42 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Mei 1887. niet tijdelijk doch duurzaam in wezen. Zij dient dus binnen men de voorschriften op aanwijzing van de politic heeft op te een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn en op j volgen. Spr. beoogt echter, aan burgemeester en wethouders door hen voor te schrijven wijze te worden afgesloten. Art 01 de bevoegdheid te geven om voor de rij- en voertuigen die echter bedoelt een sloopen tot herstelling van een gebouw. u:: ,::i- Daarbij is de afsluiting derhalve van tijdelijken aard en zij doet slechts dienst voor den korten tijdvoor het herstellen noodig. Om die reden heeft de commissie voor dit artikel niet een aanvulling als van het vorige artikel voorgesteld. De heer Star Busmann heeft uit de woorden van den voorzitter opgemaakt dat burgemeester en wethouders hunne tusschenkomst in een geval, als bij art. 61 bedoeld, niet noodig oordeelen, en met het oog hierop heeft hij geen bezwaar tegen dit artikel. Art. 61, alsmede 62 worden nu onveranderd vastgesteld. - --j hij opzettelijk om straks te vermelden reden niet „openbare middelen van vervoer1' heeft genoemdeen bepaalde plaats aan te wijzen die zijop straffe van eene geldboete bij het stationeren moeten blijven innemen. Men zou bijv. aan de Vrouwenpoort een terrein in het plantsoen daarvoor kunnen bestemmenevenzoo ook bij de Hoeksterpoort. Het behoeft dus geen nader betoogdat hij iets anders bedoeltdan bij art. 78 zal worden geregeld. De redenwaarom spr. niet van „openbare middelen van vervoer" spreekt, is deze, dat, sedert de intrekking van de voor schriften voor de openbare middelen van vervoer, men misschien moeijelijk een hondenkar als een openbaar raiddel van vervoer zal kunnen beschouwen. Daarom heeft hij in zijn amendement eenigszins omslagtig moeten doen uitkomen dat door hem be doeld worden de rij- en voertuigen die zoo niet dagelijks, dan toch geregeld tusschcn deze gemeente en andere bepaalde plaatsen heen en weer rijden, tot vervoer van personen of goe deren. Het amendement van den heer Troelstra wordt voldoende Art. 63. Wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien gulden: hij diebehoudens de bepalingen omtrent de markt-politie, de openbare straat bezigt 1°. tot het plaatsen van een kalkhok, tijdelijke werkplaats materialen of tot het verrigten van eenige werkzaamheid van iviuwuuc handwerk of bedrijfi ondersteund, en komt dus tegelijk met art. 63 in behandeling. 2°. tot het plaatsen van een of meer rijtuigen, linnenrak- ken, koopwaren of andere goederen of tot het uitslaan van ta- De heer van Sloterdijck zal voorloopig niet spreken PU^en- uver art. 63, doch heeft enkele opmerkingen omtrent het voor- I stel van den heer Troelstra. Hij ziet in geenen deele voorbij, De heer TrO0lStra is van oordeel, dat bij dit artikel nog c]at eenige voorziening in de materie, bij het amendement be- eene andere zaakdie daarmede in verband staat, kan worden j doeld noodig isdoch ziet de noodzakelijkheid niet inom geregeld. Hij heeft nl. hierbij op het oog dat in de laatste daarvoor een nieuw artikel te maken en daarin eene zoo ruime jaren het getal hondekarren die geregeld tusschen deze ge* omschrijving op te nemenals in het amendement geschiedt, meente en naburige plaatsen vice versa rijden, belangrijk is toe" I Het komt hem integendeel voor, dat door eene wijziging van genomen. Het gevolg daarvan isdat gedurig klagten van de art. 78 voldoende aan de bedoeling van den heer Troelstra kan bewoners van panden, bijv. aan de Vrouwenpoort, inkomen over worden voldaan, met dit onderscheid evenwel, dat art. 78 de de plaatsing van die karren, die, naar spr. heeft gehoord, des dispositie aan den burgemeester laat, terwijl volgens het amen- Vrijdags dikwijls ten getale van vijfentwintig daar gestationeerd I dement burgemeester en wethouders zullen hebben te beschik- zijn, en de passage in hooge mate stremmen. Het is aan bur- ken. De keuze daartusschen hangt z. i. geheel hiervan af gemeester en wethouders niet mogen gelukken, aan die klagten of men zich die dispositie voorstelt van duurzamen aard. Heeft tegemoet te komen. Spr. acht het dus zeer gewenscht, dat de 1 men op het oog het voor goed bestemmen van een plaats voor zaak nu geregeld worde. Wel wordt in dit art. verboden hetliet stationeren van hondenkarren dan dient dat aan burge- bezigen van de openbare straat tot het plaatsen van één of j meester en wethouders te worden overgelaten. Maar wenscht meer rijtuigendoch dit ziet blijkbaar op geheel iets andersmen ook ruimte te laten voor het toelaten van enkele karren als spr. bedoelt. Bovendien wordt alleen van rij- en niet ook deze hiergene op eene andere plaats, bij hun verblijf in de van andere voertuigen gesproken. Hem komt nu het meest gemeentewaardoor het belang dier middelen van vervoer zal geschikt voorom zijn denkbeeld in een nieuw artikel neer te leggen en dat op art. 63 te doen volgen. Hij stelt dus als nieuw artikel 64 voor worden bevorderddan kan de beschikking daarover aan den burgemeester worden opgedragen. Is het laatste de bedoeling dan zal spr. er zich niet tegen verzetten, en zal hij er de voor- u;; j- uan zal sPr- er zich met tegen verzetten, en zal hij er de voor- Hij die op andere dan daartoe door burgemeester en wet- keur aan geven, daar het een maatregel van tijdelijken aard is iders aangewezen terreinen, tot de openbare straat hehnn-1 ,1,1 vu B ■laelUlten aarUis, houders aangewezen terreinentot de openbare straat behoo- rende, rij- of voertuigen plaatstwelke dienen om personen of goederen naar of van andere bepaalde plaatsen op al dan niet vastgestelde tijden te vervoeren wordt gestraft met een geld boete van ten hoogste vijftien gulden." Daaruit volgtdat voor de hondekarren en voermansrijtuigen door burgemeester en wethouders een bepaalde standplaats moet worden aangewezen die daarvoor het geschikste terrein bestemmen. Plaatst men het bedoelde voorwerp buiten die plaats, dan is men strafbaar. Dc heer Minnema Buma vraagt of het niet doelmatiger ware, om dit amendement te behandelen na art. 78. Hij acht het niet onmogelijk, dat sommige leden deze aangelegenheid bij dat artikel als voldoende geregeld zullen beschouwen en eene bepaling, als de heer Troelstra voorstelt, overbodig oordeelen. Is dit niet het geval, dan nog kan het amendement in aanmerking komen. De heer TrOölstra is het met den heer Buma niet eens. Wanneer men toch zijn amendement en het art. 78 aandachtig leest, dan moet men een groot verschil waarnemen. Laatstbe doeld artikel ziet eenvoudig op de snelheid bij het rijden, het in- en uitrijden van stratendc plaatsen en volgorde der rijtui gen bij bijzondere gelegenheden en drukke feestenwaarbij dat in art. 78 zoo veel als noodig is worde ingevlochten. Dat is z. i. de meest rationele wijze om er in te voorzien, omdat een verzoek van den burgemeester een eenvoudiger weg moet doorloopen en de gelegenheid tot tijdelijke intrekking of uitbrei ding der vergunning gemakkelijker is dan wanneer het eene zaak is voor burgemeester en wethouders. Spr. zal daarom niet met het amendement medegaan. De heer Star Busmann wenscht naar aanleiding van de laatste woorden van dit artikel aan de commissie eehe vraag te doen. Bij hem is nl. twijfel gerezen, of dit verbod niet in con flict komt met art. 33. Volgens dat artikel zal het geoorloofd zijn kleeden, loopers enz. op de openbare straat te kloppen of uit te slaan, mits des voormiddags vóór 12 uur. Bij art. 63 echter wordt het uitslaan van tapijten op dc openbare straat geheel verboden. De twijfel nu waarin spr. verkeertvindt hierin zijn gronddat hem niet bekend is het technisch onder scheid tusschen kleeden en tapijten. Bestaat dit werkelijk niet, waarom dan, vraagt spr., het uitslaan van kleeden toe te laten, doch dat van tapijten te verbieden. De heer van Sloterdijck zegtdat deze bepaling reeds jaren in de bestaande verordening heeft gevigeerd, en dat het onderscheid tusschen kleeden en tapijten hier niet onbekend is. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Mei 1887. 43 Onder de bepaling van art. 63 wordt verstaan het uitslaan van gehecle vloerkleeden door behangers, hetgeen tegenwoordig ge schiedt bij de Oldehoof en op een terrein aan den Harlinger- trekweg, en waarvan het opvliegen van groote wolken van slof het gevolg is. In art. 33 wordt echter bedoeld het kloppen en uitslaan van kleine kleedjes of van karpetten, dat door een of twee personen geschiedt, en uit den aard der zaak niet zooveel stof veroorzaakt, daar die voorwerpen gedurig worden uitge slagen. De heer Star Busmann heeft nu vernomendat het „uitslaan van tapijten" een bepaalde betcckenis heeft, die als zoodanig in deze gemeente het burgerregt verkreeg. Hij betuigt zijnen dank voor de bekomen inlichtingen. Den heer Troelstra doet het genoegen, dat spr's. denkbeeld bij den heer van Sloterdijck ingang heeft gevonden. Op zich zelf is liet hem onverschillig of de zaak geregeld wordt onmid dellijk na art. 63, dan wel in art. 78, maar toch moet hij doen opmerken, dat een order, door den burgemeester te geven, voor loopig zal afstuiten op gebrek aan geschikte plaatsen. Het ge volg daarvan kan zijn, dat de burgemeester wel eens zijn toe- vlugt zal moeten nemen tot het doen verschaffen van een goede gelegenheid door burgemeester en wethouders. Hierbij komen spr. voor den geest de aanlegplaatsen van de schepen. Deze i worden bij verordening door burgemeester en wethouders aan gewezen gelijk het nu in spr's. bedoeling ligt om op gelijke i wijze te handelen met de plaatsen voor hondekarren. Is de dc commissie echter van oordeeldat eene aanwijzing door I burgemeester en wethouders niet noodig is, en kan de zaak ge regeld worden bij een later artikel in de verordening, dan zou spr. er wel toe kunnen overgaan om zijn amendement in te trekken, in afwachting van hetgeen de commissie zal voorstellen bij de behandeling van art. 78. De heer de la Faille komt ter vergadering. De heer van Harinxma thoo Slooton kan zich even min met het amendement van den heer Troclstra vcreenigen, evenwel op andere gronden als de commissie. Hij heeft er nl. bezwaar tegen, om dc openbare plantsoenen, in zoo groote mate, als zal blijken noodig te zijn, af te staan voor particulier ge bruik. Het is bekend, dat de voerlieden hier in dc stad hunne bestelhuizen hebbenwaar zij stallen. De eigenaars van de stations nemen nu maar de vrijheid, om de voertuigen, die zij in hunne stallen niet kunnen bergen, op de openbare straat te laten staanterwijl daarentegen vele kasteleins die voertuigen op hun eigen terrein plaatsen. Waar nu dus in den laatslen tijd het misbruik van de openbare straat zoo grooten omvang heeft gekregen waar het verkeer op sommige stadsgedeelten wordt belemmerd door de vele voertuigen daar acht spr. nu het oogenblik gekomenom door deze verordening maatregelen te nemen om dat misbruik tegen te gaan, doch uit een billijk heidsoogpunt door een overgangsbepaling, hen, die thans geen bergplaats voor de voertuigen hebben, de gelegenheid te geven binnen een vastgesteldcn termijn zich eene te verschaffen. Hij kan niet inzien waarom voor handwerksbedrijven het gebruik der openbare straat moet worden verboden doch voor voer tuigen niet. Spr. zal zich dus verzetten tegen eene plaats-aanwijzing van een duurzaam karakter, omdat zij, die het bedrijf van bestel huis uitoefenen, ook maar moeten zorgen voor eene behoorlijke bergplaats. Tegen eene aanwijzing van tijdelijken aard heeft spr. bezwaar. Ten slotte acht spr. het beroep van den heer Troelstra op de schepen niet zeer steekhoudend. Ten eerste toch kan van het bergen van schepen geen sprake zijndoch bovendien moet men niet vergeten, dat voor het leggen met schepen aan wallen en kaden belasting wordt betaald. De heer Troelstra neemt een ander standpunt in als de geachte vorige spreker. Hij gaat uit van het denkbeeld dat het gebruik van hondenkarren als vervoermiddel tusschen deze en andere gemeenten niet moet worden bemoeijelijkt. Daardoor toch wordt aan de neringdoende ingezetenen voordeel aangebragt. De heer van Harinxma zeide weldat vele kasteleins de voer tuigen bergen op eigen terreindochals spr. zich niet be driegt, dan is er bij logementen, als van Jongma aan de Vrou wenpoort dat aan het Dockumerend en misschien nog andere, weinig of geen eigen terrein zoodat de voertuigen daar op de openbare straat moeten staan. Nu kan men moeijelijk hun dat verbieden en hun aanzeggen dat zij die voorwerpen op eigen grond moeten plaatsen. Neen men zal hun de gelegen heid tot bergen zoo noodig op gemeentegrond moeten geven maar daarbij is het wenschelijkbij de klagten die bij burge meester en wethouders inkomen over de versperring van de openbare slraat door het toenemend getal der karren dat deze aangelegenheid bij de verordening worde geregeld. Hierdoor wil hij in geen enkel opzigt de lieden afschrikken om met hunne karren hier te komen. Dit is het verschil tusschen spr. en den heer van Harinxma. Dc heer Menalda kan zich geheel aansluiten bij de ziens wijze van den heer van Harinxma, doch moet opkomen tegen dc opvalttng van den heer Troelstra, alsof men door die ziens wijze te deelen een bezwaar tegen de hier bedoelde voertui gen zou te kennen geven. Daartegen bestaat geen bezwaar wel tegen het misbruik van de openbare straat en de belem mering van het verkeer. Nu is in art. 63 alleen sprake ran rij tuigen en eenige andere voorwerpen terwijl die, welke eigen lijk den meesten last veroorzakenzijn weggelaten. Hij had daarom na het gesprokene door den heer van Harinxmavan deze een voorstel tot eene toevoeging aan de laatste alinea van dit artikel verwacht. Dit is niet geschieden daarom stelt spr. nu voorom sub 2<>. te lezen als volgt„tot het plaatsen van een of meer rij- of voertuigen," enz. Dit amendement wordt ondersteund en in behandeling ge nomen. De heer Troelstra zegtdat het denkbeeld van den heer Menalda niet aan zijne aandacht is ontsnapt. Oppervlakkig ligt dat voor de handdoch daardoor wordt spr's. doel niet bereikt. In art. 63 wordt verboden het tijdelijk bezigen van de openbare straat, waarvan volgens art. 89 voor een bepaalden tijd door den burgemeester in sommige door burgemeester en wethou ders in andere gevallen vrijstelling kan worden verleend. Doch spr. wenscht vaste plaatsen te doen aanwijzen voor de door hem bedoelde voertuigen die niet daarbuiten mogen worden geplaatstop verbeurte van eene geldboete. De heer van Harinxma thoe Slooten geeft te ken nen dat dc opmerking van den heer Menalda juist is en hij ook voornemens was geweestom de door dezen voorgestelde inlassching in dit artikelin overweging te geven. Zoodanige verbodsbepaling is echter niet nieuw zooals de heer Troelstra schijnt te meenendie vooral daarom bezwaar tegen dergelijke bepaling heeftomdat de kasteleinsdie nu de voertuigen op de openbare straat plaatsenzouden worden benadeeld in hun bedrijf. Dat is geen juiste opvatting. De kasteleins handelen eenvoudig in strijd met de bepaling van de bestaande verordening. Het moge waar zijncfat tegen 'die handelingen geen proces sen-verbaal zijn opgemaaktdoch de bestaande verordening ver biedt toch uitdrukkelijk in art. 43 het bezigen van de openbare straat tot het plaatsen van rijtuigen, enz. Vrijstelling van deze bepaling was vermoedelijk opengesteld doch het heeft nooit in de bedoeling gelegen om die van duurzamen aard te doen zijn. Door de bepaling van art. 63, gewijzigd volgens het voorstel van den heer Menalda zal dus worden gehandhaafd een be staand voorschrift, waardoor het misbruiken van de openbare straat als bergplaats door particulieren tegengegaan, en voor de veiligheid van het openbaar verkeer gewaakt wordt. De Voorzitter zegt, dat, zooals de heer van Harinxma vermoedt, van de bestaande bepaling vrijstelling kan worden verleend door den burgemeester. Spr. heeft veelvuldig van die bevoegdheid gebruik gemaakten aan de kasteleins die niet op eigen terrein de voertuigen kunnen bergen eene doorloo- pende vergunning gegevenom die op de openbare straat te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1887 | | pagina 2