hfiw»
Vergadering van Dingsdag 7 Februarij 1888.
wgv
Vcsla» ïj- 'uiï i;!i 11 l i n eenteraad te Leeuwardenvan den 7 Februarij 1888.
Tegenwoordig 17 leden.
Afwezig met kennisgeving de heeren Mr. J. L. van Sloter-
ijck, J. F. H. Bekhuis en F. Plantenga. (Eene vacature.)
Voorzitter de heer P. Lycklarna a Nijeholtburgemeester.
I. De notulen van de vorige op 24 Januarij j.l. gehouden
vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld dat door burgemeester en wethou-
ers de verkiezing voor een lid van den gemeenteraad is be-
aald op 6 Maart e.k. en de herstemming zoo noodig op 20
laart d.a.v., welke dagen ook zijn vastgesteld voor de verkie-
ing van een lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal.
III. Wordt ter tafel gebragt.
1. Het procesverbaal van de verificatie der kas van den ge-
ïeente-ontvanger gehouden den 27 Januarij j.l.
Wordt voor de leden ter visie gelegd.
2. Eene voordragt voor de benoeming van een onderwijzer
iet aanteekening voor het Fransch aan de gemeenteschool no. 4.
Voorgedragen worden
1. W. F. v. d. Werff te Dokkum, 2. C. de Jong te Adorp,
n 3. A. Ypes te Purmerend.
3. Een voorstel van burgemeester en wethouders om hen
,e magtigen in den Prinsentuin een gebouwtje te doen stichten
oor fazanten en andere vogels.
4. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging der verordening regelende de uren en de voorwaarden
vaarop de lokalen der openbare lagere scholen voor godsdienst
onderwijs kunnen worden beschikbaar gesteld.
5. Het rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek
er rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
ver 1887.
6. Advies der raadscommissie omtrent bezwaarschriften in
eroep tegen aanslagen in de directe belasting op het inkomen.
De stukken sub 2 tot en met 6 worden ter visie gelegd, om
:n eene volgende vergadering te worden behandeld.
7. De rekening van den Prinsentuin over 1887.
Wordt ten fine van onderzoek en rapport gesteld in handen
van de heeren MenaldaBekhuis en Hijlkema.
8. Een verzoek van Dr. N. Lobry de Bruijn alhierom de
beperking voor „woningen met slechts eene buitendeur" in het
laatste lid van art. 8 der ontwerp-verordening op het bouwen
enz. niet op te nemendoch de bepaling op alle woningen toe
passelijk te maken.
Bij de behandeling van de verordening kan op den inhoud
van dit schrijven worden gelet.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een voogd der stads-ar menkamer wegens
het eervol ontslag verleend aan den heer Mr. W. Kolff.
Door de voogden worden voorgedragen de heeren :1. S. Stel-
lingwerff Beintema 2. K. E. Brunger3. Dr. S. Meindersma.
Met algemeene (16) stemmen wordt eerstgenoemde benoemd.
2. Benoeming van stembureaux voor de verkiezing van een
lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal en van een
lid van den Gemeenteraad.
Het resultaat der gehouden stemmingen isdat worden be
noemd tot leden van het stembureau voor een lid van de Tweede
Kamerde heeren H. Kuipers en J. van der Scheer terwijl de
burgemeester als voorzitter zal fungeren voor de verkie
zing van een lid van den gemeenteraad, tot leden van de le af-
deelingwaarvan de heer J. Troelstra, als oudste wethouder
den burgemeester vervangende voorzitter is de heeren Mr. J.
Dirks en Mr. J. Minnema Buma, en van de 2e afdeeling tot
voorzitter de heer Dr. N. Reeling Brouwer en tot leden de hee
ren H. Beucker Andreae en G. Menalda.
De overige leden der vergadering worden aangewezen om de
J benoemden zoo noodig te vervangen.
De heer van Harinxma was tijdens deze benoemingen nog
niet ter vergadering verschenen.
3. Reclames tegen de kiezerslijsten.
Omtrent de reclame van A. J. Burgers stellen burgemeester
en wethouders voor, dezen in zijn bezwaar niet ontvankelijk te
verklaren.
De heer Duparc wenscht, naar aanleiding van dit voorstel
een enkel woord in 't midden te brengen, op het gevaar af van
eene spiksplinternieuwe leer te verkondigen omtrent de toe
passing van de kieswetwat art. 7 betreft. Oppervlakkig be
schouwd is het voorstel van burgemeester en wethouders correct.
Art. 7 der kieswet schrijft voor dat de voorzitter van den ge
meenteraad allendie op grond van art. 1 sub c der wet
aanspraak meenen te kunnen maken, om op de kiezerslijsten te
worden geplaatst, behoort uit te noodigen, daarvan vóór 15 Fe
bruarij aangifte te doen. Deze termijn is bij art. VIII der ad
ditionele artikelen van de nieuwe grondwet voor de eerste ver
kiezing gesteld op 21 December j.l. Burgemeester en wethou
ders zeggen nu, dat, daar de reclamant de aangifte niet vóór
dien termijn heeft gedaanhij in zijne ingediende reclame niet
ontvankelijk moet worden verklaard.
Spr. gelooft, dat hiertegen wel iets is te zeggen. Hij wijstop
den weg, dien Gedeputeerde Staten hebben te volgen bij het
opmaken van de lijst voor de hoogstaangeslagenen. Art. 73
der kieswet bepaalt, dat Gedeputeerde Staten de inwoners der
provincie moeten uitnoodigen omzoo zij elders in de rijks
directe belastingen zijn aangeslagendaarvan vóór den 1 April
te doen blijken. Komt het nu voor, dat iemand dezen termijn
niet in acht neemtmaar later, mits binnen den termijn van
reclamezijne bewijsstukken van de aanslagen in eene andere
provincie inzendt, dan wordt hij toch als reclamant beschouwd
en blijken zijne aanspraken gegrond te zijn alsnog op de lijst
geplaatst. Zoo is het bij herhaling in Friesland geschied en, naar
spr. meentook in andere provinciën. Gedeputeerde Staten be
schouwen de bepaling van art. 73 der kieswet als een maat
regel van orde. Dit nu isvolgens spr. ook het geval met art.
7 der kieswet, dat den burgemeester opdraagt den kamerbewo
ners uit te noodigenvan hun aansprakenom op de kiezers
lijsten te worden geplaatstaangifte te doen vóór een bepaal
den termijn. De tegenwoordige reclamant heeft evenwel aan
die uitnoodiging niet voldaan, doch is eerst onlangs met zijn ver
zoek tot den raad gekomen. De vraag rijst nu bij spr., of reclamant
in zijn verzoek inderdaad niet ontvankelijk moet worden verklaard?
Volgens spr. moet dit niet geschieden. Zijns inziens bevat art.
7 der kieswet slechts een voorschrifteene verplichting voor
den burgemeester, doch geenszins een fatalen termijn voor den
kamerbewoner en dus ook geen poenale bepaling, als hij na dien
termijn met zijne aanvrage komtzooals in casu is geschied.
Ook met het oog op de jurisprudentie van het analoge art.
73 der kieswetgelooft spr. derhalvedat de reclamant nog
ontvankelijk is in zijne reclame.
Spr. haalt ten slotte aan een soortgelijk geval, dat in 1875
voorkwam en waarbij de Minister van Binnenlandsche Zaken
ten aanzien van de inlevering der bewijsstukken, bedoeld in
art. 12 der kieswetdezelfde leer huldigde, die spr. thans voor
staat. Die zaak is behandeld in de Gemeentestem van 1876
no. 1304.
De Voorzitter vestigt de aandacht er opdat de verge
lijking, door den heer Duparc gemaakt, niet wel opgaat. De
lijst van hoogstaangeslagenen wordt door Gedeputeerde Staten
opgemaaktwaarna de gelegenheid wordt gegeven, daartegen
bezwaren in te dienen. Volgens art. 81 der kieswet is de
beslissing over die bezwaren aan Gedeputeerde Staten, aan welk
collegie tevens de bevoegdheid gegeven is de verbeteringen in
de lijst aan te brengen, welke alsnog blijken noodig te zijn.
Een zelfde collegie dus behandelt de lijst in beide instantiën.