104
Verslag der handelingen van den gemeenteraad le Leeuwarden, van den 8 December 1885.
Door de commissie worden aanbevolen de lieeren1. mr. 6.
A Visscher, aftredend lid, 2. H. E. de Bruijn en 3. mr. E.
M. von Baumhauer.
Met algemeene (20) stemmen wordt de heer mr. G. A.
Visscher benoemd.
2. Nailer rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek
der begrooting van kosten voor de d.d. schutterijdienst 1886.
De commissie stelt voorde op nieuw en onveranderd in
gediende begrooting goed te keuren in ontvang en uitgaaf
gesteld beide tot een bedrag van ƒ4571.
De heer van Siotördijck blijft bij zijn bezwaar tegen dit
puntn.l. dat er in den slaat van begrooting waarvan de
vooiloopige vaststelling wordt voorgesteld eene som is begre
pen voor een gedeelte der kleedingdat volgens de betrek
kelijke bepalingen niet tot de kleeding behoort. Dit bezwaar
is niet door de commissie, wel door den kouiinaudaut der
schutterij besproken. Deze wees op een antecedent; er wareö
n.l. indertijd door den raad kapotjassen voor 't brandpiket
toegestaan hoewel deze niet ouder de kleedingstukken voor
de schutterij worden genoemd. Dit acht spr. als een argu
ment ten gunste van zijn bezwaar, omdat daardoor juist het
gevaarlijke van een antecedent uitkomt. Voorts beweert de
kommandant, en de commissie is 't met hem eens dat hand
schoenen eenmaal tot een militaire kleeding behooren. Spr.
betwist dit. De Koning maakt uit wat tot de kleeding van
schutters behooren zalen wanreer nu daarin handschoenen
niet worden genoemd dan behooren zij er ook niet toe. Wel
heeft het leger handschoenenzooals de kommandant zegt
doch dat kan geen argument zijn in deze zaak hier wordt
de schutterijniet het leger besproken. Een laatste argu
ment van den kommandant is, dat wanneer handschoenen
niet tot de kleeding behooren zij dan ook niet zullen mogen
worden gedragenOok daarmede is spr. 't niet eensal wat
niet uitdrukkelijk wordt genoemdis daarom toch niet verboden.
Zooals hij zeidespr. moet zich tegen deze begrooting ver
klaren. Daar zijn gevoelen echter waarschijnlijk slechts door
weinigen wordt gedeeld, zal hij geen stemming verlangen.
De heer Bruagür ondersteunt de zienswijze van den heer
van Sloterdijck, op de door dezen aangevoerde gronden, maar
wenscht evenmin stemming.
De heer Plantenga verklaart met de vorige sprekers in
te stemmen.
De Voorzitter acht het wenschelijk thans door stemming
over het voorstel der commissie te beslissen.
De heer Troeistra geeft den heer van Sloterdijck in over
weging om een amendement op het voorstel van de commis
sie in te dienen. Anders toch zou de geheele begrooting
kunnen worden afgestemd.
De heer van Siotördijck stelt nu voor de begrootiug te
wijzigen in zooverre dat art. 14, 100 lager worde uitgetrokken.
De heer Beucker Atldreae ondersteunt dit amendement.
Hij merkt op dat in de begrooting door den schuttersraad
ingediend, bedoelde post is uitgetrokken, dat zulks z. i. strij
dig is met de wet en men op grond daarvan nagenoeg de zeker
heid heeftdat gedeputeerde staten hunne goedkeuring aan
gemelde begrooting niet zullen verleenen.
De heer Menalda heeft zich met zijne mede-leden der
commissie de vraag voorgelegd of zij nadat zij hebben be
vonden dat het kader op kosten der gemeente wordt gekleed
en nadat de kommandant op de verhooging van dien post op
nieuw had aangedrongen, geen vrijheid hadden tot goedken-
ring der geheele begrooting te adviseren.
Zij hebben gemeend dat te mogen doen. De kleeding van
het kader door de gemeente valt buiten de bedoeling van de
wet; het geldt hier dus geen beginsel, maar eene weinig be-
teekenende uitbreiding van eenen post, reeds sints ettelijke
jaren door deze vergadering voor goed aangezien. Daarom
kan spr. niet begrijpen waarom er zoovele bezwaren worden
te berde gebragt tegen eene luttele verhooging waarop de
kommandant, een ambtenaar die eene niet gemakkelijke taak
op zich heeft genomen, zoo zeer aandringt.
Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt nu in
stemming gebragt en verworpen met 14 tegen 6 stemmen.
Vóór stemden de heeren Brunger, Andreae, van Sloterdijck,
Troelstra, Plantenga, eu Dijkstra.
Het voorstel der commissie wordt alsnu zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhand-
sche verharing van de woning St. Jobsleen no. 255.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
de conclusie besloten:
behoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten aan
den heer E. C. Juugius met ingang van 12 Mei 1886 voor
den tijd van vijl jaren, onderhands in huur af te staan het
huis met tuin plaatselijk gekwoteerd St. Jobsleen no. 255 tegen
eene jaarlijksche huursom van ƒ6.50 en verder op door bur
gemeester,en wethouders vast te stellen voorwaarden.
4. Verslag van rapporteurs uit de sectiën van den raad
omtrent het onderzoek van een voorstel van burgemeester en wet
houders tot invoering van het verpligt tongenstelsel (zie bijlagen
tot het verslag van 's raads handelingen no. 25 van 1883, no.
35 van 1884 en nos. 19 en 20 van 1885).
De heer van Sloterdijck wenscht, voor dat de discussiën
worden geopend, namens rapporteurs eene opmerking tema
ken over de formulering van dit punt op den oproepingsbrief.
Volgens hunne opvatting is thans aan de orde het verslag van
rapporteurs met de door hen gestelde conclusiedoch uit den
oproepingsbrief zoude zijn op te maken dat niet alleen dat
verslag aan de orde zoude zijn, maar ook de kantteekeningen
of zooals het nader heet de nota van den burgemeester op dit
verslag en een adres van den heer Hopperus Buma te dezer zake.
Dit achten rapporteurs niet juist; zij meeuen dat alleen
hun verslag aan de orde is en zijn door die meening er toe
geleid, om geene repliek te geven op die kantteekeningen.
De commissie is bijeen geweest en heeft zich de vraag gesteld,
wat te doen tegenover die zoogenaamde kantteekeningen, en
als hoedanig zij moesten worden beschouwd. Als eene me
morie van beantwoording op haar verslag? Zij beantwoordde
dat ontkennend, omdat in dat geval het van burgemeester en
wethouders zoude zijn uitgegaan. Is 't eene nota, overeen
komstig art. 54 van het reglement van orde? Ook dat niet,
want het heette slechts kantteekeningen, en, ware 't eene
nota, dan zou deze ook gedurende het onderzoek van het voor
stel van burgemeester en wethouders aan de commissie hebben
moeten worden ingezonden. Het stuk is intusschen eenvou
dig in druk aan de leden rondgedeeld.
De commissie is dus geëindigd met de beschouwing, dat
de kantteekeningen kwalijk een punt van behandeling kunnen
uitmaken. Ware dit wel zoodan zouden rapporteurs er op
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 December 1885.
165
zijn teruggekomen en eene repliek hebben gegeven. Spr.
meende een en ander in het midden te moeten brengen om
te doen uitkomen waarom rapporteurs hebben gezwegen en
volgens hunne meening hun verslag alleen aan de orde is.
De Voorzitter wenscht mede te deelen dat abusief die
twee andere stukken op den oproepingsbrief zijn vermeld.
Spr's. kantteekeningen behoeven geen punt van behandeling
uit te maken, hij heeft ze den raad aangeboden zondereenig
voorstel tot behandelinghij heeft alleen zijne zienswijze om
trent het verslag van rapporteurs willen mededeelen en de
leden dezer vergadering uitgenoodigd daarvan kennis te nemen.
Hij heeft de overtuiging dat dit geschied is. Het doel waar
mede de kantteekeningen werden geschrevenis daarmede
volkomen bereikt Ook bij het ter tafel brengen van het
adres van den heer mr. B Hopperus Bumain de vorige
vergadering heeft spr. gezegddat dit geene afzonderlijke be
handeling vereischte, en voorgesteld bij de behandeling van
het verslag van rapporteurs, op den inhoud van dat adres te letten.
Aan de orde zijn thans de voorstellen van die commissie.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Troelstra is het geheel met den heer van Slo
terdijck en den voorzitter eens dat het verslag van rapporteurs
alleen aan de orde is. Dat geeft spr. aanleiding om te doen
opmerken dat z. i. de beide punten van conclusie a en b
eigenlijk tezamen hetzelfde uitspreken, nl om niet aan te
nemen het voorstel van burgemeester en wethouders. Spr.
weet wel dat in het verslag eenig onderscheid wordt gemaakt,
doch daarin is er ook op gewezen dat in de sectiën het denk
beeld vaststond dat men hetzelfde bedoelde, dat men dus den
ingezetenen niet wilde opleggen gemeentelijke tonnen te ge
bruiken, maar te verbieden faecaliën te doen uitloozen in
riolen, grachten enz. Die bedoeling is trouwens zoo duidelijk
mogelijk in het voorstel van burgemeester en wethouders weer
gegeven, zoodat het nader betoog van deu burgemeester te
dezer zake zelfs overbodig zou kunnen worden geacht. In het
voorstel toch leest men: „indien nu het gemeentebestuur bij
verordening bepaalt, dat het na een zekeren termijn, die des
noods hierin genomen kan worden, verboden is in den kom
der gemeente en hare digt bevolkte buitenwijken, faecaliën te
loozeu in gemeenteriolen of openbare vaarwaters of te ver
zamelen in beerputten, dan zullen, enz."
Verder wordt in dat voorstel gezegd: „Naar aanlei
ding van het vorenstaande komt het ons wenschelijk voor
de bestaande bepalingen betreffende het houden van pri
vaten in deze gemeente uit te breidenin den zin zoo
als sub a van het adres der vereeniging ter bevordering
vau volksgezondheid wordt gevraagd" en bij sub a van het
adres wordt verzocht „het loozen van faecaliën in openbare
wateren en riolen en het hebben van lieerputten te verbieden".
Ondanks de formulering van het voorsteldat toch ook slechts
ten doel heeft uitspraak van een beginsel te doendat nader
in eene verordening zijne juiste omschrijving zou moeten vin
den blijkt uit dit alles ten duidelijkste de bedoeling van
burgemeester en wethoudersen kan daaromtrent wel geen
misverstand plaats hebben. Een voorstelhetzij sub a of sub
b, had dus moeten worden voorgesteld.
En nu nog iets. Het advies vau rapporteurs is geheel negatief.
Het strekt om niet aan te nemen het voorstel van burgem. en wet
houders. Daarom meent spr.datals tot stemming wordt
overgegaan er over het voorstel van burgemeester eu wet
houders niet over de conelosie van rapporteurs moet worden
gestemd en dat bij aanneming daarvan onderdeel c van het
rapport afzonderlijk in behandeling moet komenals zijnde
eene aanvulling van het voorstel van burgemeester en wet
houders. Men heeft zoodoende gelegenheid om amendemen
ten voor te stellen op het voorstel van burgemeester en wet
houders hetgeen niet het geval zal zijn als over de conclusie
van rapporteurs gestemd wordt. Tegenover hun negatief
voorstel zou slechts een positiefdus een ander voorstel ge -
steld kunnen worden waardoor het regt en de gelegenheid
voor amenderen wordt afgesneden. Spr. heeft gemeend dit
nu reeds onder de aandacht van de vergadering te moeten brengen.
De heer van Sloterdijck acht zich geroepen om den
heer Troelstraofschoon diens opmerking reeds loopt over
de conclusiete beantwoorden. Die geachte spreker heeft als
zijne zienswijze te kennen gegeven, dat de punten a en b der
conclusie in den grond der zaak hetzelfde bedoelen. Maar
dan stelt spr. daartegenover dat èn in het adres van de
vereeniging tot bevordering van volksgezondheidèn door
burgemeester en wethouders èn in de sectiën die puntenjuist
als onderscheiden zijn aangemerkten vraagt dan of het wel
opgaat om nu als één aan te merkenwat driemaal gesplit-^
is. De vereeniging ter bevordering van volksgezondh- id
vraagt: a. het loozen van faecaliën in openbare wateren en
riolenen het hebben van beerputteD te verbied ub. het
wissel-tonnenstelselzooals het reeds in deze gemeente in
toepassing wordt gebragtverpligt in te voeren. Burgemees
ter en wethouders droegen van die splitsing kennis eu zeggen
wel op ééue plaats in hun voorsteldat „het hun wenschelijk
voorkomt de bestaande bepalingen betreffende het houden van
privaten in deze gemeente uit te breiden in deu zin zooals
sub a van het adres der vereeniging ter bevordering van volks
gezondheid wordt gevraagd". In de conclusie van hun voor
stel evenwel stellen zij voor „in beginsel te besluiten tot in
voering van het verpligt tonnenstelsel",, dus tot sub b van het
adres zij hebben dus ook de splitsing gevolgd.
Ook is dit het geval geweest in de sectiën. Spr. is van oordeel
dat de commissie van rapporteurs een verslag moeten geven
van het voorgevallene in de sectiën, dat althans een weerklank
is van het aldaar besprokene En eenstemmigzegt spr.is
in de sectiën die onderscheiding gemaakt tusschen bedoelde
punten. Algemeen was het bezwaar tegen het voorstel van
burgemeester en wethouders grootomdat daarin lag opge
sloten een dwangsterker dan de noodzakelijkheid gebood
In elk der sectiën is eene andere conclusie iu de plaats van
die van burgemeester en wethouders gesteld en besproken
waardoor de meening werd uitgesproken dat het onderscheid
bestaat. Het zou dus niet van rapporteurs te vergen zijn ge
weest dat zij die onderscheiding zouden negeren.
Ten slotte heeft de heer Troelstra de opmerking gemaakt,
datals men tot stemming overgingdeze moest plaats heb
ben over het voorstel van burgemeester en wethouders niet
over de conclusie van rapporteurs. Spr. acht 't haast niet
noodig die meening te weerleggen. Het is toch een axioma
dat alleen het verslag van rapporteurs aan de orde i Wan
neer omtrent een voorstel van burgemeester en w- üouders
een sectie-onderzoek heeft plaats gehaddan is 't hier steeds
de usantiehet moge al of niet voorgeschreven zijn bij regle
ment van ordedat het verslag daar in behandeling komt
terwijl dan het oorspronkelijk voorstel voor dat oogeublik op
len achtergrond wordt geschreven Nu is 't misschien de
bedoeling van den heer Troelstradat de conclusie van rap-