Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 October 18S6. te veel te bekrimpen. Het is toch onzeker of de toestanden gelijk zullen ziju. De heer Star Bnsmaim rekent het tot zijn pligt om zijne stemdie hij vóór het voorstel zal uitbrengente motiveren. Het geldt hier toch eene hoogst belangrijke zaakwaaraan men niet te veel gewigt kan hechten. Als menig andere be langrijke zaak heeft zij haar voor- en nadeelen. In 't oog springend is hare voordeelige zijde als zaak van liefdadigheid, want vraagt spr. wie zou niet gaarne de liefdadigheid be trachten in een tijd als dezedie zooveel ellende voor velen brengt. Spr. zoude met het oog daarop zeer gaarne mede werken aan het tot stand komen van de plannen der commissie. Intusschen er bestaan bezwaren, die men niet uit het oog be hoort te verliezen en die voor spr. onoverkomelijk zijn, althans zoolang hij niet van dwaling wordt overtuigd. Die bezwaren zijn tweeledigvan economischen en wette- lijken aard. Hij zal niSt 1 verder uitweiden over de economi sche bezwaren, die bij eene vroegere gelegenheid reeds bespro ken zijn, zij houden min of meer gelijken tred met derigtiug en de stellingen op economisch gebied. Maar er is een wet telijk bezwaar, dat nog niet in het debat te berde is gebragt. Immers, het is onbetwistbaar, dat tegenwoordig krachtens de wet op het armbestuur, de onderstand aan armen niet anders dan subsidiair en wanneer die volstrekt onvermijdelijk is, door het burgerlijk bestuur op zich mag worden genomen. In de eerste plaats is de ondersteuning der armen aan de particu liere en kerkelijke liefdadigheid overgelatenen alleen waar deze ontbreken en dan nog slechts bij volstrekte onvermijde lijkheid mag het burgerlijk gezag, daarbij handelende door zijn orgaan, het armbestuur, die taak overnemen Spr. vermeent dat die vereischten voor het optreden van het burgerlijk bestuur, in dit geval niet aanwezig zijn. Aan den eenen kant toch is hier geene ontstentenis van particu liere liefdadigheider is daartoe particulier intiatitief, getuige het adres door de commissie voor werkverschaffing aan de in gezetenen dezer gemeente toegezonden. Aan den anderen kant bestaat hier niet de volstrekte onvermijdelijkheid der ge vraagde ondersteuning. Geen enkel bewijs immers is er bijge- bragt, dat zonder hulp uit de schatkist der gemeente, de commissie het door haar beoogde doel niet zal kunnen berei ken. Integendeel, als spr. het slot van het eerste adres leest, dan krijgt hij allezins den indrukdat de commissie zelve uitzigt op welslagen heeft, en in haar nader adres vindt hij geen enkel motief aangevoerd waaruit zoude moeten worden opgemaakt dat die verwachting in duigen is gevallen. Deze nu zijn de redenen waarom hij zich met de zienswijze van de meerderheid van het dagelijksch bestuur vereenigt. Maar afgescheiden hiervan moet spr. nog wijzen op het concrete bezwaar tegen eene toewijzing van het verzoek om subsidiewaarop zoo straks ook door den beer Duparc is ge wezen, te weten de geldkwestie. Spr. moet verklaren, dat hij niet weet uit welke bron zal worden geputom de noodige fondsen voor de subsidie te verkrijgen. Hij gelooft niet, dat het gemakkelijk valt die bron aan te wijzen, met het oog op den tegenwoordigeu toestand der gemeentelijke finantiën. Doch in ieder geval moet spr. bepaald en met kracht opkomen te gen het voornemenom die gelden te vinden door eene evenredige vermindering van de begrooting der armeukamer. Neendaartoe mag en wil hij niet medewerken. Waar de armvoogden pertinent verklaren en in de toelichting bij hunne begrooting gegronde motieven daartoe aanvoerenwaarom zij die grootere som aanvragen en noodig hebben, daar moet spr. bepaald bezwaar maken, om bun de gevraagde gelden gedeeltelijk te onthouden en hen aldus te bemoeijelijken in de rigtige vervulling eener taakdie zij met zoo groote toewijding ver vullen. En gesteld, die maatregel werd doorgevoerd, wat zoude het bij slot van rekening anders zijn, dan ontnemen aan den eenom het aan den andere te geventerwijl toch beiden eenzelfde doel beoogen en daarin gelijkelijk wenschen te slagen? Ten slotte heeft spr. nog eene opmerking. Door den heer de la Faille is gewezen op de inconsequentie van het voor stel van burgemeester en wethouders, doch spr. moet betwij felen of dit beweren wel juist is. Beide zaken toch staan niet gelijk, zij verschillen hoogelijk in aard en gevolgen. Het onderscheid tusschen eene geldelijke subsidie en de gevraagde localiteit, is naar spr's meening zoo in het oogspringenddat hij daarover niet behoeft uit te weiden. Hij acht hiermede genoegzaam te hebben gemotiveerd, waarom hij voor het voor stel van het collegie van dagelijksch bestuur zal stemmen. De heer Heeling Brouwer verklaart dat hij de inconse quentie in het voorstel van burgemeester en wethouders niet inziet. Burgemeester en wethouders hebben het verlecuon van eene geldelijke subsidie niet goed geacht, vregzénde dan op een gladden baan te komen, daar het moeijelijk zal zijn, om, eenmaal ziju steun hebbende toegezegd, dien later weer in te trekken. De commissie voor werkvèrschaffing heeft teregt in gezien dat, als zij eene vereeniging oprigtte en eene voort durende subsidie vroeg, het verzoek zonder gunstig gevolg zoude blijven zoo zij kans van slagen wilde hebben, zoude het alleen zijn, wanneer zij voor een jaar subsidie vroeg, waartoe zij dan ook is overgegaan. Het bezwaar tegen het verleenen van steun bestoud niet bij het in gebruik geven van eene localiteit die toch weldra leeg zal staan. Men kan dat bezwaarlijk eene subsidie noemen. Eu wat eene plek grond betreft, waarop de commissie zal doen bouwen, spr. ge looft wel dat, nu zij slechts voor één jaar zal werken, zij van haar verzoek om een plek grond zal terug komen. Het zou toch spr. bevreemden, indien zij voor zoo korten tijd die kos ten zoude maken. In ieder geval beschouwt spr. de in ge- bruikgeving van dit lokaal en de afstand van grond als ge lijkstaande met elke andere in gebruikgeving van gebouwen of grond tegen betaling van eene retributie, waartoe vóór en 11a is besloten. Spr. zal niet verder over dit onderwerp uitweidendit van gemeentewege te doen komt hem niet alleen bedenkelijk, maar ook onuitvoerbaar voor. Hij gelooft niet dat altijd voor tim merlieden timmerwerk, voor smeden smidswerk, voor metse laars metselwerk, enz. zal te vinden zijn en als globale werk verschaffing is zij zeker te veroordeelen, zooals in Amsterdam en ook hier is gebleken, en waarvan burgemeester en wethou ders dan ook wijselijk zijn terug gekomen. Nog eene opmerking omtrent de cijfers door den beer Dirks genoemd. Spr. moet wijzen op eene kleine onjuistheid in de nota van den voorzitter. De subsidie voor het armbestuur is in den grond van de zaak niet met 7500, doch met f 6500 verhoogd, daar de post vroeger tot een bedrag van ƒ1000 uitgetrokken voor uitdeeling van brood, op de begrooting over 1887 voor memorie is uitgetrokken blijkens het heden nog te behandelen rapport over de begrooting van het armbestuur dienst 1887 omdat het armbestuur die uitdeeling in brood wil veranderen in geldelijke bedeeling en de som van /'1000 wenscht te voegen bij den post voor weekgelden. Het is overtuigd dat de bedeelden daardoor beter gebaat zullen zijn. De commissie is in haar nader advies, volgens spr., ook min der juist, waar zij het welslagen harer pogingen in het belang van de gemeente acht opgronddathetbedrag,jaarlijksdoor degemeente aan de voogden van de stads arraenkamer verstrekt, in de laatste jaren aanzienlijk is verhoogd en voortdurend zal stijgen. Dat beweren getuigt van weinig waardering tegenover de voogden dier instelling en is niet juist. In de memorie van beant woording van burgemeester en wethouders op het verslag van rapporteurs omtrent de gemeentebegrooting voor 1885 staat, dat in 1862 het armwezen f 61,261.90 kostte en in 1884 42,868.90 in plaats dus dat, volgens het beweren van de commissie, de subsidie in de laatste jaren voortdurend is ge stegen en nog stijgt, is zij niettegenstaande de bevolking is toegenomen, in dat tijdvak met rfc f 18000 verlaagd. Alleen in de paar laatste jaren is de subsidie verhoogd, maar dit was een gevolg en dit wordt door den heer Dirks bij het ver gelijken der cijfers voorbijgezien van de moeijelijke tijdsom standigheden, waardoor meerdere hulp onvermijdelijk en nood zakelijk was. De heer Troelstra acht het eigenlijk overbodig om over deze zaak nog het woord te voeren na al hetgeen reeds ge sproken is en de leden bekend zijn met het gevoelen van de meerderheid van het dagelijksch bestuur. Alleen kan nog de vraag rijzen, of naar aanleiding van het nader adres der com missie wijziging in het voorstel moet worden gebragt, en wanneer spr. daaromtrent zijn gevoelen uit, dan doet hij dat geheel persoonlijk, daar door burgemeester en wethouders over dat nader advies geen zamenspreking is gehouden. Yerslag dar handelingen van den gemeenteraad Het oorspronkelijk adres is, wat het verzoek betreft, niet gewijzigd. Alleen wordt thans te kennen gegevendat de commissie heeft afgezien van haar plan om eene vereeniging tot werkverschaffing, die voortdurend moet werken, in't leven te roepen en slechts voorloopig in den aanstaanden winter werk wenscht te verschaffen en voor het vervolg alleen dan, wanneer het bepaald noodzakelijk blijkt. Dit voornemen kan echter moeijelijk iets afdoen aan de motieven van de meerder heid van het dagelijksch bestuur tot afwijzing van de aan vraag om subsidie, want haar hoofdmotief is, dat het ver leenen eener subsidie zou zijn eene bedekte bedeeling, het uitoefenen van liefdadigheid, hetgeen, gelijk door den heer Star Busmann zoo juist is gezegd, niet dan wanneer het strikt onvermijdelijk is van gemeentewege moet geschieden en dan nog aan het burgerlijk bestuur als orgaan der gemeente be hoort te worden overgelaten. I11 buitengewone tijden en om standigheden mag het armbestuur zeker meer doen dan ge woonlijk en het doet dit blijkens de veel hoogere aanvragen om subsidie uit de gemeentekas, zoowel over 1887 als over 1886, waartegen zeker wel niemand bezwaar zal hebben. Dat is volgens spr. het juiste standpunt en daaraan kan niets af doen de mededeeling, dat de maatregel voorloopig slechts voor een jaar zal werken. Nu spr. toch aan het woord is nog iets, hoofdzakelijk naar aanleiding van het tweede adres. In dat adres wordt eene reserve gemaakt ten aanzien van het verschaffen van werk. Niet ieder die zich aanmeldt zal aan werk worden geholpen, doch alleen zij die in de termen vallen. Nu zegt de com missie dat zich reeds een 400-tal heeft aangemeld, maar spr. kan zich niet voorstellen, dat die allen zouden behooren tot hen, aan wie de commissie werk wil verschaffen. Daaronder zullen zeker honderden zijn, die gewoon zijn 's winters om bedeeling te vragen. De toelating zou zich dan hoofdzakelijk moeten beperken tot de flinke werklieden, waarvan vele in gewone jaren 's winters ook dikwijls eenige weken zonder werk zijn. Timmerlieden, metselaars, stukadoors, verwers, be hangers enz., moeten vaak in de beste tijden wel eens een gedwongen rust nemen. Spr. meent dat dit altijd zoo is ge weest en daarop door de meesten ook wordt gerekend. Wat is nu te vreezen Dat de werkverschaffing aanleiding zal geven tot meerder zorgeloosheid en dat de werkgever te eerder zijn volk zal afdanken. Men zal er alligt op vertrou wen en denken, dat er 's winters toch voor werk zal worden gezorgd. Dit meer in 't algemeen. Maar nu wenscht de commissie voorloopig slechts voor één winter werk te verschaf fen. Zou het dan echter we! wenschelijk zijn om er, als spr. zich zoo mag uitdrukken, zooveel drukte van te maken, want om werkverschaffing in het leven te roepen, bijv. het maken van klompen, speelgoed, doozen enz., zijn materialen en grondstof fen noodiger moet toezigt gehouden worden in één woord men moet er zich geheel voor inrigten. Zou het dus niet beter zijn, dat de commissie van haar voornemen afzag en zich alleen constitueerde, om flinke arbeiders, die onder den druk der tijden lijden, een voorschot te geven en hun des noods, als zij blijken in de onmogelijkheid tot terugbetalen te zijn, dat te schenken Dan kon men vrij zeker met hetzelfde geld veel meer doen. Zou het den werkman vernederen als hij een voorschot aannam, meer dan dat men een timmerman zet aan het touwpluizen, of een schrijnwerker aan het steenbikken? De werkman die een fier hart bezit zal het reeds vernede rend vinden dat hij naar een werkinrigting moet, onverschillig wat hij er doet, omdat hij gevoelt dat hij bedeeling ont vangt, zij het dan ook in werk. Dit is spr.'s bezwaar tegen deze zaak in 't algemeen, hetgeen hij in 't midden meende te moeten brengen, ook ter beantwoording van het gc prokene door de heeren de la Faille en Duparc, wier woorden overi gens in zekere kringen zeker met genoegen zullen worden gelezen. Spr. is het ten slotte met den heer Reeling Brouwer eens, dat het welligt wenschelijk ware dat naar aanleiding van het nader adres geen grond aan de commissie wordt afgestaan. Er kan geen bezwaar tegen bestaan om een lokaal, dat leeg staat, voor één jaar af te staan, maar twijfelachtig is 't, of j de gemeente voor zoo'n korten tijd eene plek grond mag aan- I wijzen om daarop een gebouw te stichten. Spr. s meening I omtrent het verzoek der commissie heeft dus ook na hei tv eede j I adres, geene verandering ten gunste daarvan ondergaan. te Leeuwarden, van den 26 October 1886. 103 De heer Duparc moet met een enkel woord terugkomen op het door de heeren Star Busmann en Troelstra gesprokene. Eerstgenoemde heeft het willen doen voorkomen, alsof spr. het verleenen van eene subsidie beschouwde als het uitoefenen van liefdadigheid. Dat heeft spr. niet gezegd, maar in de poging van de commissie juist het middel gezien, om armoede te voorkomen. De heer Busmann heeft voorts''goedgevonden, zijne stem vóór het voorstel te motiveren, ook daarmede, dat het toekennen van subsidie in strijd zou zijn met de wet. Spr. betwist dit laatste. Hij is van gevoelen, dat eene sub sidie aan instellingen van weldadigheid, ook van dezen aard, niet strijdig is met de wet. In het verslag van de verrigtingen aangaande het armbestuur, dat, ingevolge de grondwet, jaarlijks aan de Staten-Generaal wordt aangeboden, vindt men jaar in jaar uit zelfs van rechtstreeks door ge meente- en armbesturen opgerigte vereenigingen tot werkver schaffing melding gemaakt, en voor het opmaken van de sta tistiek van het armwezen zijn zelfs speciale voorschriften ook voor de bedoelde instellingen door de Regering vastgesteld. Ging de bewering van eerstgemelden spreker op, niet alleen, dat dan van dit een en ander nooit sprake zou zijn geweest, maar hooger gezag zou de besluiten van de gemeenteraden tot oprigting van de bedoelde instellingen zeer zeker, als in strijd met de wet, aan den Koning ter vernietiging hebben voorgedragen. Wat den heer Troelstra betreft, deze heeft er op gewezen dat ook in vroeger jaren de werklieden, vooral in de bouw vakken, 's winters altijd eenige weken buiten werk waren. Dit is volkomen waar maar thans heeft men, zooals spr. straks reeds deed opmerken een exceptionelen toestand; de werk man was dezen zomer door den fatalen winter zoo in achter stand, dat hij, ondanks de latere verdiensten, niet voor den aanstaanden winter kon sparen. Ook vreesde die geachte spr., dat werkverschaffing zou leiden tot zorgeloosheid van de zijde der werklieden. Spr. kan daarin niet geheel met hem medegaan. Wel moge dit het geval zijn met sommigen, die, door uitzigt op werk in den winter, tot zorgeloosheid worden opgewekthet is niet minder waar, dat er veel meer arbeiders zijn, die zich wel tweemaal bedenken vóór zij, en dan noch slechts door den uitersten nood gedreven, om bedeeling vragen. Er zijn vele arbeidersdieuit een lofwaardig eergevoelliever hunne uiterste krachten inspannen omzoolang zij kunnen noch rechtstreekschenoch vermomde bedeeling te vragen ten koste menigmaal van groote zorgen en grievende ontbe ringen. Datzelfde geachte lid heeft gezegddat hetgeen door den heer de la Faille en spr. was in het midden gebragt, zeer geschikt was om in zekere kringen met genoegen te wor den gelezen. Spr. wil hierop alleen antwoorden, dat, als hij in de raadszaal het woord voert, hij het niet minder dan de heer Troelstra doet, omdat hij zich daartoe genoopt of geroe pen achtdat hij dit doetniet alleen om de inspraak van zijn hart, maar ook om zijne overtuiging te volgen, geenszins met de bedoeling, om een speech te houden voor de kiezers of voor het volk achter de kiezers. Van zijn kant zou spr. dan kunnen zeggen, dat hetgeen de heer Troelstra meende in het midden te moeten brengen zeer geschikt was om in zekere andere kringen indruk te maken. De heer Star Busmann gelooft dat er een misverstand be staat tusschen hem en den heer Duparc. Spr. meende zoo straks den heer Duparc te hebben hooren zeggendat het verleenen van eene geldelijke subsidie was eene vermomde liefdadigheid. De heer Duparc ontkent nu zich in dezen zin te hebben geuit en alzoo heeft spr. hem gewis misverstaan. Wat de zaak zelve betreftzoo wenscht spr. zich niet met den heer Duparc te begeven op het gebied der praktijk van de armenwetdie praktijk is hem vreemd. Spr. heeft alleen willen aantoonen, welk het beginsel is van de bedoelde wet, opzigtelijk het verleenen van onderstand. Het is hem uit de beschouwingen van den heer Duparc niet gebleken, dat hij in zijne opvatting dwaalt en alzoo blijft hij daarbij geheel volharden. Den Voorzitter bevreemdt het, dat het denkbeeld, om aan de commissie voor werkverschaffing een geldelijken steun te schenken, zooveel tegenkanting ondervindt. Omtrent het even tueel toe te stane bedrag had spr. een lid der commissie, den secretaris der gemeente geraadpleegddie hem eene som van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 4