172 Verslag, der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 8 December 1885. de behandeling van verschillende belangrijke zaken opgedaan. Getuige de oppositie tegen het toezigt op de prostitutieeen maatregeldie zeker hare zwakke zijde heeftgetuige de be raadslagingen over den aanleg van eene drinkwaterleiding. Spr. brengt dit in herinnering om te doen erkennen, dat door die argumenten van de tegenpartij de maatregel nog niet veroordeeld is. Hij laat alle regt wedervaren aan de bezwaren van hen, die door den nieuwen maatregel zullen worden ge troffen hij weet wel dat bij afvoer van stoffen door riolen het menagewater dat als begunstigend moment niet als oor zaak van ziekten mag geldeneen groote plaats inneemt en dat het zeker wenschelijk zou zijnom ook dit zoo af te voerendat het geen verontreiniging van de publieke wate ren ten gevolge hadmaar dat is voorshands te Leeuwarden niet gemakkelijk uitvoerbaar. Hij stelt zich dan ook niet voor dat na een algemeen verbod van afvoer van faecaliën in de grachten het water geheel vrij van stank zal zijnbij een ge lijkmatig niveau van onzen bodem, bij het geringe verval van onze wateren die nog bovendien door fabrieken en op andere wijze worden verontreinigddaaromtrent maakt hij zich geeue illusiën. Maar is de toestand buitendien niet rooskleurig, dan dient althans een stelseldat verkeerd is en verbeterd kan worden, niet te worden gehandhaafd; men moet dat opheffen, en zoodoende voorkomen niet alleen dat rottende stoffen wor den afgevoerdmaar dat bij het voorkomen van heerschende ziektenziektekiemen worden verspreid. Intusschen verklaart spr. gaarnedat de heer van Sloter- dijck hem volkomen goed heeft begrepenwaar deze heeft doen uitkomendat het spr. voornamelijk in zijn eerste be toog te doen is geweest om 't gevaar van besmetting binnens - huis door middel van het rioolgas te doen uitkomen. Spr. haalt tot versterking van zijne meening het volgende aan uit meergemelde brochure van prof. van Overbeek de Meijer „Welke ontzachlijke hoeveelheid gassen door privaatpijpen „(ditmaal uit beerputten) in de woning kunnen dringen „hebben Erisman en van Pettenkofer bepaald. Erisma stelde „vastdat op de derde verdieping van een „goed" huisbij „matige wind en openstaand raamdoch bij gesloten deur „van het privaat, per etmaal 1159 a 1172 kub. meter gas „uit de valpijp van het privaat binnen de woning stroomden, „bij gesloten venster was de toevoer 825 kub. meter. Van „Pettenkofer vond onder ongunstiger omstandigheden, d. w. z. „slechts gesloten beerput en sterken wind eenmaal 129,000 „kub. meter, en op een ander tijdstip zelfs 518,400 kub. meter „gassen binnendringende per etmaal." Het zou derhalve in 't eigen belang van de ingezetenen zijn, om den nieuwen maatregel toe te passenen dat wel vrij willig zonder nog daartoe gedwongen behoeven te worden. Maardaar spr. de verwezenlijking van dat denkbeeld nog niet al te spoedig meent te zienzal hij zich vereenigen met den maatregel door burgemeester en wethouders voorge steld. Nog een enkel woord aan den heer van Harinxmadie bij spr. geen overeenstemming ziet in de handhaving van de eischen der hygiëne in deze materie en spr's. opinie onlangs ten aanzien van desinfectie uitgesproken. Spr. meent te kun nen volstaan met de opmerkingdat het iets anders is infec tie te voorkomenzooals in dezen zijn doel isof wel waar op uitgebreide schaal infectie bestaatte trachten deze door zoogenaamde desinfectiedikwijls tot groot ongerief der in gezetenen te niet te doen. De heer Bekhuis zegthet schijnt noodig nader uiteen te zetten wat door mij is bedoeld toen ik zoo even het woord beerput noemde. Het maken van beerputten is bij de bouwverordening ver boden. Spr. wil daarin geene veranderingmaar hij ziet in dit voorstel een aanslag op de bestaande putten. Zijn deze goedvoldoen zij aan de te stellen eischendan kunnen zij z. i. blijven bestaan. Is dat niet zoodan moeten zij worden opgeruimd. Een beerput kan goed zijnwanneer zij goed is gesitueerdgoed gebouwd en goed wordt onderhouden. Een ton is toch ook maar zoo lang goed als zij digt blijft. En wat het wisselen der tonnen betreftspr. heeft met ge noegen van den voorzitter gehoord, dat dit, op aanvrage, op een vastgesteld uur kan geschieden, hij gelooft, dat dit zeker zeer bevorderlijk zal zijn aan de algemeene toepassing van dat stelsel. De heer Star Busmann heeft bij het debat meermalen hooren zeggendat dit onderwerp zoo belangrijk isomdat het raakt het gebied van de volksgezondheid. Daaraan is 't dan zeker toeteschrijvendat de discussiën zich tot nu toe bijna uitsluitend om dat punt hebben bewogen. Hij gelooft echter niet, dat de zaak daardoor beslist wordt. Het betreft hier ook eene regtskwestie. De kwestie nl. of de raad bevoegd is dergelijk verbod uitte vaardigen. De vraag werd in deze vergadering nog niet besproken en spr. zoude haar ook wel buiten het debat willen latenware het niet, dat hij in dezen van zijne geachte mede-rapporteurs verschilt, en het dus voor hem als de minderheid uitmakende in het verslag der rapporteurs omtrent dit puntpligtmatig wordt hier zijne meening ter zake nader te motiveren. Hij begint met de opmerkingdat 't hem van den aanvang af heeft verwonderd dat de belangrijke regtskwestie die bij deze zaak is betrokken zoo ligt wordt opgenomen. De com missie ter bevordering van volksgezondheid zegt in haar rap port eenvoudigdat de regtsvraag van bevoegdheid hier vol mondig bevestigend moet worden beantwoordal ware het alleen op grond van de opgedane ervaring in andere gemeen ten Blijkens het voorstel van burgemeester en wethouders acht dit collegiealthans de meerderheid daarvan, twijfel aan die bevoegdheid ongegrond. En in de sectiewaartoe spr. behoortwerd door een der leden de opmerking gemaakt dat men op dit punt zóó gerust mogelijk kan zijn. Spr. kan dat optimisme niet deelenen daarom heeft hij zooals de heer Dirks ook heeft gememoreerdtoen in Februarij het voorstel van burgemeester en wethouders aan de orde kwam, in overweging gegeven, om het voorafin de sectiën te doen onder zoeken, met welke overweging de raad zich toen heeft vereenigd. De kwestie nu is dezekan de gemeenteraadnaar de wet eene verordeningals hier bedoeld wordtuitvaardigen Die vraag werd in de sectiën beantwoord met eene eenvoudige verwijzing naar art. 135 der gemeentewet, dat, naar men oordeeldealles zoude beslissen. Dat de raad overeenkomstig dit artikel zal handelen beteekent echter niets anders dan dat hij verordeningen maaktdie in het belang der openbare orde zedelijkheid en gezondheid worden vereischt. Wat der halve daartoe behoortvermag de raad te doen. Die be voegdheid kan niet ontkend wordenen wordt natuurlijk de zerzijds niet ontkend. Het enkel beroep derhalve op dat wetsartikel kan gelijk duidelijk isde zaak niet verder brengenomdat hetmet het oog op de feitelijke toedragtjuist de vraag isof de raad bevoegd kan worden geacht eene verordening uit te vaardigenzooals hier wordt voorgesteld. Immersvolgens art. 625 van het burgerlijk wetboek, is eigendom het regt om Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 December 1885. 173 van eene zaak bet vrij genot te hebben, en daarover op de volstrekste wijze te beschikken. En nu kan de eigendom wel beperkt worden door openbare verordeningenmaar alleen wanneer deze door het gezag bevoegdelij k zijn daar gesteld. Al- zoo rijst de vraagKan de voorgestelde verordening bestaan baar worden geacht met art. 135 der gemeentewet en art. 625 burgerlijk wetboek Spr. moet die vraag beslist ontkennend beantwoordenom dat, door de uitvoering der verordening, de zaak als zoodanig voor den eigenaar zoude ophouden te bestaan en hij, onder bedreiging van strafgedwongen zoude worden die door eene andere zaak of inrigting te vervangen. Men heeft nu gevraagd waarom zoude de raad hier niet bevoegd zijn Het gebeurt toch dagelijks, dat gemeentelijke verordeningen worden toege past dieonder strafbedreigingden eigendom beperken Maar, zegt spr., die verordeningen beperken den eigendom niet in den aangegeven zingeene enkele van de in de stukken genoemde en heden weder in het debat gebragte verordenin gen heeft eene strekkingzooals de onderwerpepjkewaar door de eigenaar gedwongen wordtniet alleen om zich te be perken in het gebruik van zijn eigendom, maar zelfs om zich geheel daarvan te ontdoen en het voorwerp van zijn eigendom door een ander te doen vervangen. Want hierop komt 'ttoch werkelijk aan. Men moge al het tonnenstelsel in een ander daglicht trach ten te stellen men moge over de beteekenis van het voorstel strijd voeren dit alles betreft den vorm niet de kern der zaak. Het verbod om faecaliën door riolen te loozeu in openbare wate ren breDgt noodzakelijk mede het gebod om het tonnenstelsel in toepassing te brengen. Het is eene ongerijmdheid dit te ont kennen. Men heeft hier niet eens eene keuze tusschen tonnen stelsel en Liernurstelselzooals het geval is in de verordening der gemeente Dordrecht, die in de stukkeu is besproken In de voorgestelde verordening is mitsdien vervat eene ontzet ting van eigen domsregtendat is eene feitelijke onteigening zonder voorafgaande schadeloosstelling. Men heeft dit wel ont kend in de stukken, doch men kan dit alleen doen door eene ver warring van de twee zeer onderscheidene begrippeneigendoms- ontzetting en eigendoms-ont»eming. Alleen door deze verwarring geleid, heeft men schijnbaar zegevierend kunnen beweren, dat im mers de gemeente hier niets tot zich neemt, noch de privaten, noch hun inhoud zoodat hier van geene onteigening sprake kan zijn Men had juister beweerd dat hier daarom geene sprake is van onteigening, omdat de tegenwoordige wet op de ont eigening ten algemeene nutte alleen van toepassing kan wor den gemaakt op ontneming van stoffelijken eigendom maar niet op ontzetting van eigendoms-r^eneene grove leemte die reeds meermalen eldersook in de Staten-Generaalis gehekeld. Om deze reden sprak ik hiervoren dan ook alleen van feitelijkeniet van wettelijke onteigening. Nu kan men nog vragen en daarop is ook met klem gewezen waarom hier niet zou kunnen worden toegepast, wat toch wel in andere plaatsen met vrucht geschiedt. Dit beroep op gelijksoortige verordeningen in andere gemeen ten, heeft oogenschijnlijk eenige waarde, maar werkelijk bezit het die niet. Want dat in kleinere gemeenten, vroeger dergelijke verordeningen zijn gemaakt, en door hooger autoriteit goed gekeurd bewijst niet, dat zij ook nu in eene grootere gemeente kunnen worden uitgevaardigd, en eveneens van hooger hand zul len worden bekrachtigd. Men behoort daarbij niet te verge ten dat veelal in de kleinere gemeentenmet minder ge compliceerde verhoudingen gemakkelijk tot stand komtwat in grootere dikwerf bezwaren ontmoeten evenmin dat hoo- gere approbatie' alligt uitblijftwaar wisseling van personen ook wisseling van inzigt heeft doen ontstaan. En in geen geval zal men toch hier iets blindelings kunnen decreteren omdat het ook elders is gedecreteerd maar behoort eerst hier de zaak zelfstandig te worden onderzochtalvorens daarom trent eene beslissing wordt genomen. Spr's. beweren komt dus in 't kort hierop neer, dat de ge wilde verordening in regten niet bestaanbaar is, omdat zij in zich sluit eene ontzetting van eigendomsregt,en eene overschrijding van de grenzen, bij art. 135 der gemeentewet aan den raad gesteld. Maar al ware zij wettelijk bestaanbaar, dan nog zou spr. willen vragen of zij ook verdedigbaar is. Die bedenking is voorzien doch men is er wederom ge makkelijk overheen gestapt. In het voorstel van burg. en weth., wordt dienaangaande ge zegd, dat op gemeente-eigendommen geene lasten kunnen rusten ten behoeve van particulieren en dat de afvoer door riolen niets is dan eene publiekregtelijke vergunningdie elk oogen- blik door het publiek gezag kan worden ingetrokken. En ten bewijze daarvan is een beroep gedaan op eene desbetreffende verhandeling in de Gemeentestem. Spr. acht de algemeene juistheid van deze stelling aan be denking onderhevig. Het is waardat een burgerregtelijk servituut op de openbare straat ondenkbaar ismaar het is zeer goed mogelijkdat eigenaren van huizen op de open bare straat sommige regten hebben, die bij wijlen verder gaan, dan het geval zoude kunnen zijn op particuliere ervenaan hunne eigendommen grenzende(vergelijk mr. de Savornin Lokmanop art. 230 gemeentewet). .En juist die mogelijkheid zet op dit gebied de deur open voor allerlei moeijelijkheden, die het gemeentebestuur niet behoort te provoceren, en waartoe spr. althans niet wenscht mede te werken. Spr. eindigt met te wijzen op de waarschuwende stem, die zich aan het slot der aangehaalde verhandeling in de Ge meentestemtegen het ondoordacht uitvaardigen van gemeente lijke verordeningenals de onderhavigedoet hooren. De heer Troelstra zal zich niet wagen aan eene bestrij ding der regtsgrondendoor den heer Busmann aangevoerd. Hij acht zich daartoe onbevoegd doch wenscht toch te con stateren dat men hier in deze vergadering ook regts- geleerden heeftdie de zienswijze van den heer Bus mann niet schijnen te deelen. Op hem rust dus uiet de taak om dat geachte lid op dat punt te beantwoorden. Intusschen eene enkele opmerking. De geachte spreker heeft de vraag gesteld, wat is hier de kwestie Volgens spr. is ze deze. In 1874 is het verbod uitgevaardigd „binnen den kom der gemeente privaten of riolenbestemd tot afvoer van faecale stoffen te doen uitloopen in zinkputten of slooten van minder breedte dan vier meter." Een verbod bestaat dus, en nu is de bedoeling alleen om dat verbod uit te breiden. Men begeeft zich dus hier niet op een nieuw pad, maar men tracht slechts het eindpunt te bereiken. Is er gezondigd tegen het regtdan reeds sedert 1874. Wat spr. genoegen doet isvan een lid der commissie van rapporteurs te hebben mogen vernemen dat ook hij evenbe- doeld verbod gelijk stelt met invoering van verpligt tonnen stelsel en alzoo sub a en J van de conclusie al van geheel gelijke strekking schijnt te beschouwen. De heer Minnema Bumadie als lid der commissie van rapporteurs zich tegen het voorstel van burgemeester en wet houders moest verklaren zou zich kunnen onthouden van eene

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 6