werkzaam te
zijn op kantoren. Maar dit is ook hier het gevalhoewel
misschien niet zoo schitterend. Dok op andere scholen kan
men die geschiktheid zich verwerven.
Uit alle missives der verschillende directeuren blijktdat
het aantal leerlingen in de laatste jaren steeds aangroeijend
is geweest, maar zijn zij ook, vraagt spr., zoo veel geschik
ter. Wanneer spr. nagaat wat er later van de leerlingen der
burger dagschool van de laatste vijf jaren in deze gemeente
geworden is, dan merkt hij op, dat er 25 klerken op bijzon
dere of openbare kantoren zijn geworden, 20 zich bij het
onderwijs hebben begeven, 10 naar Kampen of Schoonhoven
zijn gegaan. Dit toch weegt z. i. wel op tegen de algemeene
opmerking uit Haarlem. Maar hij herhaaltwat ook in het
rapport is gezegd dat allen die de school afliepen, niet ter
stond geschikt zijn voor het beroep hetwelk zij zich hebben
gekozen zij dienen eerst zich in het practische leven te be
wegen, om dan na eenigen tijd door vereeniging van theorie
en practijk ten volle berekend te kunnen zijn voor hunne positie.
En gaat het zoo ook niet bij andere scholen en inrigtingen
van onderwijs vraagt spr. Ook de jongelieden die aan eene
academie hun doctorstitel hebben verkregenzijn voor het
meerendeel niet terstond ten volle berekend om in het prac
tische leven op te treden hetzij als advocaat, of als genees
heer of 1 eeraar. Zij ook moeten zich de practijk ten nutte
maken.
De heer Duparc heeft voorbeelden van scholen met 3-jari-
geu cursus in andere steden aangehaald, waar het schoolgeld
vrij hoog is00 a 50. Alleen in Groningen is het lager
ƒ24 en ƒ25, die eene geheel andere categorie van burgers
dan waarvoor hier een school met 3-jarige cursus wordt ge
vraagd. Maar zullen nu de ouders van de kinderen, die de
tegenwoordige dagschool bezoekengebaat worden wanneer
zij gedurende drie jaren ƒ25 jaarlijks moeten betalen.
Nog wordt door rapporteurs als een bezwaar bijgebragt
dat men niet altijd op voldoende wijze in het vereischt getal
leeraren zal kunnen voorzien. Nu moge men er wel op
wijzen, zooals de heer Duparc en de commissie deden, dat
voor dergelijke school men kan volstaan met leerarendie
slechts in het bezit der acte A zijnmaar spr. moet dan wel
verklaren dat hij niet veel respect kan hebben voor de
leeraren die tevreden zijn alleen met de acte A en
niet trachten ook de acte B te verwerven. Wanneer
zij echter hun eigen belang begrijpen zullen zij zich beijve
ren de tweede acte ook te verkrijgen, maar dan ook zullen
zij streven naar eene betrekking aan eene hoogere burger
school met 5-jarigen cursus. Men zal dan gedurig eene vaca
ture hebben. Spr. herinnert zich in een verslag van de 2e
Kamer, bij de behandeling der begrooting over Ao. 85, af-
deeliug Hooger onderwijs gelezen te hebben dat de minister
Heemskerknaar aanleiding van eene opmerking van deu
r
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 28 Mei 1885.
heer Schaepmanover het gehalte der hoogleeraren aan onze
universiteitenheeft verklaard dat er geen gebrek aan hoog
leeraren maar wel aan leeraren bij het middelbaar onder
wijs was. Spr, brengt dit bij tot versterking zijner meening,
omtrent het gebrek aan leeraren; welk bezwaar tegen eene
school met 3-jarigen cursuswel zeker gewigtig is.
De heer Duparc beroept zich op zijne notadie hij in
1878 heeft ingediend tot wederlegging der bezwaren tegen de
oprigting van eene theoretische en practische ambachtsschool.
Die nota gold dus eene geheel andere zaakdan de thans
aanhangigetoen is aan den wensch om onderwijs aan am
bachtslieden te geven door de gemeente voldaan. Ook wordt,
in sp'r. oogte veel gedrukt op de terminologie van de wet,
dat de burger dagscholen bestemd zijn voor ambachtslieden
en landbouwers. Hij meent dat de minister Thorbecke zelf
verklaard heeft dat hij de term ambachtslieden synoniem
rekende met lieden uit den kleineren burgerstand. Het zijn
echter niet aanstaande ambachtsliedenmaar jongens uit de
kleinere burgerijdie de burger dagschool bezoekenen
naar spr. vreestdoor de opheffing vau die schoolvan
theoretisch onderwijs verstoken zullen worden
Als eenige tegemoetkoming in de kosten eener school met
3-jarigen cursus geeft de heer Duparc aandat voor het
onderwijs aan leerlingen uit andere gemeenten gegeven door
die gemeenten eene vergoeding aan deze gemeente zal moeten
worden gegeven. Spr. gelooft dat de bedoeling daarvan is
dat die vergoeding alleen zich uitstrekt voor die leerlingen
die dagelijks in de stad komen om de school te bezoeken.
Deze zullen niet vele zijn daar de meeste leerlingen van
buiten zooals ook op de rijks hoogere burgersshool het ge
val iswaar er op het oogenblik 58 zijnhun domicilie hier
zullen overbrengen Van dezen zal men dus geen hooger
schoolgeld kunnen vr .gen.
Spr. meent nu de voornaamste punten van de nota van den
heer Duparc te hebben weerlegd. Hij is er niet van over
tuigd, dat de conclusie van het verslag van rapporteurs op
dit oogenblik niet de beste is.
Het laatste punt der conclusie n.l. om burgemeester en
wethouders uit te noodigenmiddelen te beramen om het
onderwijs aan de rijks hoogere burgerschool dienstbaar te
maken voor jongelieden van minvermogende ouders en den
raad desbetreffende de noodige voorstellen te doen" steunt
op een denkbeeld van den heer van Aken die zeker wel als
deskundige en man van invloed de uitvoerbaarheid van dien
maatregel kan beoordeelen. Ook burgemeester en wethouders
hebben hetzelfde denkbeeld geopperd terwijl zelfs een lid van
dat collegie zich bereid heeft verklaard stappen in die rigting
bij de hooge regering te doen. Mogt die poging mislukken,
dan zal men altijd nog kunnen overgaan om het voorstel
van den heer Duparc in overweging te nemen.
De heer van Harinxma thoe Slooton kan zich ver
eenigen met de hulde den heer Duparc toegebragt wegens
diens warmte en ijver, om zijne zaak aannemelijk te maken.
Maar naast dat woord van hulde moet hij erkennen dat hij
met groote blijdschap heeft gezien dat ook buiten deze vergade
ring dit onderwerp zooveel belangstelling heeft gewekt. Spr.
heeft hierbij vooral op het oog den heer dr. Zaaijer, die in een
uitvoerig artikel in de Leeuwarder Courant de oprigting van
eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus met warmte
heeft verdedigd. Wenschelijk ware hetdat van dit middel
van publiciteit meer gebruik werd gemaaktom den raad het
gevoelen en de belangstelling der burgerij in zaken die hare
belangen betreffenkenbaar te maken.
Wat hem zelf betreft, moet spr. verklaren dat hij niet kan
meegaan met de gedachte van den heer Duparc. Hij zal zijne
bezwaren daartegen ontwikkelen en gelooft dat tevens ook in
hoofdzaak namens burgemeester en wethouders te kunnen doen.
Spr. begint met er op te wijzen dat de heer Duparc zeer
juist spr.'s gevoelen heeft begrepen, waar hij zegt: „Het be
zwaar der kostenbij burgemeester en wethouders eigenlijk
het hoofdbezwaaris geenszins weg te cijteren. Moet echter
in deze zaak alweder het laatste woord aan de geldkwestie
worden verleend en dit bezwaar dus den doorslag geven
het zij zoo! Ondergeteekende begrijpt, dat door alles wat hij
thans deed en schreef, ten minste voor het oogenblik, nutteloos
is geweest. Het is iutusschen ook reeds door dr. Zaaijer in
het licht gestelddat het bedrag der kosten veel te hoog is
opgevoerd." Waar nu dus de heer Duparc in zijne nota zich
zoo onvoorwaardelijk refereert aan iemand buiten deze verga
dering daar is spr. wel genoodzaakt diens bezwaren hier in
hun geheel te berde te brengen.
De heer Zaaijer zegt in zijn aangehaald dagbladartikel
„Een gewigtig bezwaar, eigenlijk kan men wel zeggen het
bezwaar tegen de oprigting der middelbare school met 3-jari
gen cursus wordt in het 4e punt geopperdn.l. de belang
rijke kosten. Eene jaarlijksche meerdere uitgaaf van p. m.
10,000 zou er voor de gemeente het gevolg van zijn. Is
dit cijfer juist? De rapporteurs nemen het klakkeloos uit de
berekening van burgemeester en wethouders over, zonder dat
blijkt dat zij hebben nagegaanhoe dezen daartoe kwamen.
Toch had het de moeite wel geloonddit even uit te pluizen.
Uit het door burgemeester en wethouders overgelegd finan
cieel overzigt blijkt n.l.dat zij voor de tegenwoordige do
centen der burger dagschooldie aan de middelbare school
met 3-jarigen cursus zouden verbonden worden, in deze laat
ste kwaliteit proportioneel veel hooger salaris uittrekken, dan
zij thans aan de burger dagschool genieten. Gaat men nu
van de veronderstelling uitdat de burger avondschool in elk
geval blijft bestaan zooals zij tegenwoordig is en dat de te
genwoordige leeraren daaraan dus verbonden blijvenzoodat
hun salaris aan die inrigting geen vermindering ondergaat
dan zijn alle salarissen van de tegenwoordige docenten onder
de uitgaven voor de middelbare school met 3 jarigen cursus
te hoog geraamd. Bijzonder vreemd handelen burgemeester
en wethouders met het tractement van den leeraar in het
regtlijnig teekenen. Deze geniet thans volgens hunne opgaaf
aan de burger dagschool eene jaarwedde van ƒ250, aan de
burger avondschool van ƒ450. Nu zou aan de middelbare
school geen onderwijs in regtlijnig teekenen gegeven worden;
maar burgemeester en wethouders meenendat de leeraar
toch zijn volle tractement van ƒ700 moet behouden. In
plaats van nu de ƒ450 voor rekening der burger avondschool
te laten blijven en de overige ƒ250 als pensioen onder de
uitgaven van de middelbare school uit te trekken brengen
zij voor rekening der burger avondschool slechts 233.33Vt
en daarentegen voor rekening der nieuwe middelbare sehool
ƒ466.661/»
Ten aanzien van de laatste opmerking deelt spr. mede,
dat men hier met een drukfout te doen heeftdie trouwens
niet zinstorend isomdat uit de toelichting van het staatje
blijkt, dat de sommen ƒ250 en 450 in eene verkeerde ko
lom zijn geplaatst. Den heer Zaaijer had het duidelijk moeten