4
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Januarij 1887.
bepaling dispensatie te verleenen. Wanneer nu van de eige
naren onder die voorwaarden de stoepen zijn overgenomen, dan
bevat die voorwaarde in zich eene dispensatie van ge
noemde verbodsbepaling. Men kan er evenwel niet de betee-
kenis aan gevendat het uitslaan van blinden een servi
tuut is. Spr. blijft na het gehoorde nog bij zijn bezwaar.
De heer Van Eijsinga kan wel met het voorstel medegaan
hoewel hij eerlijk moet bekennendat hij het groote belang
van de overneming niet inzietofschoon door den nieuwen
doorgang wel eene verbetering zal tot stand komen. Maar juist
om het niet groote belang kan hij zich vereenigen met de tweede
voorwaardewaartegen de heer van Sloterdijck bezwaar heeft.
Deze heeft integendeel gedrukt op het groote belang voor de
gemeente en verwezen naar het advies van den directeur der
gemeentewerken, die ook dat belang deed uitkomen, maar spr.
gelooft dat dit meer betrekking had op het eerste plan. Vol
gens dit zou een gedeelte van den westelijken gevel van het
huisvroeger door den heer Quintus bewoondteruggeplaatst
wordenwaardoor de doorgang aan de zijde van den Eewal
breeder zoude worden. Indien dit plan tot uitvoering kwam
zou spr. het eene verbetering van groot belang achten, doch zooals
nu de toestand wordtzal het slechts eene middelmatige com
municatie geven, alleen voor voetgangers geschikt. Met het oog daar
op rekent spr. het wel degelijk in het belang van den eigenaar,
om dien grond af te staan en zal deze in de kosten van aanleg
moeten bijdragen, want het is den bezoekers der bijgelegen kerk
zeker met onverschillig, of die nieuwe toegang goed bevloerd is
en de in de nabijheid staande urinoirs worden verplaatst. Spr.
herhaalt echter, dat hij het groote belang niet inziet, om dien
grond tot de publieke dienst te bestemmenomdat er nu toch
reeds drie toegangen tusschen den Eewal en de Speelmanstraat
bestaan.
Het is den heer Troelstra uit het gesprokene gebleken, dat
omtrent de eerste voorwaarde de gevoelens verschillen. De
heer Minnema Bnmadie zelf ook jurist is, deelt niet het be
zwaar van den heer van Sloterdijck. Spr. is het met eerstge
noemd lid eens. Bij de stukken is echter overgelegd een vroe
ger koopcontract van den hierbedoelden grond. Adressant merkt
in een afzonderlijk schrijven of wel in het adres zelf opspr.
weet zich dat niet juist te herinneren, dat het niet blijkt, dat
er eenige andere erfdienstbaarheid of servituut bestaatdan
alleen het regt van den eigenaar van een aangrenzend perceel,
om een goot aan de zijde van zijn huis boven dit terrein te
hebben, en aan burgemeester en wethouders is ook van geen
anderen last gebleken. Nu is het zeker voorzigtig, hetgeen de
heer van Sloterdijck moeijelijk zal kunnen ontkennenom het
1 e punt in de conclusie op te nemenmaar noodzakelijk acht
spr. het niet. Wanneer die goot verlegd kan worden, doch de
eigenaar daartoe niet wil overgaan dan kan dat nog geen be
zwaar opleveren om tot de overneming te besluiten. Burge
meester en wethouders zouden dusnaar spr.'s meening, wel
kunnen medegaan met het denkbeeld van den heer van Sloter
dijck om dit punt uit de conclusie weg te laten althans spr
heeft daartegen geen bezwaar.
Wat het tweede bezwaar van den heer van Sloterdijck be
treft daarmede kan spr. niet instemmen en stelt hij zich op
hetzelfde standpunt als de heer van Eijsinga. Wat toch is het
geval Het kerkbestuur der parochie van den H. Dominicus
heeft het belang ingezien om het huis van den heer Quintus
te doen aankoopen ten einde door amotie van een deel daar
van, een doortogt of toegang van den Eewal direct tot zijn kerk
te verkrijgen. Dat is voorzeker het eenige doel geweest. Maar
geen enkel raadslid zal er ooit aan gedacht hebbendat het
eenigszins noodig ware, om een nieuwen doorgang tusschen die
twee straten te maken. Spr. herinnert zich dat voor en na in
geheime zittingen dezer vergadering voorstellen zijn besproken,
om een beteren toegang van de Prins Hendrikstraat uit naar
de binnenstad te doen maken, en ook wel over verbinding van
andere straten, doch nooit is eene nieuwe verbinding tusschen
den Eewal en de Speelmanstraat besproken. Toen dan ook het
huis van den heer Quintus zou worden verkocht, heeft zeker I
geen enkel lid van den raad er aan gedacht, om voor dat doel
daarvan gebruik te maken.
Men moet niet uit het oog verliezen dat al kan ook ge
zegd worden dat de gemeente belang bij deze nieuwe commu
nicatie heeft, de eigenaar van den grond er voor zich nog meer
belang in heeft gezien. Het is waardat eenige verbetering
zal tot stand komendocli dat is niet zoo overwegend dat de
gemeente bijzonder er door zal gebaat zijn. Ook heeft er vooraf
in het geheel geen overleg met het gemeentebestuur plaats ge
had. Men koopt een huismaakt een toegang en biedt die
aan de gemeente als cadeau aan. En waar nu de gemeente
den grond overneemtdien bestraat en rioleert waarvoor ter
stond eene uitgaaf van f 600 noodig zal zijn en het verder
onderhoud op zich neemtdan is het niet onbillijk dat de eige
naar in de kosten zal deel en. Want als de raad van oordeel
isdat men niet tot de overneming moet besluiten hoewel
men het algemeen er over eens schijntdat die gewenscht
doch niet onvermijdelijk is wat zou de eigenaar dan moeten
doen De toestand kan niet blijven zoo als hij is de nieuwe
doorgang zou toch moeten worden bevloerd en voortdurend on
derhouden. Om die redenen acht spr. het voorstel zeer billijk.
De heer van Harinxrna Thöe Slooten komt ter vergadering.
De heer Dirks ondersteunt het voorstel en wel op grond van
den vroegeren toestand. Toen het huis van den heer Quintus
nog in zijn geheel bestondmoest deze, om daarin te komen
een klein voorpleintje oversteken, hetwelk naar spr's. berekening
wel een derde van het nu af te staan terrein bedroeg. Men
zal nu den nieuwen eigenaar van het geheele onderhoud van
dit terrein ontlasten terwijl vroeger toch een derde reeds ten
laste van den vorigen was zoodat spr. er geene onbillijkheid
in zietom hem voor dat deel in de kosten van aanleg te doen
bijdragen.
De heer R00ling Brouwer heeft ook tot het doen van dit
voorstel medegewerkthoofdzakelijk om het volgend motief. Hij
was teleurgestelddat het huis van den heer Quintus zoo spoe
dig weder werd verkocht en in de derde hand overging want,
zooals de heer van Eijsinga zeide het was beter geweestals een
gedeelte van het huis ware afgenomen. Dan zoude de doorgang
aan de zijde van den Eewal eene breedte van 5.30 M. hebben
gehadterwijl die nu slechts 3.53 M. zal zijneene breedte
voor het passeren van rijtuigen zoo niet onbruikbaardan toch
gebrekkig. Een betere verbindingsweg met de Put en de con
certzaal van Mej. de Wed. van der Wielenwelke voor de be
woners van het zuidelijk gedeelte der stad te wenschen over
laat, wordt door deze overdragt niet verkregen. De gemeente
wint er dus niet veel bij.
De heer MinH6Hia Buma ziet er na de verklaring van het
dagelijksch bestuurdat de erfdienstbaarheden alleen bestaan
in het hebben van eene goot voor waterafvoer naar den regen
bak hoog boven den beganen grondweinig bezwaar in, om
de eerste voorwaarde te doen vervallenwanneer het stellig is
gebleken dat niet meer servituten op het terrein bestaan. Men
kan daaromtrent zekerheid verkrijgen door inzage te nemen
van de registerswaarin de servituten worden ingeschreven.
De heer Van SlotQrdijck acht ten slotte zijn bezwaar niet
opgeheven. Hij beoordeelt de zaak naar de overgelegde stuk
ken waar hij leest dat burgemeester en wethouders het ge
meentebelang daarbij betrokken groot achten. Nu gaat het
niet aan, om in het debat dat belang te verkleinen en er op
te wijzen dat nimmer aan deze nieuwe verbit, ing is gedacht.
Al zijn nu wel noodzakelijker verbindingen in behandeling ge
weest doch niet tot uitvoering gekomenwelligt om de groote
kostendaarom behoeft nu niet het gemeentebelang uitgesloten
te zijn bij eene verbindingdie tot nu toe niet is besproken.
Als het waar is dat het gemeentebelang niet overwegend is
waarom danvraagt spr. dit voorstel gedaan Dan ware het
rationeler geweest voor te stellenom het aanbod af te wij
zen. Het gemeentebelang is er bij betrokken of nietin de
stukken wordt dat belang groot genoemdin het debat tracht
men het te verkleinen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den II Januarij 1887.
Ook het belang van den adressant heeft men alleen uit de
stukken te beoordeelen. Aannemelijk is het, dat het kerkbe
stuur en omwonenden bij den nieuwen doorgang belang heb
ben sommige huizen worden thans hoekhuizen. Doch de ge
meente heeft ten dezen alleen met den adressant te doen;
zij erkent dezen alleen als den eigenaar van het terreindat
hij wil afstaan en nu blijkt het uit de stukken niet, dat hij per
soonlijk bij de nieuwe verbinding belang heeft. Daarom blijft
spr. bezwaar maken ook tegen de tweede voorwaarde.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het voorstel wordt nu afgescheiden van de voorwaarden in
stemming gebragt en aangenomen met algemcene (12) stemmen.
De le voorwaarde, in stemming gebragt, wordt verworpen
met 10 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heeren Reeling
Brouwer en van Harinxrna thoe Slooten.
De 2e voorwaarde wordt aangenomen met 10 tegen 2 stem
men die van de heeren Hijlkema en Van Sloterdijck.
De 3e voorwaarde en daarna het gewijzigd voorstel in zijn
geheel worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Bekhuis heeft zich van medewerking onthouden.
De heer Oosterhoff verlaat de vergadering.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
der instructie voor de opzigters der gemeentewerken. (Zie bij
lage no. 20 tot het verslag van 's raads handelingen over 1886.)
De conclusie van dit voorstel luidt
aan art. 1 der instructie voor de opzigters der gemeentewer
ken, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 December 1873 {gem.-
blad no. 21) het volgende toe te voegen
Een der opzigters der gemeentewerken, daartoe bij besluit
van burgemeester en wethouders aan te wijzenis in het bij
zonder belast met het houden van toezigt op het nakomen der
verordeningen omtrent het bouwen en het inrigten van wonin
gen tot voorziening tegen en bij brandalsmede van de voor-
I waardenverbonden aan de vergunningen verleend krachtens
I de wet van 2 Junij 1875 Staatsblad no. 95).
Ten opzigte van dezen werkkring is de aangewezen opzigter
verpligt de voorschriften door burgemeester en wethouders vast
te stellen, op te volgen.
Op hem blijft overigens art. 8 der instructie mede van toe-
I passing, indien en in zoover zijn speciale werkzaamheden dit
I toelaten.
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter wenscht zijn bezwaar tegen het voorstel
I dat hij schriftelijk aan de leden heeft medegedeeldnog met
I een enkel woord toe te lichten. In de eerste plaats heeft hij be
zwaar met het oog op de gevolgen in de practijk. Want in
dien nu tot de wijziging wordt besloten en dientengevolge een
opzigter wordt aangewezen voor de hier bedoelde werkzaam
heden dan zal deze zich moeten gedragen naar de voorschrif
ten hem door burgemeester en wethouders te geven en zal
men een ambtenaar verkrijgendie min of meer zonder direct
toezigt is. Wanneer deze bouwopzigter den geheelen dag moet
surveilleren of wanneer hem wordt opgedragen enkele uren per
dag of sommige dagen in de week woningen te bezoeken om
na te gaan of er ook overtredingen geschiedenwie zal dan
over zijne wer aamheden oordeelen hoe zal dan over het al
of niet vervullen van zijn pligt worden geoordeeld. Wel zal
men kunnen voorschrijvendat hij wekelijks een verslag van
zijne werkzaamheden moet indienen, maar men heeft dan toch.
geen volkomen zekerheiddat overeenkomstig dat verslag is ge
handeld. Men heeft reeds in de gemeente een ambtenaar, die
ongeveer in deze omstandigheden verkeertnamelijk de keur
meester van vleescli fruit en visch die aangewezen is om
werkzaam te zijn in het belang van de naleving der betrekke
lijke verordening. Hij geeft alle weken aan burgemeester en
wethouders schriftelijk verslag van zijne verrigting. Het toe
zigt van het collegie bestaat lüer dus alleen in de lecture van
dat stuk. Deze keurmeester heeft echter in de instructie eene
bepalingdat hij zich moet begeven naar die plaatsen, welke
hem door den commissaris van politie worden aangegeven.
Hij staat dus eenigszins onder diens bevelen. In hoever
dat ook het geval zal zijn met den bouwopzigteris nog
niet te zeggen, maar in ieder geval zal hij min of meer
een zelfstandig ambtenaar zijn. Wanneer nu door een amb
tenaar, die niet onder onmiddellijk toezigt staat, moet wor
den nagegaan of aan de voorwaardenaan vergunningen ver
bonden en aan de bepalingen der verordeningen wordt voldaan,
dan stelt men de ingezetenen er aan blootdat zij in hunne
individuele vrijheden worden belemmerd zonder zekerheid dat
dit op regtvaardige wijze plaats heeften dan zal een last op
de ingezetenen worden gelegd, zonder dat er waarborg bestaat,
dat het onderzoek onpartijdig geschiedt. Dat is spr's. bezwaar
uit een oogpunt aan de practijk ontleend.
Ook put spr. een bezwaar uit de gemeentewet. Spr. ziet niet
over het hoold art. 8 van het wetboek van strafvordering, waarbij
is bepaald, dat met het opsporen der strafbare feiten zijn be
last o.a. alle beambten, in zaken bij bijzondere wetten en wettige
verordeningen aan hunne waakzaamheid toevertrouwd. Als de
raad eene wettige verordening maakt, en elke verordening van
den raad is wettig, zoolang zij niet door den Koning is ge
schorst of vernietigd dan heelt de daarin genoemde of aan
gewezen ambtenaar de bevoegdheid van het aangehaald wetsar
tikel. Spr. ontkent dat volstrekt niet. Maar hij beweert, dat
het voorsteltot besluit verhevenniet zou wezen eene wettige
verordening van den raad, omdat de strekking van de verorde
ning niet zou slrooken met de bepalingen der gemeentewet. Het
komt hem voordat de ambtenaarwelke door het dagelijksch
bestuur wordt gewenschtzal worden belast met voortdurend
politietoezigt en de dienaren van politie moeten zonder onder
scheid worden benoemd door den burgemeester en beëedigd
door den kantonregter. De wijzewaarop de dienst van dezen
politiebeambte wordt geregeldzoomede zijne benoeming en
beëediging zijn niet in overeenstemming met de gemeentewet.
Spr. grondt dit bezwaar o.a. op de volgende overweging. Art.
135 der gemeentewet geeft aan den raad de bevoegdheid tot
het maken van verordeningendie in het belang der openbare
orde zedelijkheid en gezondheid worden vereischt en van andere
betreffende de huishouding der gemeente. Aan die bevoegdheid
zijn te danken de verordeningen lot voorziening tegen en bij
brand en tot het houden van toezigt bij het bouwen van wo
ningen. De ambtenaren belast met de zorg voor de naleving
dier verordening „zijn ambtenaren, die waken voor de orde en
de gezondheiddat is voor de rust en de veiligheid der ingeze
tenen." Nu gaf de Minister van Binnenlandsche Zaken bij mis
sive van 2 October 1852 no. 75 te kennen dat z. i. „onder
dienaren van politie in art. 191 der gemeentewet bedoeld alle
ambtenaren moeten worden verstaan welke met de handha
ving der orde en veiligheid vanwege de gemeente zijn belast."
In gelijken zin verklaarde de Minister zich in latere missives
5 Dec. 1852 No. 6 17 Febr. 1855 No. 139 en 27 Novem
ber 1862 No. 131. Zie: Schreuder „de plaatselijke strafwetge
ving en politie" aanteekening 1410.
Op grond hiervan moet de gewenschte ambtenaar, die in het
bijzonder zal worden belast met de zorg voor de naleving van
twee politieverordeningen worden beschouwd als een dienaar
van politie.
Wanneer men daarbij nagaatwat indertijd is medegedeeld
bij Koninklijk besluit van 17 Dec. 1851 Staatsblad No. 166.)
en in de beweegredenen tot dit besluit leest„dat de politie
„gesplitst is in twee onderdeelen, die welke voor de welvaart, ge
wondheid, enz. der ingezetenen, voor de bruikbaarheid van wegen
„en vervoermiddelen, voor de hechtheid van gebouwen, enz. waakt,
„en in die, welke voorkomt, dat de openbare orde wordt verstoord,
„de regten van den staat en van het individu ge weldadig aange
land worden" en dat de eerste onderscheiding den algemeenen
naam van politie behielddan zal men dezen ambtenaardie
werkzaam zal zijn in het belang van de uitvoering der veror
deningen op het bouwen en inrigten van woningen en die ter
voorziening tegen en bij branden daardoor waken moet
voor de ordegezondheidrust en veiligheid van de in
gezetenen ook moeten beschouwen als een dienaar van poli-