34
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 Apil 1887.
3. hij die aarde of modder op deze plaatsen brengt.
De eigenaar of de aannemer van het werkdat tot het ver
voer van de in dit art. genoemde voorwerpen aanleiding heeft
gegeven, is hiervoor aansprakelijk.
De heer Bekhuis vraagt, of het noodzakelijk is, dat de
bepaling sub 2°. blijve bestaan. In de eerste alinea wordt bepaald,
dat men puin en dergelijke slechts op daartoe door burgemeester
en wethouders aangewezen plaatsen mag brengen. Is spr. goed
ingelichtdan waren vroeger onderscheidene plaatsen -voor dat
doel bestemd doch zijn die in den laatsten tijd beperkt tot
één, nl. de bergplaats van puin voor de gemeenteremiging. Daar
heen moet dus van alle zijden uit de stad het puin gebragt
worden, zoodat spr. die beperking van den tijd, als sub 2°.
wordt bedoeld .niet gewenscht acht.
De heer Van Sloterdijck zegtdat het verbodom tus-
schen Vrijdagavond en Maandagmorgen puin op de opslag
plaatsen te brengen, niet nieuw is en ook in de bestaande veror
dening voorkomt. De bedoeling van dat verbod is, om aan
hendie belast zijn met het opruimen van puin enz. de gele
genheid te geven die plaatsen des Zondags gereinigd te hebben.
Daardoor wordt de welstand bevorderd, maar ook tegengegaan,
dat de straatjeugd, die op "dien dag ruim tijd en gelegenheid
daartoe heefthet puin dat zij op de opslagplaatsen vindtin
het water werpt of over de straat verspreidt. Het getal der
plaatsen was vroeger vrij aanzienlijk, doch is gaandeweg door
burgemeester en wethouders verminderd en tot enkele beperkt.
De Voorzitter deelt mede, dat, zooals de heer Bekhuis
teregt heeft aangevoerdthans slechts één opslagplaats voor
puin bestaat. Vroeger waren onderscheidene plaatsen daartoe
aangewezen, doch in 1881 zijn deze alle opgeheven en is een
strook grond aan de Potmarge, welke onder beheer staat van
den directeur der gemeente-reiniging, daarvoor in gebruik geno
men. Dit ligt niet aan den weg, zoodat er thans niet zooveel
bezwaar zoude kunnen zijn tegen het brengen van puin naar
die plaats op den Zaturdag.
De heer Duparc wijst er op dat het onderwerpelijk arti
kel analoog is aan de artt. 29 en 30 der bestaande verordening.
Art. 29 bevat eene verbodsbepaling, waarvan de burgemeester
krachtens die verordening in bijzondere gevallen dispensatie
kan verleenengelijk ook thans door de commissie wordt voor
gesteld voor de bepaling van art. 52 sub 1°. Spr. heeft nu
wel van den voorzitter vernomen dat tegenwoordig slechts één
opslagplaats door burgemeester en wethouders is aangewezen
waarheen in den regel het puin moet worden gebragtdoch
blijkbaar maakt de burgemeester meermalen gebruik van zijne
bevoegdheidom vergunning te geven tot het tijdelijk gebruik
maken van andere opslagplaatsen getuigen de ruimten bij de
Oldehove en bij den ingang van den Prinsentuin. Mogt ook in
het vervolg de noodzakelijkheid daarvan blijken bijv. bij het
afbreken en weder opbouwen van een huis, dan zal de burge
meester in zoodanig bijzonder geval mede wel vrijstelling wil
len verleenen van de verpligting, om het puin telkens naar de
ver afgelegen algemeene opslagplaats te brengen.
De heer Bekhuis erkent dat vroeger, toen er onderscheidene
plaatsen waren, waar het puin enz. mogt worden neergeworpen
en van waar het door werklieden van de gemeente-reiniging
werd weggehaald de noodzakelijkheid voor eene verbodsbepa
ling als sub 2° wordt bedoeld, bestond ten einde des Zondags
die plaatsen schoon te kunnen hebben. Tegenwoordig is er
evenwel slechts één plaats, n.l. bij het terrein voor de gemeen
tereiniging voor dat doel aangewezen. Spr. acht het derhalve
niet langer noodzakelijkom het brengen van puin aldaar tus-
schen Vrijdag en Maandag te verbieden. Wat de opmerking
van den heer Duparc betreft, dat voor en na nog andere plaatsen
tijdelijk voor opslagplaatsen dienen, is maar gedeeltelijk waar
want dat zijn meestal geen plaatsen, waar ieder zijn eigen puin
mag neerwerpen maar zij dienen meer om bouwmaterialen te
bergenwaartoe een aannemer tijdelijk vergunning verkrijgt
en die ook zelf voor opruiming moet zorgdragen.
In dit artikel worden echter publieke opslagplaatsen, voor
puin en afvalbedoelddat door de zorg der gemeente wordt
weggehaald. Men kan thans, als spr. goed is ingelicht, iederen
werkdag te ieder uur puin op de algemeene opslagplaats bren
gen die geheel aan het. oog van het publiek is onttrokken,
zoodat spr. niet' inziet waarom die beperking noodzakelijk is.
Deze kan z. i. dus gerust achterwege blijven.
De heer van Sloterdijck meent uit de woorden van den
geachten vorigen spr. te mogen opmaken, dat deze de verbods
bepaling beperkt tot de openbare opslagplaatsenwaar ieder
zonder vergunning alles, wat hij kwijt wil zijn, mag nederwer-
pen. Spr. zou aarzelen die beperkende beteekenis daaraan
te hechtendoch al ging hij voor een oogenblik daarin mede
dan ook zou hij die bepaling niet overbodig achten. Wel is
waar bestaat thans maar één opslagplaats, doch het zou kunnen
gebeurendat burgemeester en wethouders ten gerieve van
bouwmeesters de noodzakelijkheid inzien, om het getal opslag
plaatsen te vermeerderen. In dat geval zou dit artikel, indien
het overeenkomstig het denkbeeld van den heer Bekhuis werd
vastgesteld, weder moeten worden gewijzigd. Ook met het oog
op de mogelijkheid dat door burgemeester en wethouders spe
ciaal vergunning wordt verleend om gedeelten van den open
baren weg lot berging van afbraakvoorwerpcnpuin enz. te
gebruikenis deze bepaling gewenscht. De commissie heeft
dus alle regt, om dit artikel onveranderd te handhaven.
De heer Bekhuis kan met den vorigen spreker niet me
degaan. Wanneer later door burgemeester en wethouders an
dere opslagplaatsen mogten worden aangewezen dan heeft men
een anderen toestand, waarmede men dan eerst rekening heeft te
houden. Men heeft nu te doen met één opslagplaatsver bui
ten de bebouwde kom der gemeente. De verpligting om het
puin daarheen te vervoeren brengt dus reeds eenig bezwaar
medeen indien men den tijd daarvoor gaat beperkenzal
men dat bezwaar nog vergrooten. Om dit te voorkomen stelt
Spr. voor om de bepaling sub 2 uit het artikel te roijeren.
De heer Duparc moet aanneming van dit amendement aan
de vergadering ontraden. De heer Bekhuis wil eene bepaling
doen wegvallendie ook in de bestaande verordening voorkomt.
Art. 30 is daarin destijds niet zonder goeden grond en niet
dan na rijpe overweging gebragt, men had daarbij de wensche-
lijkheid op het oogom gelijk de lieer van Sloterdijck
reeds deed opmerken de opslagplaatsen des Zondags schoon
te hebben en tevens om het in het water werpen van het puin
zooveel mogelijk tegen te gaan. Er is nu wel herhaaldelijk
op gewezendat men op dit oogenblik slechts een „officiële"
opslagplaats heeftmaar burgemeester en wethouders zullen
in het vervolgevenals onder de bestaande verordeningzoo
veel opslagplaatsen kunnen aanwijzenals zij zullen noodig
achten.
Het bezwaar, waarop de heer Bekhuis wees, is daaiom inder
daad van weinig of geen gewigt.
Bovendien hebben de ingezetenen telken dag de gelegenheid
om puin afval enzin kleine hoeveelheid aanwezigdoor de
stadsreinigers te doen weghalen. Geldt dit eene grootere hoe
veelheid dan kan men die werklieden waarschuwen en zal
men hen daartoe altijd gewillig bevinden. Spr. althans heeft
vaak de meeste welwillendheid in dit opzigt ondervonden.
De heer van Sloterdijck wenscht nog alleen te doen op
merken dat aan het bezwaar van den heer Bekhuis kan wor
den tegemoetgekomenmet handhaving van de door dezen ge
wraakte bepaling. Men zal n.l. deze kunnen opnemen in art.
89, onder die, waarvan de burgemeester vrijstelling kan verlee
nen. De commissie is bereid bij de behandeling van dat ar
tikel daartoe het voorstel te doen.
De heer Bekhuis ziet tot zijn spijtdat zijn amendement
weinig bijval bij zijne medeleden ondervindt. Hij trekt dat der
halve in en zal zich tevreden stellen met de belofte door de
commissie gedaan.
Het artikel wordt nu onveranderd goedgekeurd.
Art. 53 tot en met 55 worden zonder discussie onveranderd
vastgesteld.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 April 1887.
35
Art. 56. Wordt gestraft met geldboete van ten hoogste twin
tig gulden
1. hij, die een gebouw, een muur, een schutting of wat
meer van dien aard is onmiddellijk of door de stoep aan de
openbare straat belendende oprigtverzet of vernieuwt, indien
niet vooraf door burgemeester en wethouders of hunnentwege
op aanvrage van den belanghebbende de rooijing is aangewezen
2. hij die zich niet aan die rooijing houdt
3. hij die indien terreinendoor slooten grachten ol
omheiningen van de openbare straat afgescheiden door het
dempen of wegnemen van die afscheidingen met de openbare
straat worden verbondeneen gebouw binnen den afstand van
vijf meter daarvan oprigtanders dan met inachtneming van
het bepaalde bij de eerste twee leden van dit artikel.
De heer van Harinxma tlioe Slooten vraagt aan de
commissie, of zij het artikel sub 2°. beschouwt als een voortdurend
delict, dan wel als een herhalings-delict? Z. i. is dit voor tweederlei
uitlegging vatbaar. Iemanddie een huis buiten de rooijing
bouwt, is strafbaar, doch is hij, wanneer hij het gebouw buiten
de rooijing houdtstrafbaar voor eiken dagdat het buiten de
rooijing blijft Is dit niet het gevaldan zal hij, door
zich eenmaal het betalen der boete te getroosten zich als 't
ware voor f 20 eene voor hem gewenschte rooijing kunnen koo-
pen. Om die reden ziet spr. wel eenig bezwaar in die redactie.
De heer Duparc zou dit wel eene goedkoope manier
achten voor een overtreder van het gebod, om zijn wil door te
drijvenmaar daardoor zou hij zijn doel toch niet bereiken.
Immers, art. 180 der gemeentewet is daar, om aan de overtre
ding een einde te maken. Is een huis gebouwd buiten de aan
gegeven rooijingdan is er overtreding van de verordening en
zal van die overtreding proces-verbaal worden opgemaakt.
En dan kunnen burgemeester en wethouders, krachtens ge
meld wetsartikelterstond, ten koste van den overtreder der
verordeningdoen wegnemenwat in strijd met de veror
dening is opgerigt. Meermalen is elders in dezen zin gehan
deld. Maakt de eigenaar zich later voor de tweede maal schul
dig dan heeft men weer hetzelfde proces en zullen burgemees
ter en wethouders ten tweeden male art. 180 in toepassing
kunnen brengen. Spr. gelooft echter, dat iemand niet ligt het zoover
zal laten komenwant het zou ten slotte eene dure liefheb
berij worden.
De heer van Harinxma thoe Slooten gelooft niet
dat dit artikel voor eene zóó eenvoudige uitlegging vatbaar is.
Doch bovendien zou dan de 2° alinea kunnen vervallen, omdat hij,
die de eerste overtreedtreeds strafbaar is en bereikt kan wor
den door toepassing van art. 180. Volgens spr. beoogt het ar
tikel sub 2°. een herhalings-delict, want wat zou anders de
uitdrukking „houden" beteekenenvraagt hij
De heer Duparc wijst er op, dat het artikel twee gevallen
op het oog heeft, het eerste, als iemand bouwt, zonder dat
eene rooijing is aangewezen, het tweede, als hij zich niet aan
de aangewezen rooijing houdt. In beide gevallen kan de over
treding leiden tot toepassing van art. 180 der gemeentewet.
De heer van Harinxma thoe Slootan acht de bedoe
ling "van de bepaling nog niet veel duidelijker. Hij ziet daarin
een herhalingsdelict zoo het dit niet ware, zou de 2e alinea
overbodig zijn.
De heer van Sloterdijck vindt de bedoeling geenszins
onduidelijk. Om nogmaals te herhalenwat de heer Duparc
zeide wijst spr. er op dat men hier met twee afzonderlijke
delicten te doen heefthet eerste is, wanneer men bouwt, zon
der vooraf rooijing te hebben aangevraagdhet tweedeindien
men zich bij het bouwen niet stoort aan de op daartoe gedane
aanvrage aangewezen rooijing.
De heer van Harinxma thoe Slooten heeft na de
laatste toelichting geen bezwaar meer tegen deze bepaling.
Art. 56 wordt nu zonder hoofdelijke stemming onveranderd
vastgesteld.
Art. 57. Hij die eenig vast vooruitstekend getimmerte, van
welken aard ookbehalve gewone gevellijsten, vóór of aan het
huis den muur of de schuttingover de stoep of de openbare
straat onverschillig op welke hoogte of verdieping, maakt of
laat maken, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf
tien gulden.
De heer van Harinxma thoe Slooten vraagt aan de
commissie, of zij ook bezwaar heeft, om in den vierden regel
van dit artikel, achter liet woord „verdieping" in te lasschen
het woord „heeft". Daardoor zal niet alleen hij-, die een voor
uitstekend getimmerte maakt of laat maken, strafbaar zijn, maar
ook hijdie het heeft. Spr. vindt veel daarvoor te zeggen,
want men kan voor het geval komen, dat men dergelijk getim
merte vindt aangebragtzonder te weten wie liet heelt gedaan
of laten doen. Het „hebben" dus wenscht hij ook strafbaar
gesteld te zien.
De Voorzitter vraagt aan den vorigen spr. of het zijn
bedoeling is, met de tusschenvoeging van het woordje heeft de
personen te treffen, die thans een vooruitstekend getimmerte
aan den gevel van hun huis hebben, zonder daarvoor ooit vergun
ning te hebben verkregen, en of die personen bij aanneming
van zijn voorstel strafbaar zullen zijn of genoodzaakt worden
de voorwerpen te verwijderen.
De heer van Harinxma thoe Slooten vermeent, dat
die bedenking geen schade kan doen aan zijn denkbeeld. Dit
artikel toch is ook uit de oude verordening overgenomenen
kwam voor onder de vrijstellingen door burgemeester en wet
houders te verleenen. De bepaling heeft dus langen tijd ge
vigeerd. De bestaande getimmerten zullen niet zonder ver
gunning zijn aangebragt. Bovendien zal van de bepaling in
het nieuwe artikel volgens het ontwerp ook door burgemeester
en wethouders dispensatie kunnen worden verleend. Hij wenscht
het „hebben" ook strafbaar te stellen omdat niet alle getim
merten terstond in het oog der politie vallen en eerst lang
nadat zij zijn aangebragtkunnen worden ontdektzonder dat
het is na te gaanwie het heeft laten doen.
De heer Duparc verwijst ook naar art. 89 waarbij aan
burgemeester en wethouders "de bevoegdheid wordt gegeven, de
vergunning te verleenen. Het „hebben" van een getimmerte
zonder dispensatie is moeijelijk denkbaar. Zijdie een derge
lijk voorwerp hebbenmogen worden geacht daartoe vergun
ning te hebben bekomen. Is dit niet het gevaldan zijn zij
natuurlijk strafbaar en vallen ze onder het bereik van dit ar
tikel.
De heer van Harinxma thoe Slooten wil het geval
stellendat iemand een vooruitstekend getimmerte, bijv. een
uithangbord, aan zijne woning laat aanbrengen, dat hij echter
later die woning verlaat en deze door een nieuwen bewoner be
trokken wordtdie dat getimmerte dus aangebragt vindt. Dan
zal men nu dien nieuwen bewoner niet. strafbaar kunnen stellen
voor het „hebben" van dat voorwerp; daarom wenscht spr. dit
ook in dit artikel te zien opgenomen, opdat ook de strafbepaling
zal kunnen worden toegepast op het „hebben". Daartegen kan
z. i. geen bezwaar bestaanomdat toch het aanvragen en ver
krijgen van dispensatie open staat.
De heer Duparc meent, naar aanleiding van het door den
geachten vorigen spreker in het midden gebragte als zijn ge
voelen te moeten uitsprekendat het zeer hard zou zijn om
als iemand een huis heeft gekochtwaaraan zich zonder de
vereischte vergunning een vooruitstekend getimmerte bevindt
deswege te straffen. De kooper toch kan moeijelijk veronder
stellen dat de toestand bestaat in strijd met de verordening.
Het geval zal zich bovendien al zeer weinig voordoen. En nu
gaat hetvolgens spr., niet opdat de raad een voorschrift
maaktgerigt op de mogelijkheiddat het toezigt op de nale
ving zijner verordening niet naar bchooren plaats heeft.