104
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwarden, van den 26 October 1886.
ƒ2500 noemde. Die som heeft spr. ook in zijne nota ge
noemd en hij meende dat die kon gevonden worden door den
betrekkelijken post op de begrooting voor de stads-armenkamer
welke met hetzelfde doel was verhoogd, er mede te verlagen.
Voor 1886 was op de begrooting een veel lager bedrag ge
raamd doch later voorgest eld blijkens het heden ingekomen
rapport om dat bedrag te verhoogen en is nu voor 1887 een
verhooging met ƒ7500 voorgedragen. In de toelichting
staat duidelijk, dat de onderstand aan werkeloozen en schippers
in eerste drie maanden van dit jaar verstrekttot maatstaf
van dit cijfer der begrooting heeft gestrekt. Spr. weet nu
wel, dat in verband daarmede een andere postn.l. die voor
brood, vroeger uitgetrokken tot een bedrag van ƒ1000,
thans is verlaagd en voor memorie uitgetrokken, doch in ieder
geval blijft de verhooging belangrijk. Volgens spr. zou nu
door het verleenen van eene subsidie aan de commissie voor
werkverschaffing en het verlagen van de subsidie aan de ar-
menkamer, eene vereeniging en een lichaam die hetzelfde doel
voor oogen hebben, de werkloozen beter kunnen geholpen
worden. Bovendien, eene som vau /'2500 is niet hoog;
er zijn zaken die veel meer kosten, zooals ook door den heer de
la Bailie is opgemerkt. Het landhuishoudkundig congres bijv.
heeft aan de gemeente ƒ2000 gekost.
Spr. weet bij ervaring, dat 's winters de toestand alhier van
dien aard isdat er wel wat extra mag worden gedaanen
zoo men nu de commissie voor werkverschaffing steunt en haar
verzoek inwilligt, dan is dat geld voorzeker niet weggeworpen.
Geen der leden dezer vergadering zal twijfel opperen omtrent
den nood; ook de voogden van de armenkamer erkennen
dien. De toestand is dan ook verre van goed, hetgeen niet
zoo erg zoude zijn, als men een tijdperk van welvaart tegemoet
ging, doch men heeft dat achter den rug. Men heeft zich
sedert eenige jaren eenige behoeften geschapendie niet ge
makkelijk zijn af te wennendoor de meerdere gelegenheid
tot genieten, valt het moeijelijker om te sparen. Daarenboven
staan de omstandigheden voor de arbeiders ongunstiger. Waar
nu derhalve een verzachtend geneesmiddel bestaat, mag men
die niet aan die kwalen onthouden. Spr. beschouwt de werk
verschaffing niet als een afdoend geneesmiddeldoch als eene
tegemoetkoming, een kleine pleister, in ieder geval beter dan
een aalmoes.
Meer dan eens heeft spr. met de voogden der armenkamer
geconfereerd en hen gevraagd, of zij niet zelf eene dergelijke zaak
op touw konden zetten, door in plaats van geld, werk te ge
ven, zooals zoo menig ander armbestuur doet, doch zij hebben
het niet gewild. Nu heeft spr. op nieuw hen geraadpleegd
en zij hebben zich ditmaal ook afkeerig van werkverschaffing
betoond. Het denkbeeld, door spr. in zijne nota aan de hand
gedaanheeft hij ook met hen besprokenmaar het vond
evenmin ingang bij hen en daarom acht hij een nader overleg
met de voogden, zooals de heer Dupare wenscht, niet noodig.
Spr. heeft dat den raadsleden reeds medegedeeld. Eigenlijk
komt de zaak hierop neer, wat beter is, eene bedeeling in
werk dan wel in geld, en dan geeft spr. aan de eerste de voorkeur.
Deze werd echter door den heer van Sloterdijck veroordeeld,
omdat zij ook veroordeeld was in Amsterdam en Rotterdam.
Wanneer men evenwel in vergelijkingen treedt, dan gaat 't niet
aan, om alleen op groote steden te letten, steden die tienmaal
grooter zijn, en vergelijkingen met kleinere achterwege te laten.
Er zijn toch gemeenten van 10000 inwoners en minder
spr. zou vele voorbeelden kunnen aanhalen waar werkverschaf
fing van gemeentewege en door particulieren met succes ge
schiedt en in vele gezinnen zegen verspreidt. Ook beschouwde
datzelfde geachte lid deze werkverschaffing als eene brug, een
overgang tot gemeentelijke werkverschaffing, terwijl spr. haar
juist een middel acht om daarvan af te komen. Want wordt
deze particuliere werkverschaffing nu gesteund en verheugt
men zich in een goed succes, dan zal men niet meer denken
aan gemeentelijke werkverschaffing, en zal men niet komen te
staan voor het feit dat vele werklieden niet geheel in het
onderhoud hunner gezinnen kunnen voorzienwaaraan men
toch ieder jaar bloot staat. Spr. is daarom voor het verlee
nen van geldelijken steun. Hij zal er evenwelna de reeds
zoo uitvoerige discussiën, niet verder over uitweiden. Alleen
deze opmerking wenscht hij nog te maken dat de adressanten
niet alleen voor den aanstaanden winter willen werkzaam ziju,
maar ook voor het vervolg als het noodig blijkt.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Onderdeel I wordt nu in stemming gebragt en aan
genomen met 14 tegen 5 stemmendie van de heerea van
der ScheerOosterhoffDirksDupare en de la Faille.
Onderdeel II in zijngeheel in stemming gebragtwordt
aangenomen met 16 tegen^S stemmen, die van de heeren
Kuipers, van Sloterdijck en Meijer.
4. Rapport der raads-commissis omtrent het onderzoek der
begrooting van inkomsten en uitgaven van de stads-armenhamer
dienst 1887.
De commissie stelt daarbij voor
1. de subsidie voor de stads-armenkamer over het jaar 1887
te bepalen op 30340.50;
2. de door heeren voogden ingediende begrooting over 188 7
goed te keuren beide in ontvang en uitgaaf tot een bedrag
van f 37560.17.
De heer van Sloterdijck wenscht niet overmaar naar
aanleiding van deze begrooting eene vraag te rigten tot bur
gemeester en wethouders. In Junij van dit jaar heeft hij bij
de behandeling van de suppletoire begrooting voor de armen
kamer gevraagd of het niet mogelijk zou zijn door een een
voudiger inrigting van de administratie dier instelling de taak
van de leden van den raaddie een en ander moeten onder
zoeken gemakkelijker te maken. De voorzitter heeft toen
daarop geantwoord, dat hij die aangelegenheid bij burgemeester
en wethouders ter sprake zoude brengenzonder dat dit col-
legie zich gebonden zoude behoeven te achten door een opdragt
van den raad. Spr. verwachtte dus geen antwoord op zijne
vraag, maar zou toch gaarne vernemen of er, en zoo ja, welke
pogingen in de door hem gewenschte rigtiug door burgemees
ter en wethouders aangewend zijn.
De Voorzitter deelt mede, dat hij de zaak terstond bij
burgemeester en wethouders heeft ter sprake gebragt en de
stukken ter nadere kennisneming bij de leden van dat collegie
heeft rondgezonden. Daar evenwel de inrigting en zamenstel-
ling van de begrooting voor de armenkamer geschiedt volgens
een bepaald voorschrift van Gedeputeerde Staten, meenden zij
geen verandering daarin te mogen aanbrengen.
De heer Troelstril kan nog een en ander daaraan toevoe
gen. Het bezwaar van den heer van Sloterdijck bestond hoofd
zakelijk hierindat de legaten werden gebragt in de gewone
begrooting. Bij onderzoek is aan spr. gebleken, dat voor jaren
die legaten niet daarin werden opgenomen, maar dat de inrigting
der administratie zooals zij thans bestaatberust op een later
genomen raadsbesluit. Wenscht men dus de administratie te
wijzigendan moet men beginnen met dat raadsbesluit in te
trekken.
De heer van Sloterdijck geeft te kennen dat zijn bezwaar
niet bepaald tegen dit onderdeel gerigt wasmaar tegen de
inrigting over 5t geheel. Als lid der commissie van onderzoek
dier suppletoire begrooting, was het hem met zijne medeleden,
moeijelijk geweest in de cijfersdie z1 j toen onder handen
hadden, den regten weg te vinden. Als andere commissiëu
vóór henhadden zij daarbij hulp noodigdie hun wel met
de meeste welwillendheid werd verstrekt, maar hij geeft er den
voorkeur aan om door eigen kracht en eigen onderzoek den
weg te kunnen vinden. Hij heeft toen gevraagd of de moeijelijk-
heid ook voor een deel daarin kon bestaan, dat de bijzondere
fondsen, de legaten in de begrooting werden opgenomen. Spr.
weet wel dat het model voor de begrooting is voorgeschreven
en dat er een raadsbesluit is genomen omtrent het brengen
van de bijzondere fondsen in de begrootingmaar hij gelooft
niet dat bedoeld raadsbesluit overeenkomstig den wensch van
het armbestuur was. Doch hoe dit zijals het blijktdat
een besluit niet goed werktdan kan het gewijzigd worden.
De heer Dirks zal niet tegen deze begrooting stemmen,
doch wel beschouwd gelooft hij dat de voogden bij het opma
ken daarvan nog onder den indruk waren van de groote extra
uitgaven, die zij dit jaar hadden moeten doen. Spr. vindt de
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 October 1886.
105
begrooting wel wat hoog, maar hoopt dat in den aanstaanden
winter de zoo aanmerkelijk verhoogde post voor weekgelden
niet zal worden uitgeput. Het is voorzeker gemakkelijker uit
een ruime, dan uit een krappe kas te putten, doch de laatste
acht hij voor een armbestuur verkieselijk. Hij beschouwt die
f 12000.weekgelden als een uiterst maximum.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel der commissie wordt nu zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
der gemeentebegrootingdienst 1886.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
het advies der raadscommissie besloten de voorgestelde wijziging
goed te keuren en de begrootiug in haar geheel nader vast
te stellen als volgt
Inkomsten f 1,112820.95
Uitgaven. - 1,112S16.91
Waarschijnlijk saldo f 4.04
6. Benoeming van een onderwijzer met hoofdacte aan de
gemeenteschool no. 9.
Op de voordragt komen voor1. E. J. H. Dull, te Hen
gelo 2. M. J. de Rooijte Haastrecht en 3. fNawijn te
Leeuwarden.
Met 17 stemmen wordt eerstgenoemde benoemd. Op
M. J. de Rooij werden twee stemmen uitgebragt.
Wordt bepaald dat door burgemeester en wethouders de
datum van infunctietreding zal worden vastgesteld.
Wegens het vergevorderd uur wordt besloten de overige
nog op den oproepingsbrief voorkomende punten tot eene
volgende vergadering uit te stellen.
De heer Menalda vraagt en bekomt van de vergadering
verlof om vóór het sluiten dezer zitting aan burgemeester en
wethouders eenige vragen te rigten. Het was zijn voornemen
den raad voor te stellen het dagelijksch bestuur uit te noodigen
zich eene zaak aan te trekken, die in den laatsten tijd de
ontevredenheid en de onrust van velen heeft opgewekt. Hij
bedoelt den toestand aan het spoorwegstation alhier. Terwijl
hij zich bezig hield, nog het een en ander betrekkelijk deze
zaak te onderzoeken, werd hem echter van betrouwbare zijde,
door iemand die gerekend kan worden voldoende op de hoogte
te zijn, medegedeeld dat burgemeester en wethouders zich
reeds met de zaak hadden bemoeid. Een voorstel als hij
wilde doen was dus onnoodig geworden, maar hij acht het
onderwerp toch te belangrijk dan dat hij het niet wenschelijk
zoude vinden, dat burgemeester en wethouders zich in deze
vergadering uitspreken over hetgeen door hen is verrigt, al
ware 't alleen om een einde te maken aan den algemeenen
onrust. Spr. stelt daarom aan burgemeester en wethouders
de volgende vragen
Is het ondoelmatige en bepaald onveilige van den spoor-
aanleg bij het station Leeuwarden, door burgemeester en wet
houders onder de aandacht der bevoegde autoriteit gebragt
Is door deze uitzigt gegeven, dat hierin op doelmatige wijze
verbetering zal worden gebragt
Mag men vertrouwen dat dit met bekwamen spoed, in "elk
geval nog vóór den naderenden winter zal geschieden?
Bestaat er uitzigt op eene overkapping die, bij de ver
meerderde treinbeweging aan het Leeuwarder station, daar
geene overtollige weelde mag heeten
De ooi'zitter kan de eerste vraag bevestigend beantwoor
den. In December 1885 hebben burgemeester en wethouders
aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid ge
schreven en gewezen op den hoogst onvoldoenden roestand van
het stations-emplacement en op het gevaar dat voor het reir
zend publiek bestond. Op dat schrijven is geen antwoord
ontvangen, doch wel is na dien tijd eene afscheiding geplaatst
tusschen dc twee banen onmiddellijk langs het station gelegen.
Nu onlangs na het laatste ongeluk aan het station voorge
vallen, is aan den Minister een veel uitvoeriger schrijven ge
rigt, waarin bij herhaling op den haast onhoudbaren toestand
is gewezen, en waarvan de slotsom is dat den Minister in het
belang der ingezetenen wordt verzocht, om eene vergrooting
en verbetering van het spoorwegstation alhier in gunstige
overweging te willen nemen en het, alvorens meer ongelukken
gebeuren, daarheen te willen leiden, dat de verschillende alhier
aankomende en van hier vertrekkende treinen onder eene
overkapping toegankelijk worden gemaakt, zonder dat er nood
zakelijkheid bestaat de sporen, waarop het rollend materieel
zich beweegtte passeren. Op dit schrijvendat den 9 van
deze maand is verzonden, is nog geen antwoord ontvangen,
en Spr. kan dus op de overige vragen van den heer Menalda
niet toestemmend antwoorden. Geenerlei plan tot verbetering
of vergrooting van het station is bij burgemeester en wethou
ders bekend. Maar iedereenen voorzeker de Minister ook
wel, zal er van overtuigd zijn dat verbetering dringend nood
zakelijk is.
De heer Menalda betuigt zijnen dank voor de bekomen
inlichtingen en meent te mogen aannemendat velen met
sympathie zullen vernemendat burgemeester en wethouders
zich de zaak reeds hebben aangetrokken en zich tot de be
voegde autoriteit hebben gewend om verbetering te erlangen
van een toestand, die algemeene onrust veroorzaakt en alge
meen wordt veroordeeld. Spr. mag verwachtendat het
dagelijksch bestuur zal toezien, dat niet te lang met het aan
brengen van verbetering worde gewacht.
De Voorzitter is niet ongenegen om deze zaak opnieuw bij
burgemeester en wethouders ter sprake te brengen, die dan
welligt als het zal blijken noodig te zijnnadere stappen
zullen doen.
Hierop wordt de vergadering door den voorzitter gesloten.
CE DRUKT BIJ L. G, L. HOEKSTEIN. LEEUWARDEN.