50
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Junij 1888.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 12 Junij 1888.
51
gcmecster en weihouders dienen steeds gewaarborgd le zijn
om goede, op gonrdig onderzoek berustende adviezen te ontvangen,
en daartoe is, behoudens zeer enkele uitzonderingen, eene schril-
telijkc behandeling noodig. Spr. heeft ook in andere betrekkingen
de ondervinding opgedaandat het dikwijls voorkomt dat eene
zaakdie duidelijk en eenvoudig scheen bij nader onderzoek j
tot ecne andere conclusie leidde dan men eerst had gemeend.1
Gaan dus burgemeester en wethouders af op een mondeling i
advies en blijkt hetdat zij eene verkeerde conclusie namen
dan wordt het hun verwetenzonder dat zij zich op een schril-
telijk advies kunnen beroepen. Misverstanddat zoo ligt bij
eene mondelinge behandeling van zaken mogelijk ismoet wor
den vermeden. En wenscht men nu goede ambtenaren en te
vens eene goede behandeling van zaken, dan moeten de amb
tenaren ook in de gelegenheid worden gesteldnaar behooren
te kunnen werken.
De heer Bekhuis had er nu wel niet op tegen dat in dezen
het advies van den directeur was gevraagd, maar het bevreemde
hem toch dat niet ook de commissie voor openbare werken was
geraadpleegd. Hieraan heeft zelfs de voorzitter niet gedacht,
hoewel er van zijn standpunt uit wel wat voor te zeggen was,
vooral nu het blijkt, dat minstens twee leden der commissie
niet met de meerderheid van het dagelijksch bestuur meegaan.
Spr. kan intusschen niet inzien, dat deze commissie van bij
stand cenig bijzonder licht over de onderwerpelijke zaak zou
kunnen verspreiden. Zij toch is alleen ingesteld om op ver
zoek van het dagelijksch bestuur ontwerpen voor openbare werken
te onderzoeken of andere punten op technisch gebied te bespre
ken. Zij kan de al of niet noodzakelijkheid van de vervulling
van de onderwerpelijke betrekkingdie meer van administratie-
ven aard is, naar het inzien van spr., niet beter beoordee-
lendan ieder ander lid van den raad. Er kan dus burgemees
ter en wethouders geen verwijt van worden gemaaktdat zij
niet het advies dier commissie hebben ingewonnen.
Nog werd aangevoerd, dat, wanneer maar de administratie werd
vereenvoudigd, de hoofdopzigter kan worden gemist. Spr. wenschte
wel te vragen, welke vereenvoudiging bedoeld wordt. Wat wil
de lieer Bekhuis vereenvoudigen? Spr. heeft dit niet vernomen,
't Is niet genoeg te zeggenik wil bezuinigenmen moet ook
aantooncndat het belang der gemeente dit toelaat. Ieder lid
van den raad en van het dagelijksch bestuur is er op uitom
gecne onnoodigc uitgaven te doen. Maar het is nu met alleen
de kwestie, om f 1200 a ƒ1400 te besparen, maar ook te vra
gen, welke nadeelen daartegenover staan, en na te gaan of
die niet veel grooter zijn dan het voordeeldat er tegenover
staat. Want het is waarwat de directeur in zijn advies zegt,
dat alleen de jaarlijks terugkeerende onderhoudswerken reeds
veel toezigt vorderenom na te gaanof alles overeenkomstig
het bestek en voorwaarden wordt uitgevoerd. Doet men dit
nietof met voldoendedan lijdt misschien alleen daardoor de
gemeente reeds meer schade dan het tractement van den hoofd
opzigter bedraagt.
Tegenover de meeningdat in de naaste toekomst geene
buitengewone werken zullen zijn uit te voerenwijst spr. op
het heden aangebragt voorstel tot stichting van eene volkszwcm-
inrigting, op het bouwen van eene nieuwe school, op eene mo
gelijke demping der Tweebaksmarkt. Bovendien wie kan nu
reeds zeggen wat over een paar jaren misschien noodig zal
zijn. Bij voortduring zal er ook wel iets buitengewoons aan de
orde zijn. Doch hoe het zij de meerderheid van het dagelijksch
bestuur is van oordeeldat ook in normale tijden een hoofdop
zigter niet kan worden gemist.
De heer Duparc wenscht zijn standpunt ten gunste van
het voorstel van burgemeester en wethouders te verdedigen.
De voorzitter sloeg een terugblik op den toestand vóór 1873,
toen de stadsarchitect door geen hoofdopzigter werd ter zijde
gestaan, en ging zelfs terug tot 1842. De vergelijking kan
echter, volgens spr., niet wel opgaan. In het tijdperk van
1842—1873 werden weinig werken uitgevoerd, zoodat ook het
onderhoud en bij gevolg eveneens het toezigt gering was. En
m latere jaren werden bij de uitvoering van groote werken
steeds buitengewone opzigters aangestelddie na de voltooijing
dier werken weder werden ontslagen. Spr. geeft den vooorzitter
toe, dat na 1873 zóóvele gebouwen gesticht en werken uitgcl
voerd zijn dat er in de eerste jaren wel weinig meer op dill
gebied te doen valtdoch men vergete nietdat al die gebou-l
wen en werken thans veel onderhoud vorderen, en dat dit eenI
voldoend toezigt noodig maakt; dat verder ook meer toczigil
noodig is wegens de meerdere bestralingen, rioleringen enz., dief
het gevolg zijn van de uitbreiding der gemeente sinds dien tijd!
Spr. kan zich geheel vereenigen met de weerlegging door dcul
heer Troelstra van het bezwaar van den heer Bekhuisdat del
commissie voor openbare werken niet is geraadpleegd. De ver-I
ordening regelende den werkkring dier commissie schrijft (lui I
kelijk voor in welke gevallen de commissie moet of kan wor-l
den gehoord en geraadpleegd. Doch dit geldt alleen de uitvoering
van werken. Daarvan is thans echter geen sprake. Het betref!
hier alleen de vraag of de bestaande organisatie van het perso-V
neel der gemeentewerken al of niet zal dienen te worden gewijzigd!
Het ligt dus geheel voor de hand dat het advies van het hoof!
van dit personeel, den directeur, moest worden ingewonneil
Dat dit advies zooals de heer Bekhuis schijnt te meenen|
eenigzins eenzijdig moest zijn omdat een hoofdambtenaar,
lijk ieder veldheergaarne een schitterenden stal om zich liceil
zietkan spr. niet toegeven. Het strijdt trouwens met de werf
kelijkheidalthans wat den laatsten vorigen directeur betreft, ili<l
gelijk ook in het rapport van burgemeester en wethouders staaf
te lezende benoeming van een hoofdopzigter vijf jaren laiil
heeft tegengehouden.
Spr. zal niet zoo ver gaan als de heer Troelstra, met te vra]
gen of de tegenstanders van het voorstel bij eene vacatur!
van directeur der gemeentewerken niet met evenveel regt als ui
het denkbeeld zouden kunnen opperen, om die betrekking niet wif
der te vervullen doch, ais er sprake was van de vacature van ec:|
gewoon opzigterzou spr. misschien wel geneigd zijn dergef
lijke vraag te doen. Spr. kan nl. geheel medegaan met burg 1
meester en wethoudersals zij verklarendat de directcuf
iemand naast zich moet hebben, die hem vervangen en verder l|
en in het wetenschappelijke gedeelte van zijn arbeid bijstaan k;i:j
want zonder iets te willen afdingen op de technische bekwaamlm
van de opzigters durft spr. toch als zijne meening uitspreken da;|
hoe flink die ambtenaren overigens ook mogen zijn, zij wel niif
geschikt kunnen worden geacht, bij ontstentenis of afwezighiil
van den directeur op te treden voor het geven van belangrijll
adviezen zooals dit van het hoofd van dezen tak van dien
mag worden verwacht.
Met allen eerbied voor de overtuiging van den heer Bekhui!
wiens technische bekwaamheden boven spr's lof zijn verheven!
kan hij toch als leek niet anders dan zich scharen aan de i
de van den technischen hoofdambtenaar en van burgemeesli|
en wethouders. Waar deze laatsten uitdrukkelijk verklaren, d
inkrimping van het personeel niet mogelijk is zonder de belat
gen der gemeente te schaden en dat de hoofdopzigter niet
den schakel van het personeel kan worden gemist, vindt >|l
geen vrijheidhun den door hen volstrekt noodig geacht stci
te onthouden. Ongaarne zou spr. dergelijke verantwoordelijk
heid op zich willen laden. Spr. moet er nog ten slotte op w
zendat, als er geen hoofdopzigter wordt benoemd, men ilk j
éénmaar eigenlijk twee ambtenaren zal missen, daar toch ti
opzigter van Nimwegen sedert verleden jaar belast is met li
toezigt op de naleving van de bouw- en de brandverordenii
en van de voorwaarden voor de vergunningen krachlens de
briekswet. Spr. moet vooral op deze verordeningen den nadruj I
leggen, daar zij veel toezigt vereischen, en er vroeger meeniij
len teregt over werd geklaagd dat de zorg voor de nalevii
vooral van eerstgenoemde verordening wegens gebrek aan pel
soneel voor het toezigt zeer veel te wcnschcn overliet.
Al ware het dus alleen om deze zoo belangrijke verordenii]
genzou spr. het personeel van de gemeentelijke architects
niet willen inkrimpen.
De heer van Sloterdijck zal met het voorstel medegaaj
Voor de motivering van zijne stem kan hij kort zijn, daar
zich grootendeels kan refereren aan het gesprokene door <j
heeren Troelstra en Duparc, en aan de argumenten van burgcmocj
ter en wethouders. Een enkel punt nog wenscht hij te besprekej
Hij begint met ecne paraphrase op de historische herinncril
jvan den heer Dirks. Deze releveerde, dat in 1872 burgemees
ters en wethouders niet gestemd waren voor vermeerdering van
het personeel. Nu vraagt spr. of die oppositie wel los le ma-
j ken is van den persoon van den toemnaligen directeur, die
[tegen vermeerdering van het personeel was en burgemeester
en wethouders, in aanmerking nemende de uitnemende be-
kwaarnheden en eigenschappen van dien ambtenaar, aarzel-
den hein hulp op te dringen dien hij niet verlangde. Hieruit
verklaart zich de weerzin van burgemeester en wethouders a
priori in 1872.
Door den heer Troelstra is straks voorlezing gedaan, van
I hetgeen in de vergadering van 14 Augustus 1873 bij de be-
I handeling van de betrekkelijke verordeningdoor den voorzitter
is geantwoord op eene opmerking van den heer Jongsmadie
duidelijk had te kennen gegeven, dat hij eene duurzame ver
meerdering van het personeel niet wensehelijk achtte, wanneer
het geschiedde met het oog op buitengewone werken. De
voorzitter antwoordde daarop o.m., dat de eischen van den tijd
zoodanig waren toegenomen, dat op den duur onmogelijk met
de toenmalige werkkrachten in de behoefte zou kunnen worden
I voorzienen dat burgemeester en wethouders het voorstel tot
vermeerdering deden, afgaande op de behoeften, die in de toe
komst in normale tijden zouden zijn te bevredigen. Daarop is
de raad ingegaan tegen het advies van twee wethouders in en
zeker niet zonder gegronde reden, daar de raad anders niet
gemakkelijk tegen het gevoelen van het dagelijksch bestuur in
een besluit neemt.
Uit een en ander blijkt dus genoegzaamdat de rcorganisa-
I tie is tol stand gebragtniet met het oog op groote werken
voor welker uitvoering altijd buitengewone opzigters werden be
noemd maar voor de normale tijden en in verband met het
I meerder en beter onderhoud van de allengs in getal toegeno
men gemeentelijke gebouwen en inrigtingen. Want vóór die
j reorganisatie viel het iedereen op dat het onderhoud van de
gebouwen een stiefkind van de gemeentelijke architectuur was
waarvan weinig werk werd gemaakt.
Wat nu de oppositie tegen het voorstel aangaatspr. acht
[die niet doelmatig. Wat willen de tegenstanders Zal nu door
niet aanneming van het voorstel, in het midden gelaten, of dit
[juist is geformuleerd, worden uitgesproken, dat de raad dever-
1 vulling der betrekking van hoofdopzigter niet wensehelijk acht
Maar dan is dat van vrij onschuldigen aardwanthandelen
burgemeester en wethouders in dien geest en doen zij geene
oproeping dan zal het gevolg van de eerste de beste interpel
latie moeten zijn, dal zij overgaan tot het doen van eene oproeping
volgens de bepaling der organieke verordening. Wil men dit niet,
dan zal men moeten voorstellen de verordening te wijzigen.
Zoolang dit niet is geschied, zijn burgemeester en wethou-
I ders niet ontslagen van de verpliglingom eene oproeping te
doen en heeft ieder lid van den raad het regt burgemeester en
I wethouders te wijzen op eene rigtige uitvoering der verordening,
j zooals bij art. 179 der gemeentewet imperatief aan het dage
lijksch bestuur is opgedragen. Het bezwaar der tegenstanders
kan dus niet ernstig zijnwant anders zouden zij op meer
doelmatige wijze trachten hun doel te bereiken door aan te
vangen met liet begin d. i. door wijziging van de organieke
verordening te provoceren.
De heer Meijer kan geheel met de bedoeling van burge-
moester en wethouders medegaan en deelt niet de bezwaren,
die daartegen zijn ingebragtmaar toch gelooft hij niet, dal de
raad zijne stem kan geven aan een besluitzooals dat door
burgemeester en wethouders is geformuleerdwelk gevoelen
blijkbaar door den heer van Sloterdijck wordt gedeeld.
Bij de organieke verordening op den ranghet getal enz. der
ambtenaren bij de gemeentewerken, in 1873 vastgesteld en in
1883 nader gewijzigd, wordt bepaald, dat moeten worden aan
gesteld, een directeur, een hoofdopzigter, drie opzigters, enz.
[Vermeent de raad op dat besluit te moeten terugkomen er zal
[dan een voorstel tot wijziging der verordening in dien geest
moeten worden ingediend. Maar de raad kan niet treden in
de uitvoering der verordening en door niet aanneming van het
I voorstel geacht worden geen hoofdopzigter te willen benoemen.
Spr. stelt daarom voorin de plaats van het voorstel van
[burgemeester en wethouders, de volgende motie aan te nemen:
'„De vergadering, burgemeester en wethouders dankzeggende
voor de uitvoerige inlichtingen gaat over tot de orde van den
dag."
Deze motie wordt ondersteund en in behandeling genomen.
De heer Troelstra wenscht eene nadere pertinente verkla
ring uit te lokken omtrent de bedoeling der motie.
De voorsteller is voor de wedervervulling der betrekking van
hoofdopzigterligt liet nu in zijne bedoeling datbij aan
neming zijner motieburgemeester en wethouders tot eene
oproeping zullen overgaandan kan spr. er zich mede verceni-
gen.
De lieer Möijör acht de bedoeling toch vrij duidelijk nl.
om den raad binnen den grens zijner bevoegdheid te houden.
De verordening is van kracht en moet, zoolang zij niet is ge
wijzigd, worden uitgevoerd door burgemeester en wethouders.
Een raadsbesluitdat die uitvoering noodzakelijk verklaartis
geheel overbodig en niet afdoende.
De Voorzitter wijst er op, dat de vorm van het voorstel
een gevolg is van de motie van den heer Duparcin eene vo
rige geheime zitting aangenomen. Bij burgemeester en wet
houders heeft de wijze van inkleedingde vorm van het voor
stel, een punt van overweging uitgemaakt en het collegie was
zoo overtuigd, dat een bepaald voorstel en niets anders verlangd
werd, dat zelfs aan het gevoelen van de minderheid in de motivering
geen plaats werd gegund. Spr. ziet niet inwaarom de raad
over het voorstelzooals het nu luidtniet zou kunnen stem
men. Men zal dan toch eene zuivere stemming en eene be
paalde beslissing in deze zaak krijgenterwijl daarentegen bij
aanneming der motic-Meijer de zaak weer ter sprake kan ko
men bij het aanbieden van eene voordragt. Het voorstel van
burgemeester en wethouders is eigenlijk goed beschouwd ook
niets anders dan een toegelichte motie.
De lieer Duparc heeft zijn naam door den voorzitter hooren
noemen naar aanleiding van zijne in eene geheime zitting ge
dane motie. Nu er dus eenmaal een tipje van den sluijer, die
over deze zitting hing, is opgeligtmeent spr. er nog wat meer
in deze openbare zitting van te moeten zeggen. Hij behoeft de
vergadering zeker niet te herinneren dat aanleiding tot deze
geheelc zaak is geweest eene vraagdoor den voorzitter namens
burgemeester en wethouders gedaanom te wetenhoe de le
den van den raad dachten over de vervulling der vacante be
trekking van hoofdopzigter. Spr. meende uit naam van alle le
den te sprekentoen hij zeidedat moeijelijk een antwoord op
die vraag kon worden gegeven daar niemand er op was voor
bereid en datwilden burgemeester en wethouders het ge
voelen van den raad over deze zaak wetenzij dezen eerst een
rapport hadden in le dienen over alles wat de directie der ge
meentewerken betreftvergezeld, casu quovan een voorstel.
Eerst daarna zou de raad een oordcel kunnen uitspreken. Spr.
diende toen eene motie in van bedoelde strekking, welke hij met
genoegen eenparig zag aangenomen. In die motie lag intusschen
duidelijk genoeg opgesloten dat alleen voor het geval bur
gemeester en wethouders voor vermindering van personeel
waren zij met een bepaald voorstelnl. tot wijziging der ver
ordening voor den dag hadden le komen.
Spr. zal thans zijne stem geven aan de motie van den heer
Meijeromdat deze den raad geheel op den goeden weg brengt.
De lieer van Sloterdijck kan het bezwaar van den voor
zitter niet deelen als zou door aanneming der motie van den
heer Meijernog geene beslissende uitspraak worden verkre
gen. Uit de toelichting op die motie waarin spr. tot zijn
groot genoegen eene eerbiediging van de stabiliteit eener verorde
ning ziet blijkt, dat de motie in den grond der zaak in har
monie is met het voorstel van burgemeester en wethouders
doch alleen in den vorm verschilt.
Het voorstel is een gevolg van eene motie van den heer Du
parc. Tijdens het indienen van die motie had de raad nog