76 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 28 Mei 1885 zijn dat het hier een lapsus calami is, terwijl het eindcijfer volkomen onveranderd blijft. Maar niettegenstaande die ver gissing heeft hij toch begrependat het in de bedoeling van burgemeester en wethouders lag om de leerarendie door de opheffing van de burger dagschool hunne betrekking zouden verliezen niet op pensioen te stellen, maar hun een wachtgeld te geven, hetgeen voor den leeraar Stoett ƒ700 zou bedra gen. «Ook ten aanzien van een anderen leeraardie waar schijnlijk mede niet kan behouden blijven en tweemaal zoo veel salaris als de heer Stoett ontvangt, vonden burgemeester en wethouders het gewenscht, dat ook deze een wachtgeld ontving, hetgeen de heer Duparc niet zoo heeft begrepen, waar deze de aandacht er op vestigt, dat burgemeester en wethouders het pensioenbedrag van dien leeraar hebben bere kend naar den maatstaf van 40 dienstjarenterwijl hij er slechts 17 telt. Dat collegie heeft echter nooit de bedoeling gehad om een pensioen volgens de wet tot regeling der bur gerlijke pensioenen te verleeuenmaar wel een wachtgeld tot 7s van het tractementhetgeen ook billijk kan worden geacht. Ook heeft men te dien opzigte precedenten hetzelfde systeem is vroeger toegepast op een rector van het gymna sium en een commies bij de plaatselijke belastingen. De heer Zaaijer zegt verder als slotsom van zijne boven aangehaalde opmerkingen «Een en ander wat ik opmerkte in rekening brengendekom ik tot het besluitdat de be grooting van burgemeester en wethouders gerust met 1400 kan worden verminderd. Voegt men daarbij, dat ook de -overige uitgaven minder kunnen worden geraamddan zal men niet ver mis zijn wanneer men het eindcijfer van bur gemeester en wethouders ƒ2000 lager stelt. Daarbij laat ik de hooge tractementen van 2 leerarenieder a 2500nog onaangetast en breng de vermeerdering van inkomsten uit de schoolgelden niet in rekening." Het schijntzegt spr.aan het scherpe oog van de heeren Duparc en Zaaijer ontsnapt te zijn, dat door burgemeester en wethouders op het 3e blad laatste alinea van het finan- tieel overzigt, juist die ƒ1400 zijn afgetrokken voor de ver hooging van schoolgelden. Men heeft om niet den schijn op zich te laden van door eene hooge berekening de kansen voor eene hoogere burger school met 3-jarigen cursus te verminderenhet aantal leer lingen berekend naar het dubbel van dat der burger dagschool is het schoolgeld 20, dan zal met 80 leerlingen het geheel ƒ1600 bedragen, waarvan dan het tegenwoordig ontvangen wordend bedrag ad ƒ200 moet worden afgetrokken zoo komt men tot ƒ1400. De wensch van den heer Zaaijer is dus vervuldmen heeft rekening gehouden met de verschillende toestanden en zoo doende is men tot dezen slotsom gekomen. De heer Zaaijer wijst ook op de hooge tractementen van twee leeraren, die hij te hoog vindt. Spr. kan zich dat wel eenigzins begrijpen, daar de schrijver niet bekend is met alle stukken, betreffende deze aangelegenheid. Toch zijn die cij fers niet uit de lucht gegrepen. Spr. heeft vóór zich een rapport van den heer Steyn Parvé, den man die de hoogere burgerscholen met 3-jarigen cursus de scholen der toekomst noemde. Deze schreef in zijn rapport van 19 Februarij 1882 aan gaande de reorganisatie der burger dagschool. .In dat geval heeft men drie leeraren noodigieder met het onderwijs in twee vakken te belasten en dus ook voor twee vakken be voegdheid moetende bezittenAls een bewijs hoe moeijelijk het is leeraren te verkrijgen met bevoegdheid voor twee vakken, kan strekken, dat zich te Amsterdam niemand aanmeldde met bevoegdheid voor geschiedenis eu aardrijks kunde, op eene jaarwedde van ƒ2500; te Hoorn niemand met acte voor Hoogduitsche en Engelsche taal en letterkunde, op eene jaarwedde van ƒ2400." Deze cijfers hebben burge meester en wethouders in het oog gehouden. Hiermede ge looft spr. ook te hebben beantwoord de opmerking van de heeren Zaaijer en Duparc, als zouden hier alleen leeraren, die de acte A haddennoodig zijn. Niet gemakkelijk zal men leeraren vinden die van twee vakken slechts de acte A be zitten. Spr. kan zich eerder begrijpen, dat iemand die in eenig vak de acte A bezit, eerst zal trachten acte B van datzelfde vak te verkrijgenvoor dat hij zich aan een ander vak gaat wijden. Spr. meent nu duidelijk te hebben aangetoonddat het nooit in de bedoeling van burgemeester en wethouders kan gelegen hebben om door hooge cijfers de bedoelde oprigting van de hoogere burgerschool te bemoerjelijken. Die cijfers zijn te matigom zelfs een scbijn te kunnen wettigen als zouden zij daartoe kunnen strekken. Dit nu aannemende, beroept spr. zich op den heer Duparc. waar deze zegt, «dat die school moet dienen voor dien breeden zoom der burgerij, die behoefte heeft aan betere en uitgebreider vorming dan de dagschool geeft". Spr. erkent dien zoom der burgerij maar heeft niet kunnen waarnemen dat die van die behoefte tot dusverre veel heeft doen blijken. Zij sturen hunne kinderen naar het schijnt op de rijks hoogere burgerschool. Een feit toch is 't, zoo als de heer Duparc ook heeft gezegd, dat op de burger dagschool niet meer dan gemiddeld 19 jaarlijks worden toegelaten. En daarbij moet men bedenken, dat in dertijd van de 19 leerlingen een groot, een belangrijk deel is verworven door den finantieelen steun van eene particu liere vereeniging, n.l. «Nijverheid". Zonder dien steun zou dat getal nog geen 19 bedragen hebben. Ten slotte komt spr. met de vraag, of onder dat licht be zien, de meerdere uitgaaf voor een zou gering getal leerlin gen gewettigd zoude zijn. Al wilde spr. het den heeren Du parc en Zaaijer toegeven, dat de kosten ƒ3000 te hoog zijn geraamd er blijft dan toch altijd 8000 overen dan kan hij zich niet ontveinzen dat de meerdere last een bezwaar voor de gemeente zal zijn zoolang niet is gebleken dat er zooveel leerlingen kunnen worden verwacht, die ƒ20 school geld willen betalen, terwijl er toch maar 19 kwamen bijeen schoolgeld van ƒ5. Is de behoefte aan eene hoogere burgerschool mef 3-jarigen cursus nu zoo eclatant geblekendat voor slechts enkele leer lingen de gemeente die nieuwe lasten op zich mag nemen? Omdat hij die vraag ontkennend moet beantwoorden, heeft spr. medegewerkt tot het voorstel van burgemeester en wethouders. Ieder moge overtuigd zijn dat hij een groot voorstander is van goed onderwijsmaar in dit geval acht hij zich niet ge- rcgtigd om mede te gaan met het voorstel van den heer Duparc. Hij zal daarom stemmen voor het voorstel van rap porteurs. De heer de la Faille gelooft dat het voor zijne mede leden geen geheim is dat hij de minderheid van de commissie van rapporteurs uitmaakt en dat hij volkomen zijn adhaesie aan het voorstel van den heer Duparc kan schenken. Hij zal aan dat geachte lid overlaten om zijne nota tegen de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 Mei 1885. bezwaren van den heer Plantenga te verdedigen doch ver oorlooft zich naar aanleiding van een paar uitdrukkingen vau dien sprekertwee algemeene opmerkingen te maken. De heer Plantenga heeft den moed van den heer Duparc bewonderd dat deze ondanks het ongunstig onthaal van zijn voorstel èn in de sectiën èn in het algemeen toch nog zoo uitvoerig en met zooveel warmte zijne zaak heeft verdedigd. Spr. moet er zich op zijn beurt over verwonderendat de moed van iemand wordt geprezen die met zulke grondige argumenten voor den dag komt, als in de nota zijn aangevoerd, terwijl toch in de sectiën eene tegenovergestelde opinie werd verkondigd zonder veel argumenten. Hij zou het betreuren, dat in dezen raad eene zaak die door eene kleine minder heid wordt voorgestaan en tegenover eene overgroote meer derheid moet verdedigd worden daarom reeds als eene cause perdue zoude moeten worden beschouwd. Eene tweede opmerking van den heer Plantenga was dat bij de deskundigen verschil van meening bestond. Spr. acht dit verschil meer schijnbaar, dan in werkelijkheid bestaande. Waar toch de heer van Aken met zijne meeniDg alleen staat tegenover zoovele opinies uitgesprokendoor een man als dr. Steijn Parvédie zijn geheele leven aan het middelbaar onderwijs heeft gewijddoor de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijsonder wier directe aandacht de burger dagschool valtteu slotte door een deskundigeals door den heer van Harinxma is aangehaald en die een wel sprekend pleidooi ten gunste der scholen met 3-jarigen cur sus heeft geleverd in de Leeuwarder Courantdaar gelooft spr. dat de schaal zal overslaan naar de zijde van die acht bare schare van mannendie de oprigting van dergelijke school voorstaan. Spr. heeft nog eene opmerking naar aanleiding van de woorden van den heer van Harinxma. Diens becijfering laat hij in hare volle waardemaarwanneer deze geachte spre ker die als voorstander van goed onderwijs voldoende be kend staatopenlijk zijnen twijfel aan het welslagen van eene school met 3-jarigen cursus kenbaar maaktdan komt het spr. voor dat deze beschouwingdie zoo geheel het tegendeel van eene optimistische ishier niet moest worden uitgesproken. Hij stemt het toe dat het getal leerlingen aan de burger dagschool niet voldoende is, maar dat is juist in zijn oog een reden te meerom te verklaren dat die school blijkt niet te voldoen aan de gestelde eischen. Een school met 3-jarigen cursus zal werkelijk in eene behoefte voorzien. Wat de bezwaren daartegen betreftspr. wijst er opdat bij iedere nieuwe in- rigting voor onderwijs zoo als bijv. bij de oprigting van de ambachtsschool en van de rijkshoogere burgerschoolis ge bleken zich tegenstand althans weinig ingenomenheid heeft geopenbaard. Maar daardoor moet men zich niet laten af schrikken om eene inrigting in het leven te roependie noodig blijkt te zijn. Den boom zal men aan zijne vruchten kennen en wat in andere steden met goede resultaten werkt zal ook hier goede vruchten afwerpen. De heer Menalda wenscht ook met een enkel woord zijn standpunt toe te lichten. Hij geeft evenals de heer Plantenga openhartig te kennendat ook hij niet zonder moeite tot een vast besluit is kunnen komen. Over de wenschelijkheid van de opheffing der burger dagschool bestaat hier geen ver schil van meening noch bij rapporteurs noch bij burgemeester en wethoudershoewel zij adviseren tot de instandhouding van die inrigting. Wel bestaat dat verschil over de noodzakelijkheid van dien maatregelNu verwondert 't spr. dat de heer Plantenga daarom in het onzekere verkeertomdat hij als leek staat tegenover deskundigen die over de zaak verschillend denken. Spr. is tot zijne thans gevestigde opinie geleid door de een parige en grondige adviezen en rapporten zoo van win. den heer Steijn Parvé als van de commissie van toezigt. Het advies van den tegenwoordigen inspecteur heeft weinig indruk op hem gemaakt. Bij hem bestaat geen twijfel meer omtrent de noodzakelijkheid der opheffing. De eenige kwestie die nog gesteld kan wordenis de finantiële. Dat de burger dagschool weinig bezocht iszoo als door den heer van Harinxma is gememoreerd is niet te verwonderendie inrigting staat immers daar als eene mis lukking als een bewijs dat zelfs een groot staatsman zich kan vergissen in de keuze der middelen tot bereiking van zijn doel. Die vergissing is allerwege erkend door de op heffing der burger dagscholen overal waar ze bestonden. Alleen Leeuwarden heeft tot op heden de zijne behouden. Hare vervanging door eene hoogere burgerschool met 3-ja rigen cursus kan natuurlijk niet geschieden zonder finantiële opoffering. Deze heeft ook bij spr. zeer gegolden en daarom kon hij zich bij de behandeling der zaak in zijne sectie ver eenigen met het denkbeeld om voor hen die van een 3 jari gen cursus middelbaar onderwijs zouden wenschen gebruik te maken eene poging te doen om daartoe gelegenheid te erlan gen aan de rijks hoogere burgerschool, natuurlijk met vorming van eene eindklasse voor het derde studiejaar en verder met vergoeding van het schoolgeld boven en voor eiken leerling te stellen vast bedrag b. v. 20 'sjaars,te vinden uit eene daarvoor op de gemeentebegrooting uit te trekken post. Bij eenig nadenken echter is spr. tot de overtuiging gekomen, dat dit niet wel uitvoerbaar zoude zijn. Hij heeft hooren betwijfelen of dergelijke postop de begrooting uitgetrokkenen de vrije beschikking daarover door burgemeester en wethouders zou worden goedgekeurd. Bovendien zal het nog de vraag zijnof zij, voor wie die post bestemd zouden zijn zich tot het erlangen van die vergoeding zullen aanmelden. De onder vinding in dezen bij het lager onderwijs opgedaangeeft spr. geene vrijheid die vraag bevestigend te beantwoorden. Het komt hem dus voordat men 1 it radicale middel ter hand moet nemen en eene hoogere burgerschool met 3 jari gen cursus oprigten in navolging van zoovele andere ge meenten. Dit zal natuurlijk groote uitgaven tengevolge heb ben maarwaar hiermede gemoeid zijn de belangen van eene klasse onzer burgerij die beter onderwijs verlangt dan de burger dagschool kan geven, maar voor wie van de rijks hoogere burgerschool het schoolgeld te hooghet leerprogram te breed en de cursus te lang is van die kern onzer burgerij, die door grondig onderwijs gewapend moet worden tegen den struggle for life daar zal sprs niet aarzelen zijne stem te geven aan een voorsteldat zijns inziens zoo rijk zal zijn aan goede gevolgen. De heer Duparc meent te moeten beginnen met een woord van dank te rigten, zoowel aan de vóór-, als aan de tegenstanders van zijn voorstelaan de eersten voor den krachtigen steundien zij hem in zoo ruime mate hebben geschonkenaan de laatsten voor de waarderende wijze waarop zij zichin weerwil van het tusschen hen en spr. bestaand verschil van gevoelenover de door hem ingediendo nota hebben gelieven uit te laten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 5