186
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 19 December 1885.
oninbare posten enz. 2 pet, afgetrokken. Nu wenscht hij de
zelfde vraag te doen, die hij ook in de sectie deedwat is de
leidende gedachte bij het stellen dezer perseutage? Nu eens
wordt 1 petdan 1V» pet, dan 2 pet., verleden jaar zelfs 3
pet. en nu weer 2 pet. afgetrokken. Welke is de reden dat
dit cijfer zoo varieert?
De Voorzitter gelooft dat de heer Menalda zich vergist;
Spr. vraagt of deze cijfers uit de rekening dan wel uit de
begrooting genomen zijn hetgeen natuurlijk wel verschil maakt.
De heer Wiersma zegt dat verleden jaar dit cijfer 3 pet.
is geweest, omdat er meer reclames waren te wachten ten
gevolge de nieuwe invordering van het kohier. Nu heeft men
echter het belastbaar inkomen f 100000 lager geraamd en kan
daardoor met 2 pet. aftrek volstaan, terwijl in het vorige jaar
meerder aftrek moest geschieden, omdat het belastbaar inko
men hooger was gesteld. Dit kon nu niet, omdat men met
het bruto bedrag het maximum der belasting »iet mag te boven
gaan.
Deze post wordt nu onveranderd vastgesteld.
Volgns. 617 worden goedgekeurd, en volgn. 8 met de
door rapporteurs voorgestelde verhooging met ƒ500.
De heer de la Faille komt ter vergadering.
Bij volgn. 18, art. 10, afd. IX, hoofdst. II, „opbrengst
van schoolgelden", bespreekt de heer Bekhuis de middel
bare school voor meisjes. De uitgaven voor deze school be
dragen 20,000 ruimde opbrengst der schoolgelden is ge
raamd op ƒ5100, dus de werkelijke uitgaven zullen in 1886
voor de eerste maal klimmen tot ƒ15,000. Spr. zegt: voor
de le maal, omdat de rijkssubsidie ad ƒ5000 is vervallen.
Voof zich zelf beschouwt hij die subsidie voor altijd verloren,
wanneer hij let op het voorgevallene in ééne der laatste zit
tingen van de Tweede Kamer. De minister toch verklaarde
pertinentdat deze regering niet weder het uitkeeren van
dergelijke rijkssubsidien zal voorstellen. Een amendement
om de toelagen te herstellenis ook niet gesteld. Onder die
omstandigheden konjt spr. tot het besluit, dat deze middel
bare school finantieel veroordeeld is hij put dit o. a. uit het
adresdat burgemeester en wethouders aan de Tweede Kamer
hebben gerigtom weder in het genot van die subsidie te
worden gesteld. Daaruit blijktdat de school is gesticht al
leen omdat het uitzigt op eene rijkssubsidie bestond. Burge
meester en wethouders zeggen in dat adres: „Indien het
„uitzigt op eene rijkssubsidieindertijd niet zooveel
„gewigt in de school had gelegdzou de raad voor
zeker niet tot oprigting van de middelbare school voor
„meisjes zijn overgegaan." Staande dus voor het feit dat eene
rijkssubsidie zou worden verkregen besloot de raad tot oprig
ting dier school. Consequent geredeneerd, staat men, nu de
subsidie is vervallen, voor den vroegeren toestand en moet
men dus terugkomen tot de Fransche school, waarvan de uit
gaven voor een groof deel gedekt werden door de schoolgel
den, eene school die thans ook zoude deelen in de 30 pet.
rijksvergoeding. Spr. zal er natuurlijk niet op aandringen, dat
dadelijk zulke ingrijpende wijziging geschiedehij brengt de
zaak alleen ter sprake; hij vraagt aan burgemeester en wet
houders of bij de behandeling der begrooting de vraag ook is
overwogen ot men bij het wegvallen der subsidie zal terug
keeren tot den vroegeren minder kostbaren toestand.
De Voorzitter kan in zoover die vraag beantwoorden, dat
als van zelve bij de behandeling der begrooting in de verga
dering van het dagelijksch bestuur de intrekking der rijksub
sidie voor de school van middelbaar onderwijs voor meisjes
is besproken, en dat men ook niet onbekend is gebleven met
hetgeen elders is geschied. Getuige daarvoor o. a. het adres
dat door den heer Bekhuis is aangehaald, maar het dagelijksch
bestuur is ten opzichte van deze zaak eenparig vau gevoelen,
dat er geen aanleiding bestaat om de opheffing der school
voor te stellen. Geen der leden gaf als zijn gevoelen te ken
nen, dat het wenschelijk was tot die opheffing over te gaan
of eene andere inrigting er van te maken.
Spr. ziet er geen bezwaar in dat thans hierover een ge-
dachtenwisseling plaats heeft, maar wil er dadelijk op wijzen,
dat nu geener beslissing ter zake kan worden genomen. Alles
is geregeld bij verordening en in de toepassing daarvan kan
geen wijziging worden gebragt door verandering van een
begrootingspost.
De heer van Harinxma tlioe Slooten gelooft, dat door den
Voorzitter de vraag van den heer Bekhuis voldoende is be
antwoord door te verklarendat het dagelijksch bestuur niet
het voornemen had om voor te stellen den aard der inrigting
of de inrigting zelve te veranderen. Maar bij de toelichting
van zijne vraagheeft de heer Bekhuis eene uitdrukking ge
bezigd die spr. misschien niet goed heeft begrepen en waar
omtrent hij eenige opheldering vraagt. Het is n.l. het beweren,
datnu de subsidie is opgeheven de middelbare school geen
regt van bestaan meer heeft. Die logica begrijpt spr. niet.
Hij kan zich voorstellendat bij de oprigting dier school
rekening is gehouden met de subsidie en het uitzigt daarop
de totstandkoming heeft bevorderd doch nu zij reeds vele
jaren bestaatkan hij niet begrijpendat men zeggen kan
dat zij geen reden van bestaan meer heeftomdat de subsidie
is vervallen. Het komt spr. voor, dat inrigtingen van on
derwijs hun voortbestaan ontleenen aan hun reden van be
staan en dat is de belangstelling en de ingenomenheid der
ingezetenen met deze inrigting, de behoefte die reeds zoovele
jaren heeft bestaan en nog bestaat, zoodat er zeker niet ge
twijfeld wordt aan de reden vau bestaan. De gedachtengang
van den heer Bekhuis komt spr. niet logisch voor hij zou
derhalve gaarne eenige opheldering ontvangen.
De heer Duparc heeft voor zich aangeteekend eene andere
uitdrukking van den heer Bekhuis, n.l. „dat door de intrek
king van de rijkssubsidie de middelbare school voor meisjes
alhier financieel zou zijn veroordeeld
Nog veel minder dan de voorgaande spreker ten aanzien
van een ander woord van den heer Bekhuisbegrijpt spr. de
logica van de door hem aangehaalde woorden.
Wel is waar wordt door burgemeester en wethouders in
het adres aan de Tweede Kamerom weder in het genot van
de rijkssubsidie te worden gestelder van gesprokendat
de raad in 1875 voorzeker niet tot de oprigting van de be
doelde school zou zijn overgegaan, indien niet het uitzigt op
eene rijkssubsidie groot gewigt in de schaal had gelegd
maar deze voorstelling van de zaak heeft spr. terstond bij
zich zelf minder juist genoemd. Spr. had indertijd de eer
deel uit te maken van de commissie van rapporteursdie
over de oprigting verslag had uit te brengen. Het initiatief
tot de zaak was vroeger door hem zelf genomen; dooreenen
ander te meer is hem de geschiedenis der oprigting steeds
levendig bijgebleven. En nu weet spr. zich zeer goed te
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 19 December 1885.
187
herinneren, dat het uitzigt op rijkssubsidie wel gewigt in de]
schaal heeft gelegd maar toch niet in die mate dat zonder
deze subsidie niet tot de oprigting zou zijn overgegaan. Het
nut, de wenschelijkheidja de noodzakelijkheid der oprigting
van eene middelbare school voor meisjes ook te Leeuwarden
werd iudertijd zóó sterk ingezien dat dit alles geheel den
doorslag gaf. De gemeenteraad begreepdatwat ook die
school mogt kosten zij er moest komen omdat zij reden van
bestaan had. Het to be or not to be was niet gelegen in de
geldkwestie
Nu missen wijwel is waar door het votum der tweede
kamerdat spr. in deze vergadering buiten beoordeeling
meent te moeten latenvoorshands jaarlijks 5000 doch de
finantiële draagkracht van Leeuwarden is, in weerwil van den
niet te ontkennen druk der ongunstige tijdsomstandighe'len
gelukkig nog niet zóó verminderd dat de raad het voorbeeld
van het arme Goes zou moeten volgen om tot de opheffing
der middelbare school voor meisjes over te gaan. Spr althans
zal met al de krachtdie in hem is steeds tegen elk voor
stelja tegen elke poging daartoe opkomen. Leeuwarden
voert steeds de schoonste traditiën ten aanzien van het on
derwijs voor alle rangen en standen. Meermalen was het
daarin andere steden ten voorbeeld. Leeuwarden schroomde
sinds jaar en dag nooit, groote geldelijke offers te brengen
voor volksontwikkeling en voor volksbeschaving in den ruimsten
zin des woords. Zoo moet 't blijven ook waar het betreft
de verstandelijke ei\ aesthetische ntwikkeling van onze
meisjesde aanstaande vrouwen van Leeuwarden.
De heer Bekhuis gelooft dat de heer van Harinxma hem
niet goed heeft begrepen. Opzettelijk heeft hij vermeden om
de middelbare school en het daar gegeven onderwijs te be
spreken. Spr. acht zich daartoe, ten minste op dat oogenblik
onbevoegd. Hij laat de school in hare volle waaide, maar
zegt alleen de heer Duparc gaf zijne woorden volkomen
juist terug dat, nu de subsidie is vervallen, de school finan
tieel veroordeeld is. Dit haalt hij uit het adres van burge
meester en wethouders, waar het blijkt uit de straks aange
haalde woorden, waarop zij nog laten x olgen, „doch getracht
„hebben op andere minder kostbare wijze in de behoeften te
„voorzien door het verbeteren van de bestaande inrigting voor
„voortgezet lager onderwijs." Van die woorden heeft hij zich
bediend, doch hij zal zich verder over de school niet uitlaten.
Logisch is evenwel deze redenering: de school zou niet opge-
rigt zijn, indien het uitzigt *>p eene subsidie niet had bestaan,
nu deze vervallen is, moet hij worden opgeheven. Nu is alleen
de vraag die ffij tot burgemeester en wethouders rigt, of er
uitzigt bestaat op eene minder kostbare organisatie.
De heer Wiersma zou het woord over deze zaak, die niet
in behandeling is, niet gevraagd hebben, ware 't niet, dat de
heer Bekhuis gezegd had dat de consequentie burgemeester
en wethouders moest leiden een voorstel te doen tot opheffing
der school. Die geachte spreker beroept zich op het adres
van burgemeester en wethouders. Deze zeggen daarin ook
werkelijk dat huns inziens indertijd niet tot oprigting der
school besloten ware, d. w. z. dat het voorstel van bur
gemeester en wethouders tot die oprigting welligt niet
ware aangenomenindien niet het uitzigt op de rijks
subsidie had bestaan. Maar kan dat nu consequent lei
den tot de opheffing der school? Toen d. i. in 1875 en
daarop is door den heer Bekhuis niet voldoende gedrukt
had de raad zonder subsidie misschien niet besloten tot de
oprigtingmaar toen ook bestond er geene meisjesschool
toen wist men niet of eene dergelijke school in eene werke
lijke behoefte zou voorzien of zij de sympathie der ingeze
tenen zoude wegdragen. Nu is 't wat andersde school be
staat nu men heeft hare werking en uitkomsten gezien en
zou men haar nu opheffen vraagt spr.nu men haar onmis
baar ka achten Er zijn natuurlijk wel kleine gemeenten
zooals G »es, welker finantiën het ten eenenmale verbieden
om zoodanige inrigting zonder rijks subsidie te handhaven
maar in eene gemeente als Leeuwardenwaar de finantiën
van dien aard zijndat eene opheffing der school niet drin
gend niet onvermijdelijk isdaar zou men voorzeker een
besluit, in dien geest door den raad genomen, met een treu
rig schouderophalen begroeten
Spr. heeft alleen 't woord gevraagd om ieder denkbeeld als
zoude alleen eene inconsequentie de school kunnen handha
ven te bestrijden maar al ware dit zoodan nog liever
inconsequent dan een voorstel te doen als door den heer Bek
huis wordt bedoeld.
De heer van Harinxma thoe Slooton heeft straks den
heer Bekhuis gevraagd om eenige opheldering van de uit
drukking datnu de subsidie vervallen isde school geen
reden van bestaan meer zoude hebben. Daaruit volgt logisch
de vraag of zij dan niet moet vervallenMaar de heer Bek
huis zegtdat hij de school in haar geheel laatdat hij er
zich niet over wil uitlatendoch alleen de school als veroor
deeld beschouwt, omdat de subsidie is vervallen. Bestrijdt
de heer Bekhuis niet de redenen van bestaan der inrigting
en vraagt hij toch hare opheffing, dan wordt voor spr. de
logica van den gedachtengang niet duidelijker.
De heer Bekhuis verklaart nogmaals de school in hara
volle waarde te laten en alleen de finantiële zijde der
zaak op 't oog te hebben't Komt hem voordat de
kosten dier school door de gemeente alleen te dragen te
zwaar zullen zijnen hij vraagt numet het adres van
burgemeester en wethouders vóór zichof die inrigting voor
onderwijs niet kan worden gewijzigd. Hij doet de vraag
met te meer aandrang, nu erkende specialiteiten op het
gebied van het onderwijs, voorstanders van de openbare school
hem gezegd hebben dat de vroegere Fransche school minstens
evenveel nut kon doen voor de opvoeding der meisjes als
eene middelbare schoolmaar zeker minder kosten zou ver
oorzaken daarom nam spr. deze gelegenheid te baat om aan
burgemeester en wethouders de reeds meermalen heerschende
vraag te doenniets meer.
De Voorzitter wijst den geachten spr. er op dat door de
gegeven antwoorden hem thans het gevoelen van burge
meester en wethouders bekend is geworden.
De discussie over 't onderwerp wordt nu gesloten en
volgno. 18 onveranderd goedgekeurd, zoomede volgn. 19.
Bij volgno. 20 wijst de heer van Sloterdijck op den
post sub k „huur van onderscheiden plekken gemeentegrond",
waartoe ook behoort de plek tuingrond aan de St. Anthonij-
straat. Met het oog op de expiratie met 12 Mei e.k. van
de huur van dien plek grond en op de bespreking bij de
laatste verhuring, wenscht spr. aan burgemeester en wethou
ders de vraag te doenof die plek grond niet beter kou
worden gebruikt als kweekplaats van bloemen voor de ge
meentelijke plantsoenen. Spr. heeft opgemerkt dat het ter-