150
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 16 November 1887.
De heer Duparc zegtdat, ofschoon de heer Buma teregt
van oordeel wasdatwegens de afwezigheid van den burge
meester, zoo weinig mogelijk over het ziekenhuis diende te
worden gesprokenspr. toch daarover een enkel woord in het
midden meent te moeten brengen. Hij acht zich nl. verpligt,
bij deze gelegenheid een zekere amende honorable te doen.
Toen de begrooting voor bet stadsziekenhuis voor de dienst
van 1888 in deze vergadering in behandeling was, verklaarae
spr. zich tegen den post van f 2200 voor herstellingen aan het
hulpziekenhuis. Nadat de post was goedgekeurd verwees spr.
naar eene aanschrijving van Gedeputeerde Staten van 1855, als
uitvloeisel van de toen pas ingevoerde armenwet, dat het bestuur
van het ziekenhuis tot het doen van die herstellingen niagtiging
behoorde te vragen van Gedeputeerde Staten Later, bij eenig
nadenken, kwam spr. echter tot een ander gevoelen, nl. dat in
casu de niagtiging niet noodig was omdat de gebouwen, voor
het ziekenhuis bestemd, niet aan deze inrigting behooren, maar
ijemeente-eigendom zijn, en de som van f 2200 eigenlijk op de
gemeentebegrooting had moeten worden aangebragtgelijk in
soortgelijke gevallen vroeger ook altijd was geschied. Van deze zijne
veranderde zienswijze heelt hij den burgemeester doen blijken, waar
toe hij zich op den voorzitter van heden en een der beide andere
wethouders beroept. De zaak lag er evenwel nu eenmaal toe, en
men mag niet uit het oog verliezen dat het bestuur van het
stadsziekenhuis eene yoedyekeurde begrooting heeftwaardoor
de zaak geheel in slaat van gewijsde is overgegaan, zoodat daarop
niet meer kan worden teruggekomen. Wat zou b. v. de raad
op zijne beurt er wel van zeggenindien, nadat deze begrooting
door Gedeputeerde Staten was goedgekeurd dit collegie later
daarin nog eene wijziging wilde aanbrengen door het afvoeren
van een of anderen post Niemand zeker zou Gedeputeerde
Staten daartoe bevoegdheid toekennen. En zoo is het eveneens
gesteld met de provinciale begrooting is deze eenmaal door
den Koning goedgekeurd, dan kan door het gewestelijk bestuur
over al de toegestane sommen worden beschikt.
Hoe wenschelijk het nu ook zij dat dergelijke posten later
nooit weer op speciale begrootingen van instellingen worden
gebragt, nu kan er geen verandering meer in worden gemaakt
en zal men er zich bij moeten nederleggen. Gedeputeerde
Staten hebben zich bij hun besluit in zake het ziekenhuis wel
in beginsel tegen deze wijze van handelen verklaard, doch zagen
daarinvolgens hunne eigene verklaring, gcene aanleiding om
het besluit van den raad tot goedkeuring der begrooting van het
ziekenhuis aan den Koning ter vernietiging voor te dragen.
Daarin ligt dan ook voldoende waarborg, dat later, wanneer de
gemcenterekemng over 1888 aan dat collegie ter goedkeuring
zal zijn ingezonden, van die zijde geene opmerkingen ten aan
zien van dit punt zijn te verwachten.
Dc heer van Sloterdijck gelooft eenigszins verkeerd te
zijn begrepen. Hij zal over de* hangende kwestie van het zie
kenhuis niet spreken niet omdat dc burgemeester niet tegen
woordig is maar meer omdat het eene zaak is die in deze
vergadering niet thuis behoort. Maar nu het resultaat van de
pogingen van het bestuur over het stadsziekenhuis hier zij het
ook uit beleefdheid, is medegedeeld en daaruit het gevoelen
van Gedeputeerde Stalen is geblekennu mag men daarmede
rekening houden en is het rationeel om door eene wijziging
der gemeentebegrootingelke opmerking over de later over te
leggen rekening te voorkomen. Aangezien tegen zijn denkbeeld
bezwaren beslaanzal hij er geen voorstel van maken ten
einde zelfs den schijn niet op zich te laden, dat hij van de
afwezigheid van den burgemeester zou willen gebruik maken.
Het was spr's. bedoeling niet zooals de heer Duparc het
heeft opgevatom de begrooting voor het stadsziekenhuis alsnog
te wijzigen maar wel om door dezen post te veranderender
halve door eene eenvoudige verplaatsing van posten eene vin
gerwijzing te geven dat men bij dc rekening daarop zal letten.
De Voorzitter geeft nogmaals lecture van de missive van
Gedeputeerde Statenwaaruit ten duidelijkste blijktdat dit
collegie met dc gevolgde wijze van handelen ditmaal genoegen
neemt. Wat de overbrenging der posten aangaat daartegen
zal wel dit bezwaar bestaandat de subsidie aan het stadszie
kenhuis eenmaal is vastgesteld en derhalve de post van 2200,
die daarvan een deel uitmaakter niet meer aan kan worden
onttrokken. Spr. kan overigens wat zijn persoon betreft het
gevoelen van den heer van Sloterdijck deelen.
De heer Duparc heeft den heer van Sloterdijck wel degc-
lijk goed verstaan. Deze wenscht n.l. op de gemeentebegrooting
de uitgaaf ad f 2200 voor het hulpziekenhuis aan te brengen
maar dit is op het oogenblik onuitvoerbaar. Zooals ook de
voorzitter deed opmerken staat de subsidie voor het stadszie
kenhuis vast. Daarover kan de commissie voor deze inrigting
ten volle beschikken. Trekt men nu op de gemeentebegrooting
ook nog een bedrag van /'2200 uit, zooals de heer van Sloter
dijck wildan zal men een dubbelen post voor dit onderwerp
hebben. En hoe zal deze 2200 te vinden zijn
De post onder volgn. 144 sub a wordt nu zonder hoofdelijke
stemming onveranderd aangenomen.
liij het onderdeel b van dit artikel verklaart de heer van
Sloterdijck zich niet voldaan door het antwoord van burge
meester en wethouders omtrent de vraag van rapporteurs of
aan de luifels in den Prinsentuin, voor het te vernieuwen gedeelte,
niet een ietwat fraaijer voorkomen kan worden gegeven. Bur
gemeester en wethouders zeggen dat aan dien wensch moeije-
lijk zal kunnen worden voldaan omdat het hier gewoon onder
houd dier luifels betreft. Maar volgens de toelichting ligt eene
vernieuwing zij het dan ook eene gedeeltelijke in het
plan, en moet men niet juist bij vernieuwing deze vraag ter
sprake brengenvraagt spr. De vernieuwing toch valt niet
onder het gewoon onderhoud maar is van buitengewonen aard.
Spr. zou dus gaarne meer licht ontvangen.
De heer Plantenga heeft in de sectie dit denkbeeld aan
de hand gedaan. Hij weet weldat de luifels niet geheel ver
nieuwd wordenmaar ziet niet inwaarom het gedeelte dat
verbeterd zal worden niet tevens verlraaid kan worden in
dien het zonder te groote kosten kan geschieden.
De Voorzitter heeft over deze aangelegenheid eene be
spreking gehad met den directeur der gemeentewerken die
hem mededeeldedat de vernieuwing alleen zal bestaanin
het hier en daar aanbrengen van nieuwe planken eigenlijk dus
een buitengewoon gewoor. ondeihoud, als hij het zoo mag noemen,
waarbij niet aan dc zamenstelling der luifels wordt geraakt en dus
niet medebrengtdat daaraan een fraaijer voorkomen kan wor
den gegeven. Hierop hebben burgemeester en wethouders hun
antwoord gegrond.
De post wordt nu onveranderd goedgekeurd.
Bij den volgenden post onder volgn. 145 geeft de voorzitter
in overweginghet heden aangebragt rapport van burgemeester
en wethouders omtrent den afkoop van eene grondpacht ten
laste der gemeentewaartoe zij meenen geen voorstel te mogen
doen voor kennisgeving aan te nemen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Hoofdstuk V en VI worden nu onveranderd vastgesteldeven-
zoo Hoofdstuk Vil afd. I.
Bij Hoofdstuk VII, afd. II, volgn. 176 sub f „onderhoud en
schoonhouden van het gebouw" deelt de heer de la Faille
mededat door hem in de sectiën ter sprake is gebragt de
onvoldoendheid der banken in de middelbare school voor meis
jes waarop reeds meermalen de aandacht is gevestigd gewor
den doch zonder gevolg. De voorzitter van zijne sectie zeide
weldat burgemeeeler. en wethouders ook deze zaak ter harte
nemen maar de verbetering gaat spr. wat te langzaam voort.
Volgens de memorie van toelichting is voor zes nieuwe banken
een bedrag van f 50 uitgetrokken. Spr. zou wel in overweging
willen geven om dat getal te verdubbelen en met de vervaar
diging van banken voort te gaan, en dan daarbij meer te letten
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 16 November 1887.
151
op den leeftijd van de leerlingen. De directrice deelt geheel spr.'s
bezwaar.
De Voorzitter kan mededeelen dat van deze banken er
reeds gereed zijn en aan andere de noodigc verbeteringen wor
den aangebragteen bewijsdat de zaak niet aan de aandacht
van burgemeester en wethouders is ontsnapt en voor en na bij
gebleken behoefte daarin wordt voorzien. Hij gelooft nietdat
eene verhooging van dezen post noodig iswelke ook op geene
voldoende gegevens zoude steunen.
De heer de la Faille acht die zes banken maar een klein
gedeelte van al de banken, die vernieuwd moeten worden en zou
alleen daarom den post voor nieuwe banken vvenschen te verdubbe
len omdat dan met dubbele kracht zal worden gewerkt. Nu
hem echter de verzekering is gegevendat het niet bij zes
banken zal blijvenmaar alle banken met bekwamen spoed
zullen worden vernieuwdzal hij er zich bij neörleggen.
D< Voorzitter kan bezwaarlijk de verzekering geven, zelfs
bij eene verhooging van den post, dat er twaalf nieuwe banken
zouden worden vervaardigd. Hij gelooft niet, dat dergelijke
opdragt aan burgemeester en wethouders kan worden gedaan.
Het is een punt van uitvoering, dat aan het dagelijksch be
stuur moet worden overgelaten. Zonder eenige toezegging te
doen kan hij wel zeggen dat de aandacht steeds op dit punt
zal gevestigd blijven.
De heer dö la Faill© trekt nu zijn voorstel in.
Hierop woiden afd. II en 111 onveranderd goedgekeurd.
Bij afd. IV „schutterij" vestigt de lieer de la Faille de
aandacht op een algemeene klagt van de schutters over de
onvoldoende inrigting der manege voor hunne oefeningen in den
I winter. Dat gebouw is koud en bevloerd met zand, dus zeer
ongeschikt voor die oefeningen. Spr. gelooft wel, dat aan deze
klagten, die meermalen door burgemeester en wethouders zijn
ter harte genomen, moeijelijk is tegemoet te komen.
Zou nu niet in dubbelen zin verbetering worden aangebragt,
vraagt spr. indien men een lokaal in de kazerne in gebruik
konde verkrijgenwaardoor tevens iets van den marlialen
j geest, die daar heerscht, in de schutters zoude overgaan? Men
zou zich daartoe tot den Minister van Oorlog moeten wenden.
I Blijkt daartegen bezwaar te bestaan zou men dan geen an
der gemeentegebouw voor die oefeningen kunnen bestemmen K
al ware het dat de schutters slechts bij kleine gedeelten daar
aan konden deelnemen?
De Voorzitter kan daarop antwoorden, dat, zooals de heer
de la Faille zelf zeide, klagten over de manege zijn ingekomen,
en behartigd. Men heeft getracht daaraan tegemoet te komen,
doch geen geschikt lokaal kunnen vinden. Spr. meent zich te
herinneren, dat onder de hand aan den garnizoenskonnnandant
is gevraagd, of voor dit doel een lokaal in de kazerne zou kunnen
worden afgestaan, maar hij kan niets daaromtrent mededeelen.
Jok een gymnastieklokaal en de Beurszaal zijn ter sprake ge-
I komen doch het eerste is niet geschikt geoordeeld en aan het
afstaan van de Beurs zijn mede bezwaren verbonden.
Aid. IV V VIVil van Hoofdst. VII afd. 1 11 en III van
Hoofstuk Vlll en Aid. 1 en II van Hoofdst. IX worden onveran
derd aangenomen,
Omtrent den post onder volgn. 217, arl. 1afd. III van hoofdst. IX,
„kosten van openbare vermakelijkheden" f 500, deelen rappor
teurs mede dat in de 3e sectie is voorgesteld dezen post te
schrappen. Rapporteurs kunnen echter met dit voorstel met
medegaan.
De heer Plantenga verklaartdattoen het voorstel lot
afvoering van dezen post op de begrooting werd gedaan bij
zich daarmede geheel vereenigd heeft. Hij gelooft n.l. nietdat
die uilgaaf van f 500 beantwoordt aan het nul daarvan. De
belangstelling toch bij het publiek, en wel van de inwoners
der stad is uiterst gering ten minste zijne aandacht is daarop
gevallentoen hij als tijdelijk wethouder een paar maal bij de
stedelijke harddraverij tegenwoordig moest wezen. En als men
mag veronderstellendat de belangstelling der ingezetenen zich
afspiegelt in die van hunne vertegenwoordigers ook dan moet
zij uiterst gering schijnen want spr. heeft zelden een lid van
den raad bij de harddraverij tegenwoordig gezien. Men noemt
eene harddraverij wel eens eene zaak ter veredeling van het
paardenras maar spr. heeft van bevoegde zijde vernomen dat
veel meer het omgekeerde het geval is
Burgemeester en wethouders wijzen er opdat het een oud
gebruik is maar dat acht spr. geen grondig argument. In
die honderd jaar zijn de omstandigheden geheel gewijzigd.
Wat toen voor de gemeente voordeelig kon zijn door de heffing
van de accijnsen op hetgeen geconsumeerd werd is nu geheel
vervallen. Het voordeel, dat nu eene harddraverij aanbrengt,
bepaalt zich tot slechts weinige herbergiers en neringdoenden.
De heer Hijlkema had ook aanvankelijk het voornemen
aanmerking te maken op dezen post. Hij is het eens met den
heer Plantengadat de belangstelling voor harddraverijen in
den laatsten tijd geringer wordt en zoodoende de voordeden
voor de neringdoenden niet meer in overeenstemming zijn met
deze uitgaaf voor de gemeente. Hij wil niet den geheelen
post schrappen, maar die verminderen met/*200; de prijzen
zullen dan kleiner moeten worden doch dat zal geen schade
doen aan den glans van het feest.
De heer van Harinxma thoe Slooten zegtdat voor
zoover zijne ervaring strektde belangstelling niet in die mate
is verminderd als nu wordt beweerd. Zijne maatschappelijke
betrekking brengt niet mede, dat hij veel met ambachtslieden in
aanraking komtmaar dit weet hij weldat allen vrijaf vra
gen om de harddraverijen te kunnen bijwonen hij heeft dien
dag altijd beschouwd als den uitgaansdag voor den werkman
in de kermis. Of men nu de directe voordeelen, zooals vroe
ger met de accijnsenonder cijfers kan brengen betwijfelt spr.
maar de indirecte voordeelen zijn niet weg te cijferen. Volgens
zijne ondervinding gedurende 15 jaren, is de deg der harddra
verij een zeer drukke dag waarin de ingezetenen zeer zeker
in groote mate deelen. Ten onregte zou men uit de alwczig-
heid van de raadsleden afleidendat het groote publiek ook
wegblijft. Spr. acht derhalve de som van 500 geen verloren
geld.
De heer Hijlkema meentdat de prijzen te hoog worden
opgevoerdvermoedelijk om te trachten daardoor de belangstel
ling meer op te wekken. Dit is echter niet het geval geweest.
Spr. stelt daarom voor, om dezen post tot ƒ300 te verlagen.
Dit voorstel wordt niet ondersteund en komt alzoo niet in
behandeling.
De post wordt nu in stemming gebragt en aangenomen met
17 tegen 2 stemmen, die van de hoeren Plantenga en de la
Faille.
Hel geheele hoofdstuk IX wordt nu zonder hoofdelijke stem
ming onveranderd vastgesteld.
Hoofdstuk XI „onvoorziene uilgaven" wordt aangehoudentot
na de behandeling van de inkomstenwaartoe nu wordt over
gegaan.
Hoofdstuk 1 en hoofd-luk 11, afd. 1 tot cn met IX worden
onveranderd goedgekeurd.
Bij volgn. 12 „opbrengst van de waagreglen" f 10200
wenscht de heer de la Faille ter sprake te brengen de ern
stige gevaren die den boterhandel bedreigen. Ernstige stem
men zijn daarover opgegaan die wel wat te denken geven. Er
is zelfs een adres gerigt aan de Provinciale Staten om veran
dering te brengen in het provinciaal reglement op de botervaten.
Spr. weet nietof dit hel gewenschte effect zal hebbenn.l.