146 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 16 November 1887. openbare straat of wallen tot allerlei doeleinden gebruiken ja als tot eene voortdurende bergplaats hunner goederen maken en waaronder er zijn die bet veel beter kunnen betalen, dan menig behoeftige kleine neringdoende of handeldrijvende Zij hebben daardoor tevens een voorregt boven vele andere bandel en neringdoenden wier waren niet geschikt zijn, om op straat te worden nedergelegd en die zich daarvoor van speciale bergplaatsen moeten voorzien. Spr. vreest geen tegenspraak te zullen ondervinden, als bij zegt, dat bet geenszins de be stemming der openbare straat is om tot vaak voortdurende bergplaats van goederen te dienen. Hij is verder van gevoe len dat de wallen er ook niet beter op worden als daar lan gen tijd zware lasteno. a. in den vorm van groote sleenen zijn nedergelegd. Eindelijk wijst spr. er nog op dat sommige stre ken dikwijls zóó ingenomen zijn door allerlei goederen dat bet pu bliek verkeer er zoo niet gestremddan toch grootendeels door belemmerd wordtniet weinig tot nadeel van anderedaar wonende neringdoendenvan wie dan ook meermalen klagten daarover zijn vernomen. De beer van Slotordijck geeft te kennen dat er geen sprake van iszooals de beer Duparc het schijnt te hebben opgevatdat de opmerking van rapporteurs omtrent het in de le sectie besprokene, tevens hun gevoelen weergeeft. Zij heb ben hun gevoelen niet uitgesprokenmaar zich bepaald tot het getrouw overbrengen van het voor en het tegen, in die sectie aangevoerd. Spr. kan nu wel mededeelendat hetgeen daarbij tegen het denkbeeld van den heer Duparc is aangevoerd, vrij wel met de opinie van rapporteurs overeenkomt. De heer Duparc heeft thans die refutatie op zijn beurt be stredenmaar, naar het spr. voorkomt, juist het gewigtigste argument niet bestreden of voorbijgezien. Er zijn n. 1. drie argumenten tegen den maatregel aangevoerdin de eerste plaats dat het zeer moeijelijk zoude zijn een redelijken maat staf voor dergelijke retributie te vinden ten tweededat die retributie de inkomsten niet belangrijk zouden doen stijgen en in de derde plaatsdal zoodanige helling juist dat zoude wet tigen, wat nu misbruik is. Dit laatste argument is zeker niet het minst gewigtige. Want, wanneer door het betalen eener retributie het regt op het gebruik van de openbare straat kan orden verkregen, dan is het moeijelijk tegen de daaruit ont staande beletselen maatregelen te nemendaar dan alleen tegen misbruik van het regt gesurveilleerd wordt. Thans kan men zich dat regt niet koopen maar alleen van burgemeeester en wethouders of van den burgemeester tijdelijk eene vergunning vragen, die ten allen tijde kan worden ingetrokken. Dit be zwaar nuin theorie het gewigtigsteis niet genoeg door den heer Duparc in het licht gesteld. De heer Duparc heeft dit derde bezwaar niet speciaal besproken omdat de bestrijding daarvan, naar hij meende, reeds voldoende lag opgesloten in zijne verwijzing naar andere ge meenten, waar dergelijke hellingen zeer goed werken, om het noodeloos vragen van vergunning tegen te gaan. Het was ook geenszins zijne bedoeling een regt voor de ingezetenen te scheppen in dit opzigt schijnt de heer van Sloterdijck hem te hebben misverstaan maar omzooals in Rotterdam en elders, eene verordening op het gebruik van de openbare straat vast te stellen. Daarbij zou dan dat gebruik moeten worden afhan kelijk gemaakt van eene vergunning van den burgemeester of van burgemeester en wethouders en aan die vergunning het betalen eener retributie moeten worden verbonden. Men mag met grond verwachten, dat menigeen, die het gebruik nu gratis kan hebben, dan tegen het vragen van vergunning zal opzien. De Voorzitter kan er nog op wijzen, dat het doel, hetwelk de heer Duparc bij die hefling beoogt, niet strookt met het be ginsel eener belasting. Bij eene heffing wenscht men eene zoo groot mogelijke opbrengst, terwijl de heer Duparc in zijn systeem juist zou moeten willen, dat ze niets opbragt. Maar dan zou de retributie eigenlijk gezegd eene boete op het ge bruik van de openbare straat zijn. Die geachte spreker heeft tot ondersleuning van zijn denk beeld verwezen o. a. naar Rotterdam waai dergelijke heffing goed werkt. Maar men kan dergelijke groote koopstad moeijelijk vergelijken met eene stad als Leeuwardenhet verkeer, de be- hoelte om van de openbare straat gebruik te maken is daar veel grooter dan hier. Spr. kan de verzekering geven dat burgemeester en wethouders hun advies niet zoo maar losweg in hun antwoord hebben neergeschreven, maar dat zij rijpelijk hebben overwogen het voor en tegen van de zaak, die trouwens niet nieuw is, maar in bijna alle rapporten over de begryootingen in de laatste jaren voorkomt. Spr. schaart zich aan de zijde van den heer van Sloterdijck en vindt geen leden voorbedoelde hefling, nu bij verordening het gebruik van de straat aan banden is gelegd. Hierop worden de algemeene beraadslagingen gesloten en wordt overgegaan tot behandeling der uitgaven. Hoofdst. I, aid. I, volgn. 04—67 worden onveranderd goedge keurd. Bij volgn. 68 „jaarwedde van den directeur, de opzigters der gemeentewerken" enz. stellen rapporteurs voor, dien post met 100 te verhoogenmet het oog op de jaarwedde van den opzigter der beplantingentegen welke verhooging bij burge meester en wethouders geen bezwaar bestaat. De post wordt aldus vastgesteld. De heei-van Sloterdijck wenscht bij dézen post eene op merking te doen naar aanleiding van het antwoord van burge meester en wethouders op eene vraag van rapporteurs omtrent eene instructie voor den opzigter der beplantingen. Die vraag ging uit van de veronderstelling, dal dergelijke instructie niet bestaat, welke onderstelling haren grond vindt in het vroeger voorgevallene omtrent dezen beambte, waaruit zou volgen, dat hij moet worden beschouwd als opzigter der gemeente werken hoewel de instructie voor deze beambten kwalijk kan passen op de werkzaamheden van dezen opzigter. Het antwoord nu van burgemeester en wethouders is, dat hun de noodzakelijkheid van het vaststellen eener speciale in structie voor dezen opzigter tot dusver niet is gebleken. Spr. gelooft dat dit minder juist is en de zaak eigenlijk deze is, dat burgemeester en wethouders aan het vervaardigen eener in structie niet hebben gedacht. Want, om maar eenvoudig de instructie voor dc opzigters bij de gemeentewerken ook op de zen opzigter van toepassing te heetengaat niet aan. Niet alleen de artt. 8, 14, 15 en 16, zooals burgemeester en wet houders zeggen zouden eene uilzondering makenmaar ook vele andere artikelen. In de verordening toch bijv. wordt dik wijls melding gemaaktdat de opzigters van een of ander ken nis moeten geven aan den hoofdopzigterbijv. in art. 2 ter wijl uit bepalingen bij vroegere besluiten omtrent dezen op zigter genomenblijktdat lusschen dezen en den hoofdop zigter geene betrekking bestaat. Dit kwam o. a. in 1882 uit, toen bij de besprekingen over het aanstellen van een opzigter der beplantingen in het midden werd gebragtdat deze het toezigt op stadstuinlieden moet uitoefenen en daarvan verslag- geven aan zijn onmiddellijk en chef, den directeur der gemeente werken zonder intermediair van den hoofdopzigter. Dit is een voorbeeld uit velen, om aan te toonen dat de instructie voor de opzigters bij de gemeentewerken voor bedoelden opzigter niet passende is. Spr. zou dus aan de gedane vraag willen toe voegen eene dringende aanbeveling aan burgemeester en wet houders, om ter zijner tijd eene instructie vast te stellen. Zij kunnen, ter bepaling van den werkkring van dezen beambte met volstaan met te verwijzen naar het in het rapport mede gedeelde, zooals zij in hun antwoord deden. De hierbij bedoelde discussion van den Raad konden toch waarlijk niet suppedite- ren voor eene instructie, waarbij de pligten van een ambtenaar naauwkeurig moeten worden omschreven. De Voorzitter deelt mede, dat, waar burgemeester en wethouders zeggendat hun de noodzakelijkheid niet is ge bleken zij daarmede willen le kennen gevendat zoolang deze opzigter zijne betrekking heeft vervuldnimmer ten aanzien van den dienst en zijne verhouding lot den directeur der gemeente verslag der handelingen van den gemeenteraad le Leeuwarden van den 16 November 1887. 147 werken moeijelijkheden zijn gerezen die het vaststellen van eene speciale instructie noodzakelijk zouden maken. De aard dezer betrekking en de verhouding tot den directeur zijn overi gens voldoende gebleken uit het in 1882 voorgevallene, waarop door rapporteurs is gewezen. Met hel oog daarop is het bur gemeester en wethouders bij het naauwkeurig nagaan van de instructie voor de opziglers voorgekomen dat, behalve de aan gehaalde artikelen alle andere bepalingen in hoofdzaak ook op den opzigter der beplantingen van toepassing zijn. Spr. her haalt echterwat burgemeester en wethouders reeds in hun antwoord verklaarden dat zij nader zullen overwegenof eene bijzondere instructie voor dezen opzigter meer gewenscht is. £oo ja dan zullen zij te eeniger tijd eene ontwerp-instructic den raad ter vaststelling aanbieden. Spr. deelt nog mededat naar aanleiding van de verhooging van dezen postwaartoe nu besloten isburgemeester en wethouders hun vroeger gedaan voorstel ten aanzien der bezoldiging van dezen opzigter in trekken. Hierop wordt Hoofdstuk I met inachtneming van de verhoo ging van art. 7 volgn. 68 en hoofdstuk II onveranderd goedge keurd. Hoofdstuk III, aid. I. Bij volgn. 102, onderhoud van straten, pleinen enz., geeft de heer Duparc zijne ingenomenheid er mede te kennen dat burgemeester en wethouders, blijkens hun antwoord, de ver betering der bestrating in de Minnemastraat ter harte zullen nemen. Spr. kan zich overigens zeer goed voorstellendat burgemeester en wethouders niet geneigd zijn thans veel ver betering in de bestrating aan te brengendaar toch in het volgende jaar vele verstratingen zullen moeten plaats hebben voor het leggen der buizen ten behoeve der drinkwaterleiding. Intusschen wil spr. toch wijzen op den slechten toestand van de bestrating van het plein vóór de Kazerneeen toestand waarop onlangs ook buiten den raad de aandacht is gevestigd, maar die aan burgemeester en wethouders schijnt te zijn ontsnapt. Spr. heeft persoonlijk een onderzoek ingesteld en bevonden, dat die toestand werkelijk dringend voorziening vordert. De heer Bökliuis treedt in bespreking over den post onder volgn. 105 „onderhoud van pompenputten en de vijvers" 000. Rapporteurs stellen vooren burgemeester en wethou ders gaan daarin met hen mede, om dit bedrag met ƒ175 te vermindereneene somdie volgens de memorie van toelich ting was uitgetrokken voor eene vernieuwing van de pomp nabij de Vischmarktpijp. Zij deden dit voorstel met het oog op de in het volgend jaar in werking te brengen drinkwaterleiding. Om gelijke reden zou spr. willen schrappen een bedrag van 100, uitgetrokken voor reiniging van den vijver aan den Wes- lersingeldus een uitgaaf boven het gewoon onderhoud, waarop in dezen post reeds is gerekend. Terwijl nu het gewone onder houd toch zal geschieden acht hij, met het oog op de water leiding, deze buitengewone uitgave niet noodig. De heer d.0 la FaillG heeft, mede op gelijke gronden zijn aandacht laten vallen op het bedrag ad 25, onder dezen post uitgetrokken voor een nieuwe pomp in het Bagijneklooster. Het bedrag is zeker gering, maar kan welligt wegvallen met het oog op de toekomst. De Voorzitt0r begint, met den lieer Duparc mede te deel en, dat burgemeester en wethouders niet onbekend zijn met den toestand van de bestraling vóór de kazerne en daarop wel hunne aandacht hebben gevestigd maar voorshands kan spr. geene toezegging doenomdat een bepaald onderzoek nog niet heeft plaats gehaden tevens rekening moei worden gehouden met de begrooting. Den heer Bekhuis verwijst spr. naar eene der concessievoor waarden voor de exploitatie van de drinkwaterleiding, waarbij het gemeentebestuur zich het regt heeft voorbehouden, water uit de thans bestaande gemeente-inrigtingen (vijvers en bakken) gratis beschikbaar te stellen. In verband daarmede dient dus deze vijver in goeden staat gehouden en hoog noodig geslat te worden. Reeds dezen zomer is dit bij burgemeester en wet houders ter sprake geweestdoch wegens de groote droogte achtten zij het toen niet geraden om er in te roeren. Men kan nu verschillend oordeelen, of deze slatting, alsook het vernieuwen van de pomp in het Bagijneklooster, noodig zijn met het oog op de waterleidingmaar burgemeester en wethouders achten het voorzigtig althans in de eerste jaren nog de vijvers goed in stand te houden. De bewuste pomp wordt gebruikt voor water tot reiniging der straten, en in hoever voor dat doel het water uit dc waterleiding zal kunnen worden gebruikt, zal spr. nu niet beslissen. De heer Bokhuis is niet bekend met die bepaling in de concessievoorwaardenwaarin het hehoud des vijvers zou liggen opgeslotenmaar hoe groot de diensten der vij vers tot nu toe ook zijn geweest, voortaan zullen zij hun regt van bestaan hebben verloren. Spr. heeft geen bezwaar tegen het gewoon onderhoud, opgenomen onder het bedrag van 600, terwijl onder volgn. 111 een post van 100 voorkomt voor het beschikbaar stellen van het watermaar wel moet hij zich verklaren tegen buitengewoon onderhoud en stelt dus voor den post sub n®. 105 bovendien met 100 te verlagen. De heer van Slotordijck meent ten aanzien van dezen post nog te moeten doen opmerken, dat rapporteurs de vermindering met ƒ175 voor de vernieuwing van eene pomp bij de Vischmarktpijp hebben voorgesteld ook omdat in den staat van den directeur der gemeentewerken die vernieuwing wel als gewenschtdoch niet ais noodzakelijk voorkomt, terwijl ten opzigte van de ove rige posten de noodzakelijkheid wel op dien staat is gebleken. Rapporteurs meenden dus niet verder te mogen gaan dan deze vermindering. De heer d.0 la Faill0 is eene andere meening toegedaan omtrent het behoud van pompen die spoelwater leveren wan neer eenmaal de drinkwaterleiding in werking is. Hij acht juist van die inrigting het grootste voorregtdat men voortaan de straten zal kunnen spoelen en schrobben met schoon water en niet langer met het vuile waterdat uit putten of brandriolen wordt opgepompten oordeelt het niet gewenscht voet te geven aan de meeningdat in het vervolg geene verandering daarin zal komen. De voorwaarde toch dat de waterleiding een be paald getal kub. meter water aan de gemeente moet leveren beoogt niets andersdan dal op vele plaatsen in dc gemeente standpijpen zullen worden geplaatst voor algemeen gebruik. De heer van Harinxma thO0 Slootou heeff den indruk gekregen dat de heeren de la Faille en Bekhuis wel wat te veel vooruitloopen op de waterleiding alsof deze er al is. Eerst genoemde sprak over een nieuwe pomp. Deze post ziet eigenlijk op het vernieuwen van eene pomp op eene bestaande puteen weelde die men zich, zelfs al was het alleen voor het jaar 1888, wel mag veroorloven. Nu kan men zich wel in allerlei f'anta- siën verdiepen en vragen of de waterleiding in alles verbetering zal aanbrengen maar dit is niet aan de orde en zal eerst bij de begrooting voor 1889 afdoende kunnen worden behandeld. Zoo is 't ook wat de vijvers betreft, 't Is waarde gemeente heeft zich het regtom water uit de vijvers te leveren voor behouden maar al ware dit niet het gevaltoch zou de voorzig- ligheid gebiedenom die inrigtingen eenige jaren in stand te houden ten einde bij eene eventuele vermindering van het water uit de waterleiding den toevlugt tot die vijvers te kun- ken nemen. De heer Bekhuis heeft dan ook geen bezwaarom die te onderhoudenmaar wel tegen buitengewoon onderhoud. Spr. moet er op wijzen dat het eigenlijk geen buitengewoon i onderhoud betreftmaar eene uitgaaf die niet alle jaren doch 1 om de 2 a 3 jaren op de begrooling behoeft teiug te komen wanneer de in het water groeijende planten zoo zijn toegenomen, dat verwijdering daarvan noodzakelijk is dit is evenwel niet elk jaar het geval. Of de waterleiding de gemeente van de zorg voor de vijvers zal ontheffendat zal eerst de ervaring leeren doch voorshands moeten zij in goeden staat worden onderhouden. Betrof het werk van meerderen omvang waaraan grooter kos ten waren verbonden ja dan zou er grond bestaan voor dp

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1887 | | pagina 6