98
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 26 October 1886.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Adres van den heer S. Postma om terug te lcomen van
liet besluit tot verhooging der opcenten op de hoofdsom der
rijkspersoneele belasting.
Door burgemeester en wethouders is voorgesteld om dit ad
vies als niet voor inwilliging vatbaar van de hand te wijzen.
Dienovereenkomstig wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming besloten.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee-
nen van eervol ontslag aan de onderwijzeres Mej. C. J van
Heemskerck.
Conform de conclusie van dit voorstel wordt beslotenmet
ingang van den 25 November 1886 aan Mej- C. J. van
Heemskerck, overeenkomstig haar verzoek, eervol ontslag te
verleenen als onderwijzeres aan de gemeenteschool no. 9.
3. Voorstel va.n burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een adres van het voorloopig bestuur der vereeniging tot
werkverschaffing om eene som voor genoemd doel beschikbaar te
stellen en eene plek grond voor het stichten van werkplaatsen
of localiteiten aan te wijzen waarin de werkzaamheden mo
gen worden verrigt.
Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor te beslui
ten
I. Het verzoek van de lieeren O. Rommerts c. s. om eene
subsidie uit de gemeentekas ter tegemoetkoming in de kosten
van de op te rigten werkverschaffing enz., als niet voor in
williging vatbaar, te wijzen van de hand.
II. aan de heeren O. Rommerts en anderen, uitmakende
het voorloopig bestuur van de commissie tot werkverschaffing
alhier, voor zoover noodig behoudens goedkeuring van Ge
deputeerde Staten, voor het verschaffen van werk aan personen,
die daarvoor in de termen vallen, met ingang van den 12
November 1886 tot wederopzegging in gebruik af te staan:
a. De voormalige gemeentebewaarschool in de Eestraat
thans in gebruik voor het onderwijs aan schipperskinderen.
b. een stuk grond, uitmakende het zuidoostelijk gedeelte
van het gardeniersland,op de overgelegde situatieteekening
rood gearceerd, een en ander op voorwaarden, nader door
burgemeester en wethouders vast te stellen.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer (le la Faille heeft met belangstelling kennis geno
men van het advies van burgemeester en wethouders en de
andere stukken, die het vóór en het tegen van deze belang
rijke aangelegenheid moesten doen uitkomen. Het is hem
daarbij echter voorgekomen, dat de meerderheid van het collegie
waar zij omtrent het eerste gedeelte van het verzoek in afwij-
zenden zin beschikken wil, terwijl men tot toewijzing van het
tweede gedeelte adviseert, zich zelf niet volkomen gelijk blijft.
Burgemeester en wethouders stellen voor om afwijzend te
beschikken op het verzoek, om subsidie te verleenen aan eene
vereeniging van geachte ingezetenen, die door het verschaffen
van werk wenschen tegemoet te komen aan den druk, die in
den winter op den arbeidenden stand zal rustendaardoor
geeft het collegie te kennen dat het die zaak minder gewenscht
acht. Voor die zienswijze zijn reeds meermalen economische
gronden aangevoerd, waarover spr. zich niet bevoegd acht een
oordeel uit te spreken. Doch waar men nu geene subsidie
voor dat deel wenscht te verleenen, daar maakt men zich z.i.
aan inconsequentie schuldig door gunstig op het tweede ge
deelte van het verzoek te adviserenn.l. om een lokaal be
schikbaar te stellen en eene plek grond af te staan. W anneer
werkelijk het steunen van het streven van adressanten niet
goed is, dan brengt de consequentie mede, dat ook het tweede
gedeelte niet moet worden ingewilligd. Want het beschikbaar
stellen van deze localiteit, die eene zekere huurwaarde ver
tegenwoordigt en welker inrigting kosten medebrengt en de
afstand van eene plek grond, die tegen eene schadevergoeding
aan de tegenwoordige bestemming moet worden onttrokken, is
niet te vergelijken, zooals door burgemeester en wethouders wordt
gedaan, met de in gebruik geving aan verschillende vereeni-
gingen en corporaties van localiteitendie tevens voor een
ander doel worden gebruikt of zonder schade voor de gemeente
kunnen worden afgestaan.
Wordt overeenkomstig het voorstel besloten, dan zal op be
dekte wijze eene subsidie worden verleend. Nu burgemeester
en wethouders dus daardoor toonen, dat zij de zaak niet on
genegen zijn, daar moeten zij den moed hebben gehad, om
dat streven ridderlijk te steunen, door in de eerste plaats te
adviseren tot het verleenen van eene subsidie.
Spr. heeft bij de meerderheid van het dagelijksch bestuur,
die tegen eene subsidie was, argumenten van vrees opgemerkt
de vrees, om den schijn aan te nemen dat de gemeente de
zaak der werkverschaffing zoude bevorderende vrees dat
indien tot het verleenen eener subsidie werd besloten, bij mis
lukking der particuliere pogingen de gemeente genoodzaakt
zoude zijn de zaak voor hare rekening voort te zetten. Yrees
nu is een ongelukkig motief, eene slechte raadgeefster spr.
acht haar slecht gemotiveerd en kan haar niet deelen. Z. i.
behoeft men niet te vreezen dat men, door de vereeniging te
subsidiëren, den schijn op zich zou laden alsof de gemeente
verpligt zoude zijn tot het verschaffen van werk. Men kan
niet genoeg in 't oog houden het onderscheid tusschen een
particulier initiatief, dat den steun van de gemeente verdient
en verkrijgt en het entameren van eene werkverschaffing door
de gemeente zelve.
Waar het hier mannen geldt die in de behoefte wenschen
te voorzien en voldoende bekend zijn met de wetten, die de
werkverschaffing beheersehen, daar verdienen zij den steun van
de ingezetenen en van het ligchaam', dat de ingezetenen ver
tegenwoordigt. Daarentegen zou spr .allerminst het denkbeeld
omhelzen, door de minderheid van het colleg uitgesproken
in eene bij de leden rondgezonden nota omiebij mislukking
der pogingen van de commissie de geheele onderneming voor
rekening der gemeente te nemen.
Spr. moet er met nadruk op wijzendat het verleenen van
eene subsidie voor deze poging op zich zelf staat en den steun
van een ieder, ook dien der gemeente verdient. Men heeft
hier toch voorbeelden genoeg van zaken die door particulieren
op touw zijn gezetom maar uit velen enkele te nemen
wijst spr. op de ambachtsschool, op tentoonstellingen e. a., die
niet van wege de gemeente zijn opgerigt of tot stand gekomen,
maar waarvoor toch uit de gemeentekas eene subsidie is ver
leend, zonder dat de gemeente moest gecenseerd worden ze bij
mislukking voor hare rekening te moeten overnemen.
Om kort te gaan, het komt spr. voor dat èn het verzoek
van adressanten en het voorstel aller sympathie verdienen,
maar dat men zich |niet moet bepalen tot een gedeelte van
dat verzoek, doch het in zijn geheel moet inwilligen.
De lieer van Sloterdijck heeft evenals de geachte vorige
spreker tegen een gemeentelijke werkverschaffing bezwaar; hij
heeft dat bij eene vorige gelegenheid reeds uitvoerig in het
licht gesteld, en zal het dus nu niet nader ter sprake brengen,
in de le plaats omdat hij erkent dat voor eene andere ziens
wijze ook redenen kunnen bestaan en hij zijne opinie niet wil
opdringen, en in de 2e plaats dewijl het nu niet aan de orde
is. Hij wenscht slechts nogomdat men bij zakenals die
deze materie betreffen, op de ondervinding van anderen mag
wijzente vermelden dat de werkverschaffing in Amsterdam
slechts één jaar heeft geduurd en niet verder is voortgezet;
de vereeniging tot verbetering van armenzorg te Rotterdam
keurde de openbare werkverschaffing af, welk gevoelen het
bestuur der armenkamer alhier ook is toegedaanblijkens de
nota van den voorzitter. Spr. zal evenwel zijn gevoelen te
dier zake niet verder adstrueren.
Maar het geldt hier een verzoek van eene particuliere ver
eeniging men heeft dus te doen met particulier initiatief.
Burgemeester en wethouders stellen voor dat te steunen. Spr.
heeft eerbied voor dat particulier initiatief, hoewel hij zich
hiermede niet ten volle kan vereenigen, omdat z. i. door werk
verschaffing in die rigting niet gebaat wordt de werkman die
door de malaise wordt gedrukt; andereu genieten die zorg,
maar zij die het meest gedrukt worden, blijven buiten de hulp.
De poging is z.i. te beperkt, ofschoon ze de uiting is van
een gevoel, waarvoor hij, zooals hij zeide, eerbied gevoelt. Hij
zou dus het voorstel van burgemeester en wethouders ook
zonder de consequentie daarvan te kunnen begrijpen kunnen
steunendaar het strekt tot het begunstigen en steunen van
het particulier initiatief.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 October 1886.
99
Maar spr. put zijn bezwaar uit de nota van den voorzitter.
Daaruit is het hem duidelijk geworden, dat de maatregel zal
zijn eene brug, een overgaDg tot gemeentelijke werkverschaffing.
En dat bezwaar berust niet louter op vrees de heer de la
Faille noemde vrees teregt eene slechte raadgeefster doch
die bedoeling blijkt z. i. ten duidelijkste uit die nota. Hierin
is hij nog versterkt door het nader ingekomen adres.
Hij bedoelt n.l. dit, dat adressanten primitief zich geconsti
tueerd hadden tot eene vereeniging voor werkverschaffing, maar
daarvan hebben afgezien en zich nu ten taak stellen, om
alleen in den aanstaanden winter werk te verschaffen.
Dat is eene verandering die tot nadenken stemt. Het zal
dus geene vereeniging zijndie op den duur werk zal ver
schaffen, doch dat alleen dezen winter zal doen. Nu vraagt
spr. zich af, wat zal de commissie hebben aan die gebouwen,
die haar wel tot wederopzegging, maar inderdaad voor één
winter in gebruik zijn afgestaan? Eu als nu grond wordt af
gestaan voor het stichten van een gebouw en de commissie
die slechts één jaar zal gebruikenligt dan niet in de nood
zakelijke bestemming van die gebouwen eene consequentie, dat
de gemeente een en ander met die bestemming voor hare re
kening zal overnemen Het is dus niet enkel eene vrees
maar naar de feitelijke uitkomsten zal het blijken een over
gang tot gemeentelijke werkverschaffing te zijn. Om die reden
heeft spr. bezwaar tegen het voorstel en ook tegen de uitbrei
ding, die de heer de la Faille daaraan wenscht te geven.
Nog iets moet spr. van het hart naar aanleiding van de
nota van den voorzitter. Daarin komt eene periode voor
waarbij een eerlijk verschil van opinie omtrent werkverschaffing,
eene economische kwestie wordt overgebragt op een terrein,
waar het niet thuis behoortdaar wordt een punt in het de
bat gebragt, dat er buiten moest blijven. Op de derde blad
zijde n.l. bovenaan kan menwel niet met zooveel woorden
toch tusschen de regels lezen, dat ieder die niet met de com
missie medegaat, geacht moet worden niet te willen medewerken
tot het behoud van den vrede in deze gemeente. Dat noemt
spr. eene onwaardige verdachtmaking van andersdenkenden,
eene insinuatie, die stellig ongegrond is.
De Voorzitter moet den spreker hier in de rede vallen,
met het verzoek om zich in zijne uitdrukkingen te matigen.
Bovendien is de nota, waarover dit ongunstig oordeel wordt
geveldeen particulier schrijven aan de leden van den raad
en dus niet bestemd om in het debat gebragt te worden.
Wenscht men dat te doen, dan zou ze eerst in haar geheel
moeten worden voorgelezen.
Den heer van Sloterdijck bevreemdt deze interpellatie wel.
Hij meende toch dat niet te vergeefs de nota in druk en
spr. drukt daar wel op aan de leden van den raad is
rondgezonden. Zij heeft dus ook zeker buiten den kring dezer
vergadering bekendheid verkregen. Die ronddeeling heeft ge
strekt om den leden daarvan kennis te doen nemen en invloed
op hun gevoelen uit te oefenen. Wanneer nu de daarin
neergelegde opinie van de minderheid in het dagelijksch be
stuur niet mag worden besprokendan is de mededeeling
daarvan ontijdig en ongepast. Nu die mededeeling echter is
geschied en de leden daarvan zijn gesaissiseerd, daar mag men
die toch zeker aanhalen in het debat. Het is eene te verge
trokken vrees van den voorzitter, voor het in het debat
brengen van die nota.
Spr. zal er evenwel verder over zwijgenalleen naar aan
leiding van den indrukdie hij van de periode op de derde
bladzijde heeft gekregen, geeft hij zijnen wensch te kennen,
dat zijne opvatting van die woorden niet de bedoeling daarvan
moge zijn en zoude hij dat gaarne vernemen. Dat zijne op
vatting overigens verklaarbaar is zoude hij ook nog kunnen
opmaken uit de aanhaling van een opschrift boven de pui van
het raadhuishoewel dat uittreksel van vier letters uit eene
gansche spreuk hier minder juist op zijne plaats is.
De Voorzitter ontzegt ieder het regt hem te beschuldigen
van insinuatie en verdachtmaking in een schrijven aan den
raad gerigt; hij mag dat niet dulden in deze vergadering.
Wat dat schrijven betreft, daarin heeft hij zijn gevoelen
willen te kennen geven over het voorstel van burgemeester en
wethouders, geenzins was het zijne bedoeling om ieder die
daarmede niet instemt te qualificeren, zooals de heer van Slo
terdijck er in heeft willen lezen. Spr. heeft niemand willen
beleedigendoch de vorige spreker heeft in zijne zoo even
gebezigde uitdrukkingen de grens overschreden. Want spr.
acht die wijze van uitlating ongepast. Niemand mag eene
dergelijke explicatie aan zijn schrijven geven, en was die bij
den heer van Sloterdijck opgekomen, dan had hij beter gedaan
zich daarover schriftelijk te beklagen of sluiting der openbare
zitting te vragen.
De heer Plantenga heeft het woord gevraagdomdat hij
niet, door een algemeen zwijgen van den raad na het gespro
kene door den Voorzitter, de meening wil doen ontstaan alsof
de raad diens gevoel geheel beaamde en dus van oordeel zoude
zijn dat de heer van Sloterdijck in het ongelijk zou behooren te
worden gesteld. Daartegen komt zijn gemoed op. Integendeel,
hij stemt geheel met dezen in en zou door te zwijgen niet
gecenseerd willen worden diens woorden ook ongepast te vin
den. Hij vindt die zeer ad rem eii had zeker met meerdere
zijner medeleden dezelfde opvatting van de nota. Spr. wenscht
den heer van Sloterdijck niet te stellen voor eene algemeene
opvattingdat hij ongepaste uitdrukkingen heeft gebezigd en
zou daarom willen voorstellen dat de raai zijne instemming
betuigde met de woorden van dien spreker.
Spr. stelt nu als motie van orde voor //De raad verklaart
dat hetgeen door den heer van Sloterdijck naar aanleiding van
de nota van den heer Burgemeester is gezegd, volkomen gepast is."
De motie wordt ondersteund en in behandeling genomen.
De heer Troelstra heeft deze motie ondersteund, doch
hij [doet dit onder reserve. De motiezooals zij luidtacht
hij niet aannemelijkHij meent dat de leden van den raad
niet op alles wat de heer van Sloterdijck heeft gezegd, ja en
amen kunnen zeggen. Maar de voorzitter heeft te kennen
gegeven, dat zijne nota een particulier schrijven was, niet be
stemd om in het debat te worden gebragt, en in dit opzigt
staat hij geheel aan de zijde van den heer van Sloterdijck.
Desnoods wenscht hij dit door de vergadering te zien uitge
maakt. Daarom steunde hij de motie, doch hij geeft den heer
Plantenga in overweging haar in dien zin te wijzigen. Zij
zou dan zoo moeten luiden, dat de raad zich bevoegd acht om
van de nota kennis te nemen en daarvan in het debat ge
bruik te maken.
De heer van Sloterdijck heeft dit bezwaar tegen de motie,
dat de raad niet heeft goed te keuren, wat door een der leden
is gesprokenieder draagt de verantwoordelijkheid voor zijn
eigen woorden. Het zoude een gevaarlijk antecedent zijn, om
dat dan bij elk verschil van meeningzooals nude raad
telkens partij zoude moeten kiezen. Spr. zou daarom aan den
heer Plantenga in ernstige overweging willen geven, om, zoo
hij eenige termen mogt vinden om zijne motie in te trekken,
daartoe over te gaan. Spr. zal anders tegen de motie stemmen.
De heer Duparc heeft mede de indiening der motie met
leedwezen gezien. Door haar aan te nemen, zou de raad tre
den in eene appreciatie van 't geen een medelid heeft gespro
ken, en dit behoort niet te geschieden. Waar is dan de
grens vraagt spr. Enals de motie mogt worden aangeno
men, welke wordt dan de positie van den burgemeester Men
is hier niet als in de vergaderzalen van sommige landen, waar
de leden af en toe over motiën van goed- of afkeuring, van ver-
of wantrouwenin de regering hebben testemmen. Dc bedoeling van
den geachten voorsteller moge misschien eene andere zijnin
de aanneming der motie zou niets anders z'jn gelegen dan
eene openlijke afkeuring van 't geen de burgemeester in de
onderwerpelijke zaak heeft gedaan. Spr. gelooft, dat de leden
zich wel twee malen mogen bedenkeneer zij tot aanneming
van eene dergelijke motie overgaan. Spr. gaat verder. Hij
acht de motie in strijd met het reglement van orde Dat re
glement kent slechts motiën van ordegeenszins motiën van
goed- of afkeuring. Zijns inziens kan de motie daarom zelfs
niet aan stemming worden onderworpen. Motiën als deze be
treurt spr. te meer, omdat ze niet bevorderlijk zijn aan het
prestige van het gezag. Nu de geachte voorsteller duidelijk
genoeg heeft kunnen bemerken, dat zijne motie eigenlijk nog
in 't geheel geen ondersteuning heeft gevonden, die van den
heer Troelstra toch werd slechts onder reserve verleend, zou
hij inderdaad het best doen, haar in te trekken.