100
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 October 1886.
De heer Dirks vindt de motie onnoodig. De zaak is deze,
dat de voorzitter aan de leden dezer vergadering een schrijven
heeft gerigt. Ook spr.die voornemens is de aan de orde
zijnde zaak au fond te bespreken, had die nota willen aanha
len, omdat daarin de opinie van de meerderheid van het da-
gelijksch bestuur wordt weerlegd en hij het toch niet met den
steller er va® geheel eens is. Nu bestaat er echter een ver
schil door de mededeeling van den voorzitter, dat zijne nota
eigenlijk een particulier schrijven is en niet bestemd voor het
openbaar debat. Zou men nuvraagt spr. dat verschil en
daarmede de kwestie van insinuatie niet kunnen wegnemen
met door den inzender te doen verklaren dat de nota behoort
bij de overige stukken betreffende de aanhangige zaak. Zij
zou dan niet behoeven te worden voorgelezen, doch konde ge
drukt worden. Want wanneer nu midden in de discussiën
verder op die nota gewezen wordt, dan zal het publick teregt
vragenwat er wel in dat stuk zoude staan en zou het er
mede kunnen gaanals indertijd bij de besprekingen van de
zaken in Atjeh, toen een dergelijk incident zich voordeed; ja
ren lang sprak men over als geheim medegedeelde stukken er
omheen, terwijl het later bleek, dat zij weinig van belang waren.
De heer Plan teil gil erkent gaarne dat de formulering van
zijne motie in den geest van het door den heer Troelstra ge
sprokene mogelijk beter had kunnen zijndoch hij heeft deze
bewoordingen gekozen, omdat de voorzitter ook het woord
//ongepast" gebruikt. Nu het hem echter is gebleken dat er
door de heeren van Sloterdijck en Duparc belangrijke bezwaren
tegen zijne motie zijn aangevoerdverklaart hij haar bij deze
in te trekken.
De Voorzitter verklaart zich bereid te voldoen aan het
verlangen, om zijne nota in het debat te brengen en te doen
drukken, maar hij ontzegt ieder het regt om daaruit iets an
ders te lezen dan er in staat. In de verste verte niet was
het zijne bedoeling om zijne medeleden van het dagelijksch
bestuur of de raadsleden te beleedigen.
Toen de heer van Sloterdijck zich in dien geest uitliet, heeft
spr. er op gewezen, dat de nota niet publiek en ook niet
in deze vergadering ter tafel gebragt was. Had spr. verwacht,
dat zij zou worden besproken, dan zou hij in overweging heb
ben gegeven dat in eene geheime zitting te doen. Nu is het
daartoe te laat.
De heer Duparc begint met te verklaren, dat, zoo hij
straks, bij de behandeling van de motie van den heer Plan-
tengamet een pijnlijk gevoel het woord opnam dat gevoel
thans verdwenen isen hij met dubbel genoegen tot spreken
overgaat, in de eerste plaats, omdat de geachte voorsteller de
motie heeft ingetrokkenten tweeden, dewijl nunadat de
voorzitter er geen bezwaar meer tegen heeftdat zijne nota
in het debat wordt gebragt, geheel vrij en onbelemmerd daar
over kan worden gesproken. De indiening der nota was trou
wens, gelijk spr. in herinnering brengt, door den burgemeester
zelf in eene openbare vergadering aangekondigd, n.l. toen het
onderwerpelijke voorstelvier weken geledenden raad werd
aangeboden Volgens spr. was.de nota hierdoor reeds dade
lijk op het domein van den raad gebragt. Hij zal evenwel
over dit punt niet verder uitweiden.
Thans een woord over de zaak zelve en het daarover door
burgemeester en wethouders gedaan voorstel. Ontegenzeggelijk
ligtvolgens spr.aan het plan van de commissie tot werk
verschaffing eene goede gedachte .ot grondslag. Burgemeester
en wethouders toonen, gelijk ook de geachte eerste spreker
heeft doen uitkomendit te beseffen door hun voorstelom
die commissie een lokaal en een terrein te verschaffen. Wel
is waar hechten zij daaraan gelijke beteekenis als aan het tij
delijk beschikbaar stellen vóór en na van lokalen voor ver
scheidene andere vereenigingen, bestemd tot nut of genoegen
maar spr. kan dit voorstel niet losmaken van de zaak zelve
een optreden in het belang van werkloozen. In casu dus
heeft volgens spr. de beschikbaarstelling eene andere beteekenis
en is zij, in verband met de aanvrage der commissie, eigenlijk
eene subsidie, in een anderen dan den gewonen vorm en dus,
altijd in het stelsel van burgemeester en wethoudersevenzeer
eene vervormde bedeeling. Het zou daarom consequent zijn
geweest, nu burgemeester en wethouders het nut der zaak
hebben getoond te erkennen, niet halverwege te blijven staan,
maar dat zij ook het verleenen van eene geldelijke subsidie had
den voorgesteld. Nu zeggen burgemeester en wethouders wel,
dat zoo iets de gemeente zoude leiden tot het betreden van
een terreindat zij behoort te vermijdendoch dit is eene
eenvoudige bewering, zonder dat daarvoor eenig bewijs is bij-
gebragt. De vraagof de gemeente zich -zelfs niet met het
steunen van particuliere pogingen tot werkverschaffing mag
inlatenisvolgens spr., ten onregte door burgemeester en
wethouders ontkennend beantwoord. Wat al of niet tot de
bemoeijingen van het openbaar gezag behoortis dikwijls
moeijelijk uit te maken; z.i. behoort men in elk concreet ge
val daarover te beslissen maar is het moeijelijk dit in het alge
meen te doen. De oude school, die het laisser faire, laisser
passer als beginsel hohligde, heeft in de laatste jaren al meer
en meer volgelingen verlorenzijn thans geheel andere
begrippen te dien aanzien begonnen te heerschen. Spr. zal
intusschen over dit puntwelks behandeling veel meer in
eene debatingclub, dan in de raadszaal thuis behoort, niet verder
spreken. Alleen meent hij er nog op te moeten wijzen, dat burge
meester en wethouders thans zelfs het subsidiëren eener inrigting
tot werkverschaffing ontraden, terwijl zij in de voorlaatste drie ja
ren zeiven bij herhaling het initiatief namen, om gedurende de
wintermaanden regtstreeks van wege de gemeente aan honderde
personen werk te verschaffen.
Spr, deed straks opmerkendat eene goede gedachte in
het plan der commissie lag opgesloten. Hij wenscht ook een
oogenblik dit plan te beschouwen, ontdaan van al het vóór
en tegen, dat kan worden bijgebragt van het standpunt van
een raadsliddie te beschikken heeft over het geld der ge
meente. Hij vraagt dan, of, als een man in de kracht des levens
en in staat om te werken de hand openhoudt en ondersteu
ning vraagt, hetzij van particulieren, hetzij bij een armbestuur,
niet alligt het eerste woord, dat hem wordt tegemoet gevoerd,
zal zijn, //ga werken?" Maar als er nu geen werk is, wat moet hij
dan doen Verdient het niet daarom alleszins goedkeuring en
ondersteuning, als men hen, die geen werk hebben, doch wel
kunnen en willen werkende gelegenheid daartoe verschaft'?
Men zal zeggen, dat er ook in vroegere jaren's winters steeds
veel werkloozen waren, vooral onder hen, wier arbeid met dè
bouwvakken in verband stond. Dat is volkomen waarmaar
tot 1873 had men in elk geval het stads.-werkhuis, zij 't ook,
dat dit indertijd nog om andere redenen w erd opgeheven, dan
omdat de tijdsomstandigheden het behoud er van niet langer
noodzakelijk maakten. Spr. gelooftdat dit door den voor
zitter in zijne nota wel eenigermate is voorbijgezien en dat
het niet geheel juist was, de opheffing toe te schrijven alléén
aan de meerdere welvaart, die destijds onder alle standen was
waar te nemen.
De omstandigheden zijn bovendien thans van bijzonderen
aard. Terwijl in vroegere jaren in den regel slechts des winters ge
brek aan werk was, niet alleen in deze stad, in ons land, maar in
alle landenstaat daartegenover, dat de arbeiders, tengevolge
van den laugdurigen winter van 1886, dit jaar veel langer
dan in andere jaren van werk waren verstoken en dit ook
veel later dan anders konden hervatten. Tn weerwil dat ér
in de eerste drie maanden, dank zij den liefdadigheidszin der
ingezetenen, veel hulp en onderstand is verstrekt, zijn tal van
arbeiders toch zeer achteruit geraakt. Gedurende de zomer
maanden hadden wel velen voldoende werk en daardoor goedé
verdiensten, doch er was nog veel achterstand van den winter
te dekken en daardoor ontbrak hun de gelegenheidiets te
sparen voor den kwaden dag in den aanstaanden winter.
Spr. heeft deze aangelegenheid ook buiten den raad dikwijls
hooren bespreken en daarbij als veler meening hooren uiten
dat het gebrek meestal zou zijn te wijten aan eigen schuld.
Het moge waar zijndat dit met velen het geval isdoch
gelukkig is dit met de meesten niet zoo; er zijn tal van ar
beiders, die lijden geheel huns ondanks, ten gevolge der tijds
omstandighedeneerlijke armen, die gaarne willen werken als
zij maar arbeid kunnen vinden. Deze worden, gelijk de com
missie in haar nader schrijven zegt, meer speciaal door haar
bedoeld. Spr. zou meer dan één voorbeeld uit eigen ervaring,
als voorzitter van de commissie van toezigt op het lager on
derwijs kunnen bijbrengen. Reeds in Augustus kwam menig
fatsoenlijk, flink arbeider met bewogen stem bij hem kla
gen dat hij niet langer het schoolgeld voor zijne kinderen
OHytr
pi
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 October 1886.
101
kou betalen, omdat hij toen reeds sinds lang geen werk meer had.
Spr. gelooft, dat ook anderen dergelijke ervaringen zullen heb
ben opgedaan. Als er dus toch ten slotte ondersteuning moet
worden verleend dan verdient hetvolgens spr., verreweg de
voorkeur dit te doen door werkverschaffing, dan door het
geven van aalmoezen.
Is spr. dus gestemd óók voor het verleeneu van subsidie,
hij kan daarom nog niet komen tot de middeldoor den
burgemeester-^an de hand gedaan n.l. de subsidie aan de
stads-armenkamer met 250U te verminderen en dit bedrag
aan de commissie voor werkverschaffing toe te kennen. Spr.
acht dit voorstel te onbestemd, te vaag. Waarop is dit bedrag
van /'2500 gegrond? Waarom juist deze som, en niet meer
noch minder? Spr. had althans eenige berekening in de nota
verwacht, waarop deze som steunde, gelijk hij ook van de
commissie eenige begrooting had gewenscht, zoowel van de door
haar te doene uitgaven als van het geld, dat zij tot dekking daarvan
van de gemeente noodig zou hebben. De vraag is bij spr. gerezen,
wat de voogden der stads-armenkamer wel zouden zeggen, ja
misschien doen, als de raad de door hen aangevraagde subsidie
zonder eenig overleg met hen, met dit bedrag verminderde?
Zouden zij daartegen niet vele bezwaren hebben Er is, blij
kens de notadoor den burgemeester met die voogden in
overleg getreden over de zaak der werkverschaffing zelve, n.l.
om hun te vragen, of zij ter bevordering daarvan zouden wil
len optreden. Waarom echtertoen voogdenen van hun
standpunt teregt, bezwaar meenden te moeten makenzich
daarmede te belasten, niet verder gegaan en hun niet gehoord
over de vraag, of zij ook met eene verminderde subsidie in de
uitgaven hunner administratie zouden kunnen voorzien De
zaak is dus eigenlijk nog niet ten volle rijp voor beslissing.
Op grond van het aangevoerde zal spr. stemmen tegen de
conclusie, om de aangevraagde subsidie te weig wen. Mogt de
meerderheid der leden evenzoo stemmendan reserveert spr.
zicheen voorstel te doenom burgemeester en wethouders
uit te noodigen een voorstel in te dienen tot toekenning van
subsidie aan de commissie, na over eene eventuele vermin
dering van de subsidie ten behoeve van de stads-armenkamer
met de voogden daarvan in overleg te zijn getreden.
De heer Dirks zou de aanhangige kwestie kunnen noemen
eene der vragen des tijds. Sommige zaken zijn thans onaf
scheidelijk aan elkaar verbondenwant spreekt men bijv. van
Engeland, dan denkt men terstond aan Ierlandwordt gewaagd
van het OostenBulgarije komt dan voor deu geest. Hier
heeft men evenwel niet te maken met een zaak van lokaal
belang, neen in geheel Europa, ja ook in Amerika ondervindt
men hare werking het is n.l. de malaise.
In het adres der commissie wordt gesproken van de heer-
schende malaise, in een ander heden ter tafel gebragt adres,
dat van het Zuiderzeecomitie, van tijden van moedeloosheid en
achteruitgang. Spr. acht het hier wel de geschikte plaats, om
een enkel woord omtrent die malaise te zeggen. De heer de
la Faille heeft straks teregt gewaarschuwd voor vrees, als een
zeer te duchten vijand. Vrees vermindert niet de malaise, doch
bevordert haar veel meer. Die vrees begint gewoonlijk met
vrees voor zijn eigen beurs, en te wenschen ware het, dat die
vrees wat minder bestond. Trouwens ieder moet dat voor
zich zelf weten. De veelbesproken malaise echter in dezen
tijd is geen gevolg van dure tijden, zöoals voor veertig jaren,
toen het roggebrood 47 cent of meer kostte, tegen 20 cent
tegenwoordig, eene malaise die met geweld moest worden be
dwongen doch zij vindt haren oorsprong in overvloed in
overproductie op elk gebied. Daarom vermoedt spr. dat zij
niet van langen duur zal zijn. Overproductie van fabricaat
verdwijnt door een tijd lang niet te produceren en overpro
ductie van granen geett goedkoop brood. Men bespeurt dus
ook die malaise bij den landbouw en de eigenaars van lande
rijen ondervinden dat in het bijzonder, daar de waarde hunner
eigendommen wel met eèn derde en hun inkomen met de
helft is verminderd. Doch spr. gelooft vast dat eene malaise
uit overproductie geboren slechts tijdelijk kan zijn.
Men wil nu pogingen in het werk stellen om de malaise
onder de lagere standen weg te nemen, althans daaraan tege
moet te komen. Spr. vindt het een verblijdend verschijnsel
dat door velen om werk wordt gevraagd. In den ouden tijd
geschiedde dat nietmen vroeg niet naar werk maar ver
langde panem et circensesdat is brood en openbare spelen.
De Romeinsche regering had daarvoor een bijzonder goed wer
kend geneesmiddel, zij liet n.l. kolonies stichten, waar de ko
lonisten hunne woningen moesten bouwen en den grond bear
beiden. In 1848 heerschte ook door gebrek aan werk in
Frankrijk eene groote malaise tijdens den aanvang der eerste
republiek. In liet bestuur zaten twee mannen Louis Blanc
en Albertzelf werklieden. Men volgde hunne raadgevingen
op en rigtte ateliers nationaux (nationale werkplaatsen) op
welke al spoedig niet meer aan het doel beantwoordden. Het
was toen in Februarij koud zoo koud dat de arbeiders zich
in de ateliers allen plaatsten aan de zonnekant, hetgeen men toen
noemde se moavoir avec le soleil. Van werken kwam niet
veel. Werkverschaffing dus van gemeentewege acht spr. ge
vaarlijk, slechts gerechtvaardigd door buitengewone omstandig
heden, bijv. als eenig werk niet voor aanbesteding vatbaar is.
Zoo had men hier de demping van den Eewal, een werk dat
zoo gecompliceerd was, dat wanneer het aanbesteed ware en
bloc, er waarschijnlijk of geene inschrijvers waren opgekomen
of de inschrijvingen zeer hoog zouden opgevoerd zijn geweest.
De werkverschaffing heeft toen goed gewerkt. In 't vorige
jaar kwam dergelijk werk hier niet voor, en ook dit jaar niet;
of het nog in voorbeidiug isweet spr. niet. Spr. heeft nu
met leedwezen gezien althans in de nota tusschen de regels
door kunnen lezendat de steller er van in de rigtiug van
gemeentelijke werkverschaffing, ook door een werkhuis, wil gaan
Hij weet toch bij ervaring dat tijdens het bestaan van het
werkhuis, die inrigting bij de lagere klassen niet in trek was,
het werd meestal het spinhuis genoemdomdat de arbeid
hoofdzakelijk in spiuuen bestonden het spinhuis werd nii t
veel miuder geacht dan het rasphuis verbonden aan het tucht
huis. Naar het spinhuis te gaan werken, al was het ook
vrijwillig, was in veler oog gelijk aan het gedwongen gaan naar
het rasphuis. Zeker is hetdat het vroegere werkhuis een
bedekte bedeeling door het premiestelsel was, en in den grond
van de zaak eene bedeeling, gelijk ook in 1873 bij de op
heffing van die inrigting door den toenmaligen voorzitter dez t
vergadering werd aangetoond.
Ontegenzeggelijk is dus doorgaande werkverschaffing van
gemeentewege af te keuren. Nu heeft, blijkens de nota, de
burgemeester pogingen bij de armenkamer aangewend om zioli
deze zaak aan te trekken doch geen gunstig onthaal gevon
denen teregt, want het past niet in het kader van die in
stelling. Het bestuur daarvan is bovendien z.iinengesteld uit
verschillende elementenvan wie het niet te vergen isdat
zij zich bemoeijen met werkverschaffing.
Er heeft zich daarop eene vereenigiug geconstitueerd o n
in de behoeften aan werk te voorzien. Het groote gebrek was
echter bij hare oprigting volgens spr. dat zij op den duur
zoude werken en daarom doet het hem genoegen uit het na
der adres te hébben vernomen, dat de maatregel slechts tjdt
Ijk zal zijn, en hij kan dit zeer toejuichen, omdat hij van de
stelling uitgaat dat de malaise ook tijdelijk is.
Nog een enkel woord over het al of niet verleenen van
eene geldelijke subsidie. In 1847 heeft men aan de armen
kamer hetzelfde gegeven, wat men nu van plan is te geven
n.l. eene aanzienlijke subsidie, maar niet in eens toegezegd,
neen, gegeven toen er nood was. Spr. herinnert zich dat hij
destijds voorzitter was der commissie voor extra bedeeling, bij
den heerschenden hongersnood geen gemakkelijke taak, en toen
ten behoeve dier bedeeling door particuliere liefdadigheid en
het bestuur h fur et a mesure eene som van omstreeks
ƒ13000 voor zoogenaamde extra bedeelingen gesuppedi-
teerd of althans uitgegeven werd. Thans is eene som van
f 12000 voor werkgeld op de begroeting voor de armen
kamer uitgetrokken, een bedrag ƒ7500 hooger dan in het
vorige jaar. Z. i. zou dat bedrag iets kunnen verminderd
worden, de voorzitter noemt in zijne nota ƒ2500, doch
spr. zou willen beginnen met 2000 ten behoeve der
werkverschaffing. Spr. leidt dit uit eenige cijfers af. De be
grooting voor 1887 beloopt een bedrag van ƒ30340 en
de uitgaven over 1885 waren volgens de rekening ƒ25940
dus de uitgaven zijn over 1887 ƒ4400 hooger geraamd;
wanneer men nu de post voor weekgelden ƒ7500 hooger
ziet geraamd dan voor 18x6, uit vrees dat 1887 aan 1886
gelijk zal zijn dan is het düidelijk dat daarvan wel een be
drag van ƒ2000 kan wördfën afgenomenj zonder de arfnenkamer