98 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 October 1888. Dit geschiedt nu ookdoch langs minnelijken weg buiten reg- ten. Daar de gemeente het huis niet kan houden in een goeden staat van bewoonbaarheid, stellen burgemeester en wethouders voor, de overeenkomst te ontbinden met den 12 Mei 1889, doch tevens den huurder, die volgens de wet verpligt zoude zijn tot dien termijn het gehuurde te bewonenvrijheid te geven om met 12 November 1888 het huis te ontruimen. Nu zal hij echter niet vrijgesteld worden van eene andere verpligting, ofschoon dit wel uit de praemissen geheel in den geest van de wetzou moeten volgen nl. dat adressant worde ontheven van de verpligting om van 12 Nov. 1888 tot 12 Mei 1889 huur te betalen. Spr. stelt voorin dien zin de conclusie te wijzi gen, dat de huurovereenkomst op 12 November e.k. worde ontbonden. De heer Meijer wenscht aan burgemeester en wethouders eene inlichting te vragen. Bij het lezen zoowel van het voor stel als van het advies van den directeur der gemeentewerken is hem geblekendat vele pogingen zijn aangewend, doch zon der gunstig resultaat, om de gebreken van dit huis, nl. voch tigheid en champignonsop te heffen. Spr. vraagt nuof de toestand zóódanig isdat door den heer van Sloterdijck teregt zou zijn opgemerktdat het huis onbewoonbaar is. Kan deze vraag toestemmend worden beantwoord en is men er van over tuigd dat verdere pogingen evenmin zullen batendan is ook spr. er voor, om de huurovereenkomst met 12 Nov. e.k. te ontbinden. Kan evenwel die pertinente verklaring niet worden afgegevendan moet spr. bezwaar maken om enkel en alleen op gronden van billijkheid den adressant van de verdere huur te ontslaan. De Voorzitter heeft omtrent de beantwoording van deze vraag niet in overleg kunnen treden met het dagelijksch bestuur. Spreekt hij nu namens burgemeester en wethoudersdan moet hij zich geheel houden aan de motievenvoor dit voorstel aan gevoerd en geeft hij te kennendat hij het gevoelen van dit collegie omtrent de onbewoonbaarheid zóó heeft opgevatdat de bewoning van het huis is te beschouwen als schadelijk voor het gezin van adressant en dat hetblijkens de overgelegde verklaring van den geneesheer, hoogst wenschelijk isdat dit gezin het huis niet langer bewone. Spr. gelooft weldatwanneer in regten de eisch werd ge steld tot ontbinding van de huurovereenkomst, de absolute on bewoonbaarheid van het pand moeijelijk zou zijn te bewijzen. Hoewel de hulp der wet nu niet wordt ingeroepen, achten bur gemeester en wethouders het met het oog op den feitelijken toe stand van het huis billijkaan het verzoek te voldoen doch zij houden tevens zooveel mogelijk de belangen der gemeente in het oog. Ontbinding der huurovereenkomst op den 12 Mei 1889 wordt voorgesteld, omdat de huurjaren loopen van 12 Mei tot 12 Mei. Voor het overige kunnen burgemeester en wethouders nog geen voorstel doen omtrent de verdere bestem ming van dit perceel. Mogt de raad besluiten belangrijke her stellingen en verbeteringen aan te brengenen het daardoor weder in een staat van bewoonbaarheid te brengendan zal het daarna misschien weder kunnen worden verhuurd. De heer de la Faille kan zich de vraag van den heer Meijer zeer goed voorstellendaar het moeijelijk is mathema tisch zeker te bewijzen, dat het huis onbewoonbaar is. In de geneeskundige verklaring is dan ook op den voorgrond gesteld dat het huisondanks de talrijke verbeteringen in de laatste jaren daarin aangebragt bij voortduring de onmiskenbare sporen vertoont van den vochtigen bodemzich openbarende in vochtig uitslaande muren, het spoedig vergaan van plinten en houtwerk en het voortwoekeren van paddestoelen op verschillende plaat sen. Moeijelijk is het echter een causaal verband aan te too- nen tusschen dezen toestand van het huis en den slechten ge zondheidstoestand van enkele bewoners, maar een feit is het, dat dikwijls afwijkingen in laatstbedoelden toestand zijn waar genomen. Spr. kan bijv. op één voorbeeld wijzendat het jongste kind van den heer Jungius zóó ernstig in gevaar is ge weest dat spr. heeft geadviseerd het gedurende een geheelen winter buitenshuis te plaatsen hetgeen natuurlijk met opoffe ringen gepaard gingmaar toch dit gevolg had dat het kind gezond is teruggekeerd en beter weerstand kan bieden aan de kwade invloeden van het huis. Spr. gelooft dus weldat er termen bestaan om het verzoek in te willigenen kan zich dan mede uit een billijkheids-oog punt aansluiten aan het door den heer van Sloterdijck gespro kene die op regtsgronden in overweging geeft den adres sant niet alleen vrij te stellen van de verpligtingom het na 12 >Nov. e.k. te bewonen maar ook na dien datum huur tc betalen. Want bekwam hij de vrijstelling niet dan zou de geheele vergunning illusoir zijndaar hij er geen gebruik van zou kunnen makenterwijl hij bovendien de gelegenheiddie zich nu aanbiedtom een geschikte woning te bekomen t met 12 Mei 1889 welligt zou moeten missen. Wil men dus den adressant te gemoet komen in zijn billijk verlangen dan moei men dit niet ten halve doen. De heer van Sloterdijck wenscht nog een billijkheids en een utiliteitsgrond voor zijn amendement bij te brengen. In de eerste plaats gaat liet z.i. niet aan, om den adressant te dwingen nog een winter in deze woning te blijvenwaar de vochtigheid het kwaad isdat die woning voor hem onbruikbaar maakt. Maar in de tweede plaats zal het gemeentebelang er bij gebaat worden. Immersindien het huis met November wordt ontruimd zal men gedurende een half jaar ruimschoots de gelegenheid hebben, grondige verbeteringen aan te brengen en het pand voor bewoning weder en duurzaam geschikt te ma ken tenzij burgemeester en wethouders andere plannen ten opzigte van de verdere bestemming van het huis mogten heb ben welke echter aan spr. onbekend zijn. De heer Troelstra herinnert er aan dat de heer Jungius dit pand reeds eenige jaren heeft bewoonddat hij het eerst voor 2i jaar en daarna weder voor 5 jaren heeft gehuurd. Hierin ligt dus volgens spr. opgeslotendat de heer Jungius het huis niet ongeschikt aóhtte voor zijn huisgezin ook met wat de ge zondheid betreft. Een feit is het echter, dat er al die jaren paddestoelen voorkwamen en dat tot het wegnemen van die kwaal buitengewone uitgaven zijn gedaan. Het is zeer wel mo gelijk dat dit bijzonder vochtige jaar dit gebrek heeft verergerd. Spr. waagt evenwel de misschien wel wat ondeugende onder stelling dat zoo de heer Jungius nu geene geschikte woning had gevonden hij welligt dit verzoek niet zou hebben gedaan. Dit mag bij de beoordeeling dezer zaak niet uit het oog wor den verloren. Het kan zijndat de toestand van het huis na- deelig is voor den gezondheidstoestand van de bewoners; al thans de vele kostendie jaarlijks aan de verbetering er van worden ten koste gelegd hebben bij burgemeester en wethou ders de vraag doen rijzen of het niet beter warehet huis geheel af te breken. In afwachting van eene beslissing om trent de verdere bestemming, hebben burgemeester en wethou ders het billijk geacht, den adressant te gemoet te komen en de huurovereenkomst met 12 Mei 1889 te ontbinden waardoor hij dan toch van twee jaren huur zal worden ontslagen. De heer Dirks kan nog als billijkheidsgrond aanvoeren dat voor de eerste 2£ huurjaren waarvan de heer Troelstra ge waagde de heer Jungius zooals aan alle leden bekend is veel te veel huur heeft betaald. Het gevolg is geweest dat hij bij de inhuring voor de volgende jaren veel minder huur betaalde. Op grond nu van eerstbedoelde omstandigheid acht spr. het billijk den adressant reeds met 12 Nov. e.k. van de verdere huur te ontslaan. De heer Hijlkema had na het lezen der stukken den in druk gekregen dat het pand absoluut onbewoonbaar is maar na het thans gesprokene is hem gebleken, dat dit niet het geval is, maar dat het huis alleen voor den tegenwoordigen huurder onbewoonbaar is. Spr. acht het daarom gewaagd alleen op billijkheidsgronden zijne stem aan het voorstel van burgemeester en wethouders te geven. De heer de la Faille acht de ondeugende opmerking van Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 October 1888. 99 den heer Troelstra in zeker opzigt teregt gedaan. Maar, vraagt hij gaat het niet iedereen zoo dat hij partij wenscht te trek ken van eene gunstige omstandigheid. Het is mogelijk dat de heer Jungius genoodzaakt ware in het huis te blijvenzoo hij geen andere woning had gevonden. Het huis heeft ook wel zijne voordeelen en geriefelijkhedenhet biedt eene groote ruimte voor een talrijk gezin aan en heeft een flinken tuin. Maar dit een en ander neemt niet weg dat de ondervinding den heer Jungius heeft genoopt, dit verzoek te doen hetgeen hem niet euvel kan worden geduidnu hijwegens daling der huurprijzen, eene voor hem passende betere woning zal kunnen hurenterwijl hij bij zijne komst in deze gemeente moest nemenwat hij op dat oogenblik krijgen kon. Ieder ander zou evenzeer van dergelijke gelegenheid gebruik gemaakt hebben. Den heer Hijlkema doet spr. opmerken dat het huis niet bouwvallig, niet op het invallen is, dus niet absoluut onbewoon baar, maar wel relatiefhet is waardat de heer Jungius er nog jaren in zou kunnen wonen maar dan tot groot nadeel voor de gezondheid der bewoners, terwijl het voor de gemeente een lastpost is. Spr. herinnert er nog aandat de vorige be woner om dezelfde reden het huis heeft verlaten. De Voorzitter moet den heer Hijlkema nog nadrukkelijk te kennen gevendat burgemeester en wethouders het pand in den toestand waarin het nu verkeertnooit weder wenschen te verhuren. Zal het ooit weder moeten worden bewoonddan zullen eerst belangrijke verbeteringen moeten worden aange bragt om champignons te weren. De heer Meijer meent ook na de beantwoording van zijne vraag door den voorzitter zijne stem aan het voorstel te moeten onthouden. Noch uit het advies van den directeur der gemeen tewerken, noch uit de geneeskundige verklaring blijkt pertinent, dat in den toestand van het huis gegronde aanleiding bestaat om de huurovereenkomst te ontbinden. Zoolang men geen regtsgrond heeftdoch zich alleen op een standpunt van bil lijkheid kan plaatsen, mag de raad tot de ontbinding niet be sluiten. Meermalen zijn verzoekschriften tot ontbinding van huur ingekomen en altijd zijn die van de hand gewezen, alleen met vergunning, om het gehuurde onder goedkeuring van bur gemeester en wethouders aan anderen te verhuren. Daar de gemeente tegenover alle huurders zich gelijk moet blijven, zal de raad nu in gelijken geest moeten beslissen, wijl de toestand van het gehuurde zoodanig isdat het na daarin aangebragte herstellingen voor andere gezinnen bewoonbaar kan worden. De heer DuparC moet er den heer Meijer op wijzendat niet alle gevallen, waarin de raad over dergelijke verzoeken als het onderwerpelijke had te beslissen gelijk waren. Zoo heeft onlangs de heer Wijbrandi eene afwijzende beschikking gekre gen op zijn verzoek om ontheffing van de huur zijner bovenwo ning in de Prins Hendrikstraatomdat de raad in de omstan digheid dat het trappenklimmen voor de gezondheid van een zijner huisgenooten nadeelig is, geen voldoenden grond zag, om aan het verzoek te voldoen. De aanwezigheid van een trap toch is zeker geen gebrek van de woning. De Voorzitter zou het betreuren, als het denkbeeld van den heer Meijer bij de leden van den raad ingang vond, want daaruit zou volgen dat de gemeente nimmer de billijkheid zou mogen betrachten. Spr. is van oordeel dat, waar de gemeente als privaat persoon een harer eigendommen verhuurtzij bij omstandigheden als deze een huurder van de huur mag ont slaan en daardoor welligt voorkomendat een eisch tot ontbin ding volgens de wet worde ingediend. De beraadslagingen worden hierop gesloten. Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt nu in stemming gebragtmet het resultaat dat de stemmen staken. Vóór stemden de heeren HijlkemaBuma Dirks Theunisse, Duparc de la Faille Kuipers Oosterhoff en van Sloterdijck. Ingevolge de bepaling van art. 50 der gemeentewet zal in eene volgende vergadering tot eene nieuwe stemming over het amendement worden overgegaan. Daar voor deze openbare vergadering niets meer aan de orde iswordt zij door den voorzitter gesloten. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1888 | | pagina 2