Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 December 1885.
Het amendement van den heer Menalda wordt nu zonder
hoofdelijke stemming aangenomen en onderdeel II wordt al
dus gewijzigd goedgekeurd.
Daarop wordt, ter voldoening aan onderdeel III van het
voorstelovergegaan tot de benoeming van een hoofd der 6e
gemeente-bewaarschool
Met algemeene (20) stemmen wordt mej. Sophie Fischer
als zoodanig benoemd.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van
's raadsbesluit van 24 Nov. j.l.no. 7 waarbij o. a. is vastge
steld eene verordening op de invordering van de belasting voor
het gebruik van de vischmarkt.
Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor te be
sluiten
a. art. 5 der gemelde verordening op de invordering der
regten aan de vischmarkt alhier, vastgesteld den 24 Novem
ber 1885, te doen luiden als volgt:
Bij nalatigheid of weigering het verschuldigde regt te vol
doen geschiedt de invordering door den gemeente-ontvanger,
overeenkomstig de artt. 258, 259 en 260 der gemeentewet,
terwijl de artt. 261, 262, 270, 271, 272 en 275 van dezelfde
wet en de wet van 22 April 1864 (Staatsblad no. 29), almede
van toepassing worden verklaard;
b. de aldus gewijzigde verordening, zoomede het heffings-
besluit op nieuw vast te stellen.
De heer van Slotordijck heeft eene korte opmerking te
maken. Dat art. 273 der gemeentewet vervangen is door de
wet van 22 April 1864, daarin hebben gedeputeerde staten
gelijk, maar spr. begrijpt niet, wat art. 275 der gemeente
wet hierbij te maken heeft. Dit artikel schrijft voor hoe de
processenverbaal van ontduiking of overtreding ter zake van
plaatselijke belastingen worden opgemaakt en beeedigd en
komt dus bij de voorschriften omtrent de invordering nog
niet te pas. Bovendien worden in het onderwerpelijke voor
stel eenige artikelen van de gemeentewet en de wet van 1864
toepasselijk verklaarddit acht hij onjuistimmers de ver
ordening kan niet bepalen welke wetsartikelen van toepassing
zijn. Zijn ze toepasselijk, dan bepaalt de wet 'tzelf, zijn ze
't nietdan kan de verordening ze niet toepasselijk maken.
Zoo ver reikt de competentie van den raad niet. Spr. meent
dat in de verordening op de invordering van de beursregten
eene juiste bepaling is opgenomen. In denzelfden geest wil
hij 't nu ook hier in deze hebben en stelt voor om art. 5 te
lezenBij nalatigheid of weigering het verschuldigde regt
te voldoen, geschiedt de invordering door den gemeente-ont»
vanger, overeenkomstig de voorschriften van de artt. 258 tot
261 der gemeentewet.
De Voorzitter geeft in antwoord op de vraag, waarom
art. 275 is opgenomen te kennendat gedeputeerde staten
hun verlangen daartoe hebben kenbaar gemaaktzonder ech
ter eenig motief voor dat verlangen mede te deelen, Burge
meester en wethouders hebben geen bezwaar gezien om aan
dat verzoek te voldoen, 't Doet er echter weinig toe of dit
artikel genoemd wordt of niet, hoewel het in de meeste vroe
gere verordeningen wordt aangehaald, alleen in die op de
invordering der beursregten schijnt dit niet het geval te zijn.
Met 't oog op art. 238 der gemeentewet is de aanhaling van
art. 275 mogelijk van belangomdat daardoor alle twijfel
wordt weggenomen of de heffing van deze regten als belas
tingen behoort te worden behandeld.
Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt vol
doende ondersteund en in behandeling genomen.
De heer van Sloterdijck wenscht nog deze toelichting
er aan toe te voegen. Hij is van oordeeldat in eene ver
ordening op invordering alleen die artikelen moeten worden
aangehaalddie op de invordering betrekking hebben maar
dat het niet noodigzelfs niet wenschelijk is om artikelen
aan te halen ter zake ontduiking van belasting. Die zijn
niet geschreven om in eene verordening op de invordering
geïnsereerd te worden doch alleen ten dienste van den reg-
terdie de strafbepalingen op ontduiking moet toepassen
Deze aanhaling is dus niet noodigen wat niet noodig is in
deze materie is ook niet wenschelijk. En bezwaar kan het
z.i. ook niet opleveren bij ged staten, daar zij toch het be
trekkelijke artikel in de verordening op de invordering van
de beursregten hebben goedgekeurd.
De Voorzitter geelt te kennen, dat bij burgemeester en
wethouders geen bezwaar bestaat, om het voorstel tot wijziging,
van den heer van Sloterdijck over te nemen.
Het aldus gewijzigd voorstel van burgemeester en wethou
ders wordt nu zonder hoofdelijke stemming in zijn geheel
goedgekeurd.
De heer van Sloterdijck verlaat de vergadering.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de
vervulling der vacature van opzigter bij de stads reiniging.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeen
komstig het voorstel vastgesteld navolgend besluit
De raad der gemeente Leeuwarden
gezien art. 3 der verordening van 31 Maait 1870, zooals
die met de daarin gebragte wijzigingen is opgenomen in het
Gemeenteblad no. 4 van 1882;
overwegende dat door burgemeester en wethouders aan P.
F. Poederbach een eervol ontslag is verleend als opzigter der
stads reiniging alhier
overwegendedat voorziening in deze vacaturemet het
oog op de uitgebreidheid van den reinigingsdienst, in deze
gemeente noodzakelijk is.
Besluit
bij dezen de noodzakelijkheid uit te sprekendat de be
trekking van opzigter der stads reinigingopengevallen door
het aan P. F. Poederbach verleend eervol ontslag op nieuw
worde vervuld.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het aanbren
gen van eenige veranderingen in de gemeenteschool no. 2.
De conclusie van dit voorstel luidt: burgemeester en wet
houders te magtigen de kamer in het gebouw der gemeente
school no. 2thans in gebruik voor het hoofd dier school
in te rigten voor schoollokaal en ter vervanging daarvan
eene kamer te doen aanbrengen op de ruimte op de verdie
ping nu ingenomen door urinoirsop de wijze door den direc
teur der gemeentewerken aangegeven."
De heer Minnema Buma heeft niets tegen dit voorstel,
maar zoude gaarne eenige opheldering ontvangen. Het is hem
n.l. niet regt duidelijk of 'tin de bedoeling ligt om aan die
school ook nog een onderwijzer te benoemen voor de nieuwe
en tijdelijke parallelklasse. Er wordt daarover in het voor
stel niet gesproken wel over een kweekelingwaarbij echter
wordt opgemerkt, dat deze niet voldoende zal zijn. Wordt
er nu nog een onderwijzer benoemd hoe zal men dan han
w- X Ef® M
n
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 December 1885.
195
delen met dezen wanneer later de op te rigten parallel klasse
wordt opgeheven.
De heer van Harinxma thoe Slooten wijst er op, dat
volgens de verordening het getal onderwijzers het hoofd der
school inbegrepenéén meer moet bedragen dan het aan
tal schoollokalen. De voorgestelde verandering zal dus ver
meerdering van het getal onderwijzers medebrengentenzij
men eenigzins konde vermoedendat de verdeeling in paral
lelklassen niet voor langen tijd noodzakelijk zoude zijn. Spr.
kan zich echter daarmede niet vleijen daar deze nog eene
jonge klasse is en dit ook met andere het geval is. Er zal dus,
zooals hij reeds zeidenog een onderwijzer aan deze school
moeten worden aangesteld.
De heer Minnema Buma verklaart zich voldaan door
de ontvangen inlichtingen.
Het voorstel wordt nu zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhuring
van de linnenbleekerij c.a. aan den Hoekstersingel
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeen
komstig de conclusie besloten
behoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten aan
Bartele Mulderlinnenbleeker alhieronderhands voor den
tijd van zeven jaren in te gaan den 12 Mei 1886te ver
huren de linnenbleekerij met bijbehoorende gebouwen c. a.
gelegen aan den Hoekstersingelzooals het een en ander
thans reeds bij hem in huur wordt bezetenvoor eene som
van ƒ805 in 'tjaar en verder op voorwaarden, nader door
burgemeester en wethouders vast te stellen.
8. Voorstellen van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van verschillende gemeente-eigendommen.
De Voorzitter deelt mede dat een schrijven is ingeko
men van S. Polstra, huurder van de woning Stienserweg, no.
3waarbij deze te kennen geeftdat hij zijn verzoek, om die
woning met 12 Mei e.k. weder voor een jaar te mogen in
huren intrekt.
Het voorstel van burgemeester en wethouders omtrent dit
verzoek komt dus te vervallen.
Alsnu wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming be
sloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren ged. staten bur
gemeester en wethouders te magtigen om onderstaande ge
meente-eigendommen onderhands in huur af te staan voor den
tijd van één jaar
a. met ingang van 1 Januarij 1886 aan G. Reifferth de
zes bleeken, gelegen vóór de woningen Oldehoofdster Kerkhof,
nos. 4681012 en 14voor eene som van 50 cent
per bleek
b. met ingang van 1 Februarij 1886 aan D. Suwijn en
W. Loot eene plek grond aan het Oldehoofster Kerkhof voor
ƒ2.50;
c. met ingang van 12 Mei 1886 aan
A. Westerhuis, de scheepstimmerwerf c.a. Oldegalileën no.
299, voor117.—'sjaars,
S. van der Heide, woning Oldegalileën, no. 36, voor 59.80
wed. J.v. d. Heide, 38, 57.20
W. B.Wijlgenbosch, 34, 59.80
F. VuistPosthoorn steeg *15» «125.
J. E. Schreuder, Oostersingel „114, 65.
D. Draper, woning Bagij nestraat 61, voor 117.'sjaars,
K. Bosnia, Kalvergloppe(ged.) 91.—
A. Medendorp, 65.
J. H. Doodkorte, Oostersingel no. 108, 59.80
W. Klebach, Bagijneklooster 7, 57.20
J. Goor, B Noorder Plantage no. 3, 78.a
J. OttenRaadhuisstraatje 5, 130.a
j 35#
J. W. H. Schreurs, Kruisstraat 25, 300.
A. Siekman, Doelestraat 1,,150.—
M. Pekelsma, een plek grond aan het Olde
hoofdster Kerkhof 2.50
S. Ritmande woning Oldegal., nos. 40 en 32 01.n
H. Weidijk, boven perceel bij de Put, 17 ,185.
D. Iedema, Oostersingel, 116 65.
T. Jorna118 65.
9. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een adres van L. van der Woudeom huur van wand-
oppervlakte op de Nieuwe Veemarkt.
Burgemeester en wethouders stellen voorom dat verzoek
als niet voor inwilliging vatbaarvan de hand te wijzen.
De heer Brunger zal zichtenzij hij door de te voeren
discussies tot een andere zienswijze mogt worden gebragt
niet vereenigen met dit voorstel. Hij verbeeldt zieh dat de
beslissing over dergelijk verzoek voor het publiek van te
groote beteekenis isom niet dan op goede gronden tot af
wijzing te besluiten. De handel heeft belang bij de door
adressant voorgenomen aanplakkingen op plaatsen waar hij
gedreven wordtoveral geschiedt dat. Spr. kan niet ontken
nen dat het zigtbare voordeel luttel zal zijndoch daar zal
wel tegen opwegen het voordeel dat men niet ziethet be
lang n.l. voor den handel in dergelijke zaken gelegen. Spr.
zal dus voorloopig zijne stem aan het voorstel onthouden.
De Voorzitter zal gaarne erkennen het belang voor den
handel in het adverteren gelegen en dat het dienstig is op
de meest bezochte plaatsen. Het motief dat burgemeester en
wethouders geleid heeftberust voornamelijk op smaakmen
kan eene zaak mooi of leelijk vindenen nu vinden burge
meester en wethouders dat dergelijke aanplakkingen de vee
markt zullen ontsieren en het onderhoud der daartoe behoo-
rende gebouwen bemoeijelijken. Dit is de reden van het on
gunstig advies. Zij geven echter daarbij tevens te kennen
dat zij gaarne zullen overwegenin hoever het wenschelijk
is om op de nieuwe veemarkt aanplakborden te plaatsen. Het
onderzoek daaromtrent zal welligt tot een voorstel leiden.
De heer van Harinxma thoe Slooten kan zich in
hoofdzaak met de toelichting van den voorzitter vereenigen.
Deze legt echter z. i. te veel nadruk op den welstand. Be
halve deze heeft voor spr. nog een ander motief bestaan.
Adressant heeft gevraagd wandoppervlakten op de veemarkt
te mogen hurenten einde die te beschilderen met blijvende
aankondigingenden veehandel betreffende. Het geldt hier
dus een plaats waar veel houten gebouwen staandie veel
onderhoud noodig hebben. Spr. aarzelt daaromom dat on
derhoud te bemoeijelijkenhetgeen immers het geval zal zijn,
wanaeer de wanden van die verschillende gebouwen worden
beschilderd met aankondigingen, aanwijzingen enz. Dit was
spr's. hoofdmotief. Ook heeft hij bezwaarmet het oog op
den welstand. Wil men op die wijze adverterendan acht
hij 't doelmatiger om aanplakborden aan te brengenzooals