84
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 April 1880.
gemeente, als bijlage toegevoegd aan een verslag van de ver-
eeniging tot bevordering van volksgezondheid van 1879. In
dat rapport wordt het onvoldoende van keuring van vleesch
en andere levensmiddelen alhier aangetoond en daarna wordt
gewezen op enkele aan te brengen verbeteringen. Nu meent
spr. dat ten gevolge daarvan de rijks-kommiezen bij wijze van
proef zijn benoemd tot keurmeesters van vleesch. Heeft die
proef een goed resultaat opgeleverddan zullen andere maat
regelen overbodig kunnen geacht wordendoch bij niet wel
slagen zullen burgemeester en wethouders van dien maatregel
kunnen terugkomen. Zooals hij straks zeide, zou spr. gaarne
dienaangaande worden ingelicht.
De Voorzitter brengt in herinnering, dat vroeger twee keur
meesters van vleesch viseh enz. dienst deden na den dood
van een dezer is evenals nu op voorstel yaii burgemeester en
wethouders de noodzakelijkheid tot vervulling der openvallen
vacature door den raad uitgesproken en hebben burgemeester
en wethouders medegedeeld, dat de rijks-kommiezen tijdelijk
door hen waren benoemd. Deze zijn tien in getal en deelen
onderling de bezoldiging van één keurmeester. De Minister
heeft hen gemagtigd om gemeentedienst waar te nemen, doch
alleen voor de keuring van vleeschde keuring van andere
zaken geschiedt door den anderen keurmeester. Na den dood
van de Vries hebben burgemeester en wethouders de vraag
behandeld of het raadzaam was den raad voor te stellen diens
vacature te vervullen en overigens den bestaanden toestand te
bestendigen. Het dagelijksch bestuur was eenparig van ge
voelen, dat de kommiezen geschikt en bekwaam waren voor
de werkzaamheden als keurmeesters en dat de maatregel ook
voor het vervolg noodzakelijk is, ten eerste omdat zij tien in
getal zijn en dus beter in de dienst kunnen voorzien dan één
persoon en ten tweede omdat zij uit den aard hunner betrek
king kunnen geacht worden verstand te hebben van vleesch
en dood vee. En mogten zij al daarin falendan kan men
de hulp van. den gemeente-veearts inroepen. Burgemeester en
wethouders meenden .dus alle vrijheid te hebben om den be
staanden toestand te behouden en den raad te moeten voor
stellen een opvolger van de Vries te benoemen.
Spr. gelooft hiermede tennaastenbij het gevoelen te dezer
zake van burgemeester en wethouders te hebben kenbaar ge
maakt. Hij kan er nog aan toevoegendat de commissaris
van politie eene andere zienswijze is toegedaan en liever de
keurmeesters direGt onder controle van de politie zag gesteld.
Burgemeester en wethouders konden evenwel die zienswijze
niet deelen.
De heer de la Failledie met genoegen de inlichtingen om
trent de eene helft van de dienst der keurmeesters heeft ver
nomen wenscht nog een vraag tot burgemeester en wethou
ders te rigten aangaande de eventuele vervanging van de Vries,
n.l. de andere helft van den dienst, waartoe pok de keuring
van viscli en vruchten behoort. Zooals de voorzitter heeft opge
merkt, kan door de uitbreiding van het personeel beter in de
dienst worden voorzien, dan door twee keurmeesters; de rijksamb
tenaren bezoeken uit de aard hunner betrekking gedurig de
-dagtplaatsen en kunnen aangemerkt worden wegens practische
ervaring niet ongeschikt te zijn voor de functie van keur
meester. Spr. kan zich dus vereenigen niet de bestaande re
geling van de dienst.
Die regeling is echter voorloopig aangenomen met de hoop
op het verkrijgen van een beteren toestand op den duur,
wat betreft het gehalte vau de keurmeesters. Nu men dus
weer staat voor de benoeming vau een nieuwen keurmeester
vraagt spr, of burgemeester en wethouders reeds een bepaal
den persoon op het oog hebbendie welligt bij practische
bekwaamheid eenige wetenschappelijke kennis bezit van levens
middelen in het algemeen en van ziekte bij het vee en viseh
in het bijzonder, bij welke laatste de kennis zich natuurlijk
wel alleen zal bepalen tot het kunnen constateren van een
al of niet bedorven toestand.
Spr. zal geen inbreuk maken op de bevoegdheid van bur-
gemeestcr en wethoudersom eene keuze te documaar wat
het gehalte van den nieuwen keurmeester aangaat, wenscht hij
als zijn gevoelen mede te deelen, dat liet niet ongewenseht zou
zijn, dat het dagelijksch bestuur z'jn oog liet vallen op iemand
vuil practische en zoo mogelijk eenige wetenschappelijke be
kwaamheid.
De Voorzitter zou gaarne de vraag van den vorigen spreker
bevestigend kunnen beantwoordenmaar hij kan dat niet.
burgemeester en wethouders hebben niemand op het oog en
stellen zich voor om na aanneming van dit voorstel eene op
roeping te doen. Wel hebben zich reeds verscheidene per
sonen aangemeld voor de vervulling der vacature, maar bij
het ineerendeel heeft spr. niet die opvatting van de vereischten
voor een keurmeester opgemerktwelke de heer de la Faille
daarvoor nieeut te moeten stellen.
Na de oproeping zal het welligt blijken, dat voor het be
staande traetement geen wetenschappelijk gevormd man zich
voor de vervulling dezer betrekking zal laten vinden, maar
spr. goeft de verzekering dat burgemeester en wethouders met
veel zorg eene keus zullen doen. Is bun de keuze van een
geschikt persoon uit het aantal sollicitanten moeijelijkzoo
niet onmogelijk, dan zullen zij welligt met een nader voor
stel tot den raad komen.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
3. Vtontel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een adres van II. Steffens om rioleringbestrating en ver
lichting ran eene nieuwe straat.
De conclusie van dit voorstel luidt
Aan' 11. Steffens te kennen te geven dat het gemeentebestuur
genegen isbehoudens goedkeuring vau heeren Gedeputeerde
Staten, van hem om niet in eigendom over te nemen een ge
deelte van de perceelenten kadaster bekend gemeenic Leeu
warden in sectie G no. 4792 en 4827ter lengte van 54
Meter en ter breedte van 4 Meterop de door den directeur
der gemeentewerken bij missive van den 26 Februarij 1.1. no.
67/2 ingezonden teekeuing met eene gele kleur aangeduid,
op de volgende voorwaarden
a. dat alle regen waterbakken, putten, kolken, of anderszins,
voor zoover die zich op of iu den af te stauen grond bevinden/
het eigendom van de gemeente worden en zoo noodig verwij
derd kunnen worden op de wijze, als het gemeentebestuur
zal vermeenen te behoorenzonder aansprakelijk te zijn voor
de daaruit voortvloeijeude gevolgen
b. dat de aan den adressant behoorende onbebouwde grond
gelegen vóór reeds bestaande of nog te stichten woningen
aan weerszijden van den voor bestrating af te stauen grond
van verhoogde stoepen ter breedte van minstens ééu meter'
voorzien worde
c. dat waar ter weerszijden van de bestrating de onbe
bouwde grond daartusschen en de bestaande of nog te stichten
woningen 2 M. of meer bedraagt, die grond door ijzeren of hou
ten hekwerken, niet hooger dan 90 e.M. boven de bestrating,-
van den publiekeu weg worde afgescheiden
d. dat de gevels van nog te bouwen pandeu en te plaat
sen schuttingen, voor zoover die gelegen zijn langs den af te
stauen grond en tot geheele afsluiting van de onbebouwde
erven der aan den adressant behoorende panden dienenge
plaatst en zoo noodig verplaatst worden in de verlengde lij li
van de voor- of zijgevels van de daaraan grenzende panden.
e. dat op den onbebouwden grond vóór de aan deu adres
sant behoorende panden gelegenbetzij die als bleekveld ol'
als tuin gebruikt wordtgeene kippenhokken of andere ge
timmerten worden geplaatst.
dat de uitspringende hoeken van de schutting en van
bet bij de panden behoorende hekwerk ten oosten en ten wes
ten van de geprojecteerdestraataan de zijde van de te dem
pen slootafgerond worden met een straal van 2 Meter.
g. dat door den adressantals aandeel in de kosten vim
aanleg van de riolering en bestratingen, bij de verteekeuing
van bet contract eene som van ƒ240 worde gestort ten kan
tore van den gemeenteontvanger.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Bekhuis heeft uit de stukken gezien dat adressant
aan de gemeente eene strook grond aanbiedt, ten einde die,
door bestrating, riolering enz. geschikt te maken voor pu
blieke straat. Burgemeester en wethouders stellen nu voor
niet alleen om aan dat verzoek te voldoenmaar gaan nog
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 April 18S6.
35
verder en willen een gedeelte van de slootdie langs
Tulpenburg loopt, dempen en rioleren, om het riool te doen
aansluiten aan het bestaande in den weg Achter de Hoven.
I)ie sloot nu is dezelfde waarvan in 1885 geheele demping is
gevraagd door eenige omwonenden. Iu de vergadering van
22 September is met algemeene stemmen het voorstel van
burgemeester en wethouders aangenomen en besloten aan de
adressanten te kennen te geven, dat het gemeentebestuur wel
wilde medewerken om verbetering in den onvoldoenden toestand
aan te brengen, maar dat daartoe niet kon worden overgegaan,
omdat niet alle eigenaars genegen ziju de daarvoor noadige
medewerking te verleenen.
Het komt spr. voor dat de raad zich toen op een juist
standpunt heeft geplaatstimmerseene afdoende Wsrbetering
kan alleen plaats hebben door geheele demping der sloot en
met medewerking van alle eigenaren. Thans wor.lt echter aan
het verzoek van Steffens vastgeknoopt eene gedeeltelijke dem
ping der sloot, doch daarbij zal het algemeen belang niet
spr. zegt dit met allen eerbied voor de goede bedoeling van
burgemeester en wethouders gebaat worden, 't Zal slechts
eene verplaatsing zijn van het kwaadwant al wordt nu ook
een klein gedeelte gedempt, het ongedempt blijvend gedeelte
zal uogdoor het uitwasemen van voor de gezondheid scha
delijke gassen, den omwonenden grooten hinder veroorzaken.
Maar wat meer isadressant een van hen die het meest belang
ti- bij hebben zal laterna aanneming van dit voorstel misschien
kortzigtig genoeg zijn te meenen, dat de toestand al voldoende
is verbeterd en dan niet bereid worden bevonden om mede te
werken tot de geheele dempingdan zal het overige gedeelte
dur sloot, als spr. het zoo noemen mag, een vergaderplaats
van alle vuil blijven en zal de tegenstand van sommige eige
naren door de kracht van het geld overwonnen moeten worden.
Hoe gewenscht dus ook spr. de verbetering van den toe
stand acht en hoe gaarne hij daartoe zal medewerkentoch
moet hij tegen dit voorstel stemmenomdat hij alleen van
ecu radicalen maatregel een goed resultaat verwacht.
De heer van der Scheer kan ook niet medegaan met het
voorstel. De gronden door den heer Bekhuis daartegen aan
gevoerd zijn ook de zijne. Ja, hij gelooft dat de toestand
uog slechter zal worden, want niet alleen zullen de uitwase
mingen niet worden weggenomenmaar door de demping zal
bovendien de eenige waterlossing worden weggenomen die
daar bestaat en die uitloopt in eene sloot ten zuiden van den
grond van Steffens en verder in de Potmarge. Die waterlossing
is nu wel niet zooals zij zijn moest volgens de voorwaarden
vau verkoop van de terreinen aldaarmaar zij is er nu een
maal. Wanneer te veel vaste stoffen zich er voor en in hebben
opgehooptmoet zij worden doorgestokenmaar wanneer dat
gedeelte sloot gedempt wordt, zullen die stoffen natuurlijk
blijven liggenwant zij kunnen dan niet door de waterlossing
worden afgevoerd. Daarom heeft spr. bezwaar tegen dit
voorstel.
De Voorzitter heeft opgemerkt dat de geopperde bezwaren
alleen slaan op de latere uitvoering van het werkwant
wannéér men de voorwaarden en de geheele conclusie naleest,
dan vindt men geen sprake van de demping van een gedeelte
sloot. De directeur heeft in ziju plau opgenomen de demping
van een klein gedeelte sloot, dat door eene schutting van het
andere gedeelte zal worden afgescheiden. Dat de toestand
daardoor slechter zal wordenkan spr. niet toegeven. De
heer Bekhuis zeide straks, dat het kwaad slechts zal worden
verplaatsthet zal integendeel worden weggenomen voor een
gedeelte en men zal dan bij de overige eigenaren er op aan
dringen om de verbetering voort te zetten. AY auneer dan
eindelijk de sloot is gereduceerd tot een klein gedeelte, welks
demping afstuit op den onwil van een eigenaar, dan zal deze
ton slotte ook "wel tot een ander inzigt komen, als hij den
beteren toestand van het overige waarneemt.
De toestand zal dus werkelijk héter worden en het kwaad
tot een klein deel beperkt worden. Door eene goede riolering
zd het water kunnen wegvloei jen en daardoor de gelegenheid
tot opeenhooping van vuil verminderen. Spr. geeft dus deu
heer van der Scheer in overweging, om, wanneer hij bezwaren
heeft tegen de uitvoering van dit werkdie te bespreken bij
de behandeling van het voorstel tot wijziging der gemeente-
bogrooting, noodig voor de bestrijding van de kosten vau dit
werk en alsdan niet mede te werken tot vaststelling van den
desbetreffénden post,
Spr. leest nogmaals de conclusie van het voorstel voor om
te doen uitkomendat daarbij geeu sprake van de demping
van het gedeelte sloot is.
De heer van der Scheer verklaart bij het nagaan der stuk
ken te hebben gelezen, dat een deel der sloot zal worden ge
dempt en eene schutting zal worden geplaatst. Nu het hem
bij het voorlezen der voorwaarden echter is gebleken dat die
demping daaruit is geëcarteerd trekt hij zijn bezwaar in.
De heer Troelstra gelooft dat meu bij eene aandachtige be
schouwing van de overgelegde situatieteekening tot het besluit
moet komen, dat de demping slechts een klein gedeelte betreft,
ter lengte van hoogstens It a 15 meter en wel op het punt
waar die sloot stuit tegen den weg Achter de Hoven en welk
O O
gedeelte dikwijls reeds bijna droog ligt. Adressant wenscht
een straat aan te leggen van uit de Fabrieksteeg, loopende
achter de daaraan gelegen huizen om tot aan genoemd eind
der sloot. De demping van dat gedeelte staat derhalve wel
in verband met het bouwplan en de riolering der aan te leg
gen straat. Wanneer nu niet tot die demping wordt overge
gaan zal niet volkomen aan bet verlangen van adressant
kunnen worden voldaan.
Nu is spr. het eens met den voorzitter, dat het moeijelijk
is in te zien dat die demping eenig bezwaar zal opleveren
omdat nog een deel van de sloot ongedempt blijft. Uit de
door den heer Bekhuis voorgelezen conclusie blijkt, dat het
gemeentebestuur niet ongenegen is om tot geheele demping
der sloot mede te werken, indien niet eenige eigenaars zich daar
aan onttrekken en alle daartoe willen medewerken. Ten aan
zien van de geheele sloot bestaat die medewerking niet, doch
wel voor het hier bedoeld gedeelte. Na de demping zrl een
riool worden aangelegdwaardoor de afwatering even goed
zoo niet beter dan vroeger zal geschieden, daar thans zooals
door den heer van der Scheer is medegedeeld de waterlossing
gedurig moet worden doorgestoken.
De heer Bekhuis heeft straks er op gewezen, dat adressant deu
grond voor eene nieuwe straat gratis aan de gemeente aanbiedt,
dat burgemeester en wethouders dat aanbod willen aannemen,
maar er aan toevoegen de demping van een gedeelte sloot.
De heer Troelstra zeide teregt, dat als de nieuwe straat wordt
aangelegd, van de sloot althans een gedeelte moet worden
gedemptomdat anders de straat op de sloot zoude uitloopeu.
Uit de begrooting van kosten blijkt, dat voor het te dempen ge
deelte op eene lengte van 30 meter riool is gerekend, en nu
vreest hij er voor dat, wanneer dat is geschied, het belang van
adressant bij eene geheele demping ophoudt. Daarom moet
de raad volgens spr. het standpunt blijven innemen van het
besluit der vergadering van 22 September 1885, bij welke
gelegenheid de iheer van Harinxma als woordvoerder van het
dagelijksch bestuur, heeft gezegd: „dat bij eene krachtige hou-
„ding van het bestuurde eigenaarsdie aanvankelijk niet
„genegen zijn om mede te werkenvaak later zich daartoe
„bereid verklaren, wanneer zij bemerken dat zij toch niet ver-
„der komen." Daarin ligt dus opgesloten, dat een krachtige
houding den tegenstand der eigenaars zal verminderen. Om
die redeu vindt spr. dan ook dit voorstel verkeerd en acht
hij 't heter het verzoek af te wijzendan zal de adressant
ter bereiking van 'zijn doel zich wel moeten verstaan met de
andere eigenaars.
De heer van Harinxma thoe Slooten merkt geen principiëel
verschil op tusschen het voorstel van burgemeester eu wet
houders en de tegenstanders daarvan. De heer Bekhuis heeft
geciteerd hetgeen door spr. in de vergadering van 22 Sep
tember 1885 is gesproken, welke woorden spr. nu nog blijft
onderschrijven. Hij gelooft niet dat door aanneming van dit
voorstel zal worden te kóit gedaau aan eene krachtige houding
vai het bestuur. De-, vorige spreker gaat te ver, als hij ter
wille van één eigenaar, die onwillig is, de andere eigenaren,
die medewerking betoonèn door daden, in moeijelijkheden la t
buiten hun schuld en toe Joon en niettegenstaande zij het
hunne willen doen tot verbetering van den toestand. Want'
men heeft de zekerheid dat de eigenaren aan weerszijden fan
het gedeelte «loot in kwestie ber-id zijn om mede te werken.