Vergadering van Dingsdag den 16 November 1886. 132 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 November 1886. heer Andrese zijn gegevenhet is meer eene vingerwijzing voor curatoren en de commissie voor de scholen van middel baar onderwijs, dan wel eene aanduiding om dezen of genen post te verminderen. De heer de la Faille moet zijne bevreemding uitdrukken, dat de heer Plantenga, die een deskundige op het gebied van physische instrumenten mag genoemd worden, zijn zegel kon hechten aan de redenering van rapporteurs bij monde van den voorlaatsten geachten spreker. Welke zijn de aangevoerde argu menten Geene andere, dan dat men dien post voor instru menten enz., ad f400, en den post sub c van dit volgn., te hoog vindt en die met f 100 wal verminderen, zonder een of meer voorwerpen aan te wijzendie geschrapt kunnen worden. Rapporteurs hadden wel gedaan met zich niet te begeven in eene beoordeeling van eene begrooting door deskundigen opge maakt, en niet met ruwe handen die begrooting te verminderen zonder eeuige gegronde reden. Ook spr. actit zich niet bevoegd om te beoordeelen, of dit of dat instrument noodzakelijk is. De leeraar heeft de aanschaffing gewenscht om de collectie instrumenten aan te vullen, welke overigens in geen jaren nog compleet zal zijn, Spr. refereert zich overigens aan de woorden van den heer van Sloterdijck en hij zal zich sterk tegen deze verlaging verklaren. De heer Plantenga gelooft datals de stelregel van den vorigen spreker opgaat, dat men zich altijd bij de meening van deskundigen moet neerleggen, de raad dan over meerdere onderdeelen der begrooting geen oordeel zou mogen vellen. Een der redenen voor de vermindering was deze. Spr. n.l., hoewel de heer de le Faille hem de eer bewees van hem op dit ge bied een deskundige te noemeneene eer, die hij tot zijn spijt moet afwijzengelooft zelfs als iets meer dan een leek toch niet, dat bijv. een aneroide barometer voor het ouderwijs van nut is. Een zoodanig instrument kan toch niet dienen om er proeven mede te doenen de leerlingen door aanschouwelijk onderwijs van de werking der natuurkrachten te onderrigten. Om de aneroide barometer te verklaren moet men zijne toevlugt nemen tot teekeningen en platen, want uit elkaar nemen gaat niet, dan gaat het geheele werktuig te niet. Niet te ontkennen is 't ook, dat de kennis van de electri- citeit als beweegkracht noodig en nuttig isdoch oin tot die kenuis te geraken,is niet het bezit van eene electrische spoor noodzakelijk, zooals toch voor eenigen tijd eene in miniatuur is aangeschaft. Nog meer voorbeelden zou spr. kunnen aan halen, dat het meer te doen is om het physisch kabinet meer en meer te completerendan werkelijk voor het onderwijs noodzakelijke voorwerpen aan te schaffen. Zooals spr. straks zeidewas de bedoeling om aan de leeraren en leeraressen der beide inrigtingen, die het rapport der gemeenterekening niet onder de oogen krijgen, eene vingerwijzing te geven om eene gewenschte zuinigheid te betrachten zonder daarbij aan te duidenop welke uitgaven die in het bijzonder moet werden toegepast. De heer (le la Faille betuigt zijnen dank voor de nadere adstructie van het voorstel. Hij heeft nu ten minste eenig argument vernomen. Wat de heer Plantenga van den ane- roide-barometer zeide kan spr. wel toegeven en hij zou zich met dien spreker kunnen voorstellen, dat dergelijk instrument voor het onderwijs niet direct noodzakelijk is. Laat men hier dan dien barometer, die waarschijnlijk een f 25 zal kosten uit den post schrappenmaar waar het van de andere instru menten niet bewezen isdat zij niet noodzakelijk zijndaar zal men den post niet met meer behoeven te verminderen. De heer van Sloterdijck erkent met den vorigen spreker dat ten slotte eenig argument is vernomen. Zijn werkelijk de kosten van een aneroide-barometer zooveeldat bij niet aan schaffing daarvan eene vermindering van f 100 kan worden toegepast, dan is dat een deugdelijk argument. Wanneer dat bedrag evenwel niet zoo hoog is, dan blijft spr. bij zijne opinie dat het voorstel van rapporteurs ongemotiveerd is. Hij her haalt het, dat de in het rapport over de gemeenterekening genoemde voorwerpen, slechts als voorbeelden zijn aangehaald. De heer Rendier Andrese wenscht de beide vorige sprekers, waar deze vragen, waarom niet is voorgesteld een of meer be paalde voorwerpen te schrappen, er aan te herinneren, dat, naar hij meent, deze post vroeger ook met een bepaald bedrag, zon der nadere specificatie is verminderd. Dat is z. i. het juiste standpunt. Rapporteurs matigen zich niet de beoordeeling aan, wat noodig en wat niet noodig is, maar zijn van oordeel, dat in liet geheel eene bezuiniging kan plaats hebben. Het voorstel van rapporteurs om den post voorkomende on der c van volgn. 170 te verminderen met f100 wordt nu in stemming gebragt en aangenomen met 13 tegen 3 stemmen, die van de heeren van Sloterdijck, Duparc en de la Faille. Volgn. 171. Rapporteurs stellen voor om den post voor komende onder c te verminderen met f 100. Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten. De heer de la Faille verklaart zich om dezelfde reden als bij den vo rigen post, tegen deze vermindering. Ook de heeren Duparc en van Sloterdijck verklaren zich tegen. Volgn. 172. In antwoord op eene desbetreffende vraag van rapporteurs, deelt de Voorzitter mede, dat de toelage voor schoonhouden der lokalen van de Middelbare school voor meisjes in 1879 is gwegeld m-t het oog o;> het getal en de bestemming van die lokalen. Aan den portier der Burgerdag- en avondschool is zoodanige toelage niet verleend, daar de vergoeding voor het schoonhouden onder zijn tractement is begrepen. Hem wordt echter voor het jaarlijksch schoonmaken eene kleine tegemoetkoming voor werksters en gereedschappen toegekend, welke uitgaaf is begrepen onder het bedrag dat op onderdeel f van dit artikel is geraamd. De volgn. 172 tot en met 188 worden onveranderd goed gekeurd, behoudens volgn. 174, dat overeenkomstig het voor stel van rapporteurs met f100 wordt verhoogd. Overeenkomstig het voorstel van rapporteurs wordt besloten de posten volgn. 189 en 190 ander de rubriek Scholen voor lager onderwijs" te verplaatsen naar het slot van afd. II, na volgn. .191onder het intitule „subsidien voor onderwijs" en ze onveranderd goed te keuren. Bij volgn. 191 wordt op voorstel van den heer Plantenga een nieuw onderdeel f gevoegd, „kosten der commissie van toezigt" f 100 in verband met het desbetreffend artikel in de on langs vastgestelde verordening, regelende den werkkring van de commissie van bijstand voor de gemeente-bewaarscholen. De intitules van de onderdeelen van hoofdst. VII. afd II, worden, overeenkomstig het voorstel van rapporteurs, veranderd. Volgn. 192 wordt met f100 verminderd volgens het voor stel van rapporteurs en daarna worden de volgn. 193 tot en met 197 onveranderd goedgekeurd. Bij volgn. 198 „Onderhoud van de schietbaan zoover de gemeente daartoe verpligt is" deelt de Voorzitter, in ant woord op eene vraag van rapporteurs, mede dat in 1883 de huurovereenkomst met het rijk betreffende de schietbaan voor 10 jaren is verlengd en dus moeijelijk daarin nu verandering kan worden gebragt, wanneer daartoe geene aanleiding bestaat. Wordt overeenkomstig het voorstel van rapporteurs besloten dezen post met f 300 te verminderen. Volgn, 199216, hoofdst, VII, afd. V—VII, hoofdst VIII, afd. IIII en hoofdst. IX, afd. IIII, worden on veranderd goedgekeurd, met uitzondering van volgn. 214, dat over eenkomstig het voorstel van rapporteurs metf400 wordt verminderd. Op voorstel van den voorzitter wordt besloten volgn. 217, art. 1 van hoofdst.XI „onvoorziene uitgaven" aan te houden tot na de behandeling van de inkomsten. De heer vuil Ilarinxma tlioe Slooteu geeft wegens het vergevorderd uur in overweging om de behandeling van de inkomsten tot eene volgende vergadering uit te stellen. Dit voorstel wordt in stemming gebragt met het resultaat dat de stemmen staken. Vóór stemden de heeren Plantenga, Brunger, Bekhuis, Oosterlmff, Beucker Andreae, Dirks, van Ilarinxma thoe Slooten en Meijer. De voorzitter bepaalt daarop de volgende vergadering op Dingsdag den 16 November e.k. 5. Voordel van burgemeester en wethouders tot intrekking van de benoeming van een gemeente-archivaris. Burgemeester en wethouders stellen voor om ter voldoening aan de uitnoodiging van den Minister van Binnenlandsche za- keu, over te gaan tot intrekking van het raadsbesluit van 28 September jl., waarbij de heer J. S. Singels, te Koog a/d Zaan is benoemd tot gemeentearc—hivaris. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover eenkomstig besloten. De voorzitter sluit hierop de vergadering. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 16 November 1886. 133 Tegenwoordig 17 leden. Afwezig de heeren [G. MenaldaMr. JMinnema Buma A. Duparc en Jhr. Mr. C. van Eijsinga, allen met kennisgeving. Voorzitter: de heer P. Lycklama a Nijcholt, burgemeester. I. De lezing der notulen van de op Zaterdag den 13 No vember j.l. gehouden vergadering wordt tot eene volgende vergadering aangehouden. II. Wordt ter tafel gebragt een voorstel van burgemeester en wethouders tot het hechten van 's raads goedkeuring aan de wijziging van het reglement van orde voor de Kamer van koophandel en fabrieken alhier. Dit voorstel zal heden worden behandeld na afdoening der andere aan de orde zijnde punten. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den oproepingsbrief vermelde punten. 1. Voortzetting der behandeling van de gemeentebegrooting dienst 1887. Daar de uitgaven in de vorige vergadering zijn behandeld, kan nu worden overgegaan tot de behandeling van de inkomsten. Hoofdstuk I en II, volgn. 1 tot en met 3 worden onver anderd vastgesteld. Volgn. 4. „Opcenten op de hoofdsom der personele be lasting, 30 van 1 Januarij tot uit0 April 1887 en 40 van 1 Mei tot uit0 December 1887." Den heer van Sloterdijck komt het bedenkelijk voor om die 40 opcenten uit te 1 rekken, want daardoor zou op de be grooting worden gebragt eene heffing, die bij verordening moet worden vastgesteld. Nu is dat wel geschied in de vergade ring van den 28 September j.l. en is daarbij die heffing op 40 opcenten gefixeerd, maar die verordening heeft geen kracht van uitvoerbaarheid Immers, Gedeputeerde Staten hebben op de in hunne resolutie medegedeelde gronden, geweigerd de Koninklijke goedkeuring daarop te bevorderen. Spr. is dus van oordeel dal. men nog altijd verkeert onder vigeur van de verordening van 1874, die het getal der opcenten op 30 stelt. Het is nu de vraag of de raad incidenteel bij de behandeling van de begrooting eene afwijkende beschikking mag nemen omtrent eene heffing, die rust op eene verordening, upr. vreest dat, wanneer nu 40 opcenten worden uitgetrokken, hierin aanleiding zal zijn gelegen voor eene aanmerking van de zijde van Gedeputeerde Statendat die post met cp eene regtskrachtige verordening berust. Hij had liever gezien, dat Gedeputeerde Staten die resolutie niet hadden genomen, maar nu dat eenmaal is geschied, moet z. de raad zicli tot 30 opcenten bepalen. Dat zal tot zijn leedwezen natuurlijn een nadeeligen invloed hebben op de cijfers der begrootingdie toch al moeijelijk sluitende is te makendoch nu (gedepu teerde Staten geweigerd hebben de verhoogde heffing bij den Koning te ondersteunen en daardoor aan den w ensch, om de begrooting op regelmatige wijze sluitende te maken, niet kan worden voldaan, zoo zal het niet aan den raad zijn te wijten, indien zij nu kunstmatig sluitende zal moeten worden gemaakt. De Voorzitter herinnert den vorigen spreker er aan dat Gedeputeerde Staten de stukken betreffende de verhooging der opcenten hebben teruggezonden, met het verzoek de indiening opnieuw' te willen bevorderen bij de toezending der begrooting voor 1887 nadat het besluit van eene nieuwe dagteekening is voorzien. De bedoeling van Gedeputeerde Staten is (.us zeker wel, dat op die begrooting de ramingspost betreffende de opcenten wordt gesteld overeenkomstig het in Septemoer j.l. genomen besluit. Naar spr. meent, kan daartegen geen bezwaar zijn, omdat de nieuwe heffing eerst met 1 Mei 1887 in werking zal treden en dus de gelegenheid zal bestaan om, bij niet-goedkeuring van de verhoogde heffing, de begrooting zoo te wijzigen, dat zij sluitende wordt. De overweging van Gedeputeerde Staten berust op de omstandigheid, dat zij nog geen keunis hebben kunnen nemen van de begrooting voor 1887 dat daarover dus nog geen oordeel kan worden uitge sproken en dat in dien stand der zaak eene opzending van het besluit tot verhooging der opcenten aan den Koning be hoort te worden uitgesteld. De heer van Sloterdijck erkent volkomen de utiliteits- gronden van den voorzitter, want wanneer de Koninklijke goedkeuring niet mogt worden verkregen, dan heeft men lijd genoeg om de begrooting te rectificeren. Dat was echter spr's bezwaar niet. Ilij heeft het formeele bezwaar dat thans in de begrooting eene heffing zal worden gebragt, die bij uitvoerbare verordening moet worden, doch niet is vastgesteld. Y\ aar liet een anderen post geldt, zouden Gedeputeerde Staren zeker niet nalaten dergelijke opmerking temaken. Wanneer bijv. inciden teel bij de begrooting eene jaarwedde werd verhoogd, dan zoude ongetwijfeld worden gewezen op de verordening, waarbij die jaarwedde was geregelddan zoude zeker de opmerking wor den gemaakt, dat die verordening eerst diende te worden ge wijzigd en vervolgens de nieuwe jaarwedde op de begrooting gebragt. Vis geen onbekende zaak, dat Gedeputeerde Staten die opmerking meermalen hebben gemaakt. Indien nu de raadhoewel die opinie van dat hooger collegie kennende toch 40 opcenten op de begrooting uittrokzou hij eene op merking uitlokken. Om dit te vermijden, zou spr. den post wenschenuit te trekken overeenkomstig de vigerendeverordening. De heer Troelstrazietin dezen post- geen bezwaar. De raad houdt zich thans bezig met de gemeentebegrooting, die aan de goed keuring van Gedeputeerde Staten moet worden onderworpen. Burgemeester en wethouders hebben gemeend dat het wensche- lijk was om hun voorstel tot verhooging der opcenten aan de behandeling der begrooting te doen voorafgaanomdat de raad bij het vaststellen daarvan zoude weten of hij op die verhooging konde rekenen. Gedeputeerde Staten hebben er evenwel anders over gedacht; zij zijn de ineeuing toegedaan, dat de noodzakelijkheid dier verhooging uit de begrooting moet blijken. Men moet dus die verhoogde opcenten in de begrooting brengen, want, deed men dat niet, dan zou zij niet compleet zijn en zoude men haar niet kunnen vaststellen. De gemeentebegrooting staat nu in dit opzigt gelijk met de pro vinciale begrooting; deze wordt door de Provinciale Staten in de zomervergadering vastgesteld, doch de opcenten, in die begrooting opgenomen, worden eerst in het najaar bij de wet bekrachtigd. Waarschijnlijk zullen Gedeputeerde Staten nu met de goedkeuring der begrooting wachten, totdat over de te heffen opcenten door den Koning is beslist. De beraadslagingen worden hierop gesloten. De post onder volgn. 4 wordt nu zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld. De heer van Sloter iijck verklaart zich tegen. Yolgn. 5 tot en met 9 worden onveranderd giedgekeurd. Volgn. 10. „Opbrengst van bruggelden." De voorzitter stelt namens burgemeester en wethouders voor om dezen post met f 20 te verminderen in verb tnd met de gehouden ver pachting der opbrengst van een drietal bruggen op het Vliet. Dienovereenkomstig wordt besloten. Volgn. 11 tot en met 13 worden onveranderd goedgekeurd Bij volgn. 14 sub a „Opbrengst van de marktgelden", stelt de voorzitter voor dien post met f26 te verhoogenin verband met de onlangs gehouden verpachting. Dit artikel wordt aldus gewijzigd goedgekeurd. Volgn. 15 wordt onveranderd vastgesteld. Volgn. 16 „Opbrengst van havengelden". De voorzitter stelt naar aanleiding van het resultaat der gehouden verpach ting der havengelden voor, dezen post met f856 te verminderen en dus gewijzigd goed te keuren. Aldus wordt besloten. Volgn. 17 wordt onveranderd goedgekeurd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 1