10
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 16 Maart 1889.
gere scholen wordt verboden het geven van privaat onderwijs
aan leerlingen van de scholen waaraan zij zijn verbonden.
Zie bijlage n°. 2 tot het verslag van 's raads handelingen.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor te beslui
ten
I. tot vaststelling van de volgende bepaling
Het is den onderwijzer der openbare school verbodenpri
vaat onderwijs te geven aan leerlingen van de scholen waar
aan zij zijn verbonden tenzij in bijzondere gevallen met ver
gunning van burgemeester en wethouders de commissie van
toezigt op het lager onderwijs gehoord.
II. De in sub I bedoelde bepaling als nieuw art. 9 op te
nemen in de verordening ter uitvoering van de nieuwe rege
ling van het openbaar lager onderwijs (gemeenteblad n<>. 16
van 1884), de volgende artikelen te hernummeren in 10, 11,
12 en 13 en de verordening met alle daarin aangebragte
wijzigingen opnieuw in haar geheel vast te stellen en in het
gemeenteblad te doen opnemen.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Tll0UnisS0 heelt naauwkeurig en met veel belang
stelling kennis genomen "an dit voorstel. Gaarne wil hij me
dewerken tot het nemen van maatregelen om het privaat on
derwijs te beperkenmaar bij het lezen der onderscheidene
stukken is hij gestuit op een bezwaardat hij aan het oordeel
der vergadering wenscht te onderwerpen. Spr. is te weinig
deskundige op het gebied van wetten en hare uitlegging, dan
dat hij zich daarop zal begeven en zal dit aan anderen zijner
medeleden overlaten. Hoewel het jaren is geleden dat hij als
onderwijze^ vóór de schoolbanken stondtoch heeft hij zich
zooveel mogelijk op de hoogte gehouden van de gemeentelijke
ondervvijs-aangelegenheden. Hij moet het der commissie van
toezigt dan ook toegeven, dat het privaat onderwijs, bij de uit
gebreidheid, die het nu heelt gekregen een kwaad is, dat dient
te worden tegengegaan. Wanneer spr. echter de gronden voor
het aanhangige voorstel nagaatdan vermeent hij, dat behalve
het wettelijk bezwaar nog een paedagogisch bezwaar daar
tegen bestaatwaarmede z. i. wel rekening mag worden ge
houden. Er is een verschil op te merken tusschen het doel
dat de commissie van toezigt nastreefde met hare circulaires
van 1882 en 1885 aan de ouders der leerlingen, en het voor
stel, dat thans aan de orde is. In die circulaires woidt het
privaat onderwijs ontraden terwijl het bij dit voorstel wordt
verboden. Het voorstel gaat dus veel verder. Wel is er aan
getoond dat het privaat onderwijs beperkt en het noodzakelijk
verboden dient te worden, maar de commissie en burgemeester
en wethouders willen het toch toelaten en het alleen in zoo
verre verbieden, dat het niet mag worden gegeven door de on
derwijzers aan leerlingen van de school, waaraan zij zijn verbonden.
Wordt nu bij aanneming van het voorstel het kwaad weggenomen
In het geheel nietde nadeelen zullen er door toenemen. In elk
geval blijft het kwaad bestaan en op zijn best wordt het een
voudig verplaatst. Spr. verwacht voor het loffelijk pogen, om
het privaat onderwijs te beperken, beter resultaat wanneer door
de autoriteiten, op wier weg het ligt, eens werd onderzocht, of
het voorbereidend onderwijs wel voldoet aan de te stellen
eischenof de schoolen deze alleenbij het thans ge
volgd leerplan wel alles geeftwat van haar verwacht en
geëischt mag worden. De ondervinding heeft vele ouders en
ook spr. geleerd dat maar enkele kinderen in den gestelden
G-jarigen cursus de school geheel doorloopen of kunnen door-
loopen zonder privaat onderwijs te ontvangen. Spr. is er van
overtuigddat met het tegenwoordig leerplan het voor vele
kinderen noodzakelijk is dat zij eenigen tijd privaat onderwijs
genieten. De commissie schijnt wel van meening te zijn dat
de ouders gunstig voor dit voorstel zullen gestemd zijn maar
voor zoover spr. er over mag oordeelenis dat minder het
gevalals de commissie vermeent. Bovendien zal niemand
zich gaarne verkort zien in de vrijheid, om een privaat onder
wijzer voor zijne kinderen te kiezen.
De commissie wijst tot ondersteuning van haar voorstel op
mogelijke misbruiken. Bestaan deze werkelijk, dan zou dit
voor spr. het eenige motief kunnen zijn om met het voor
stel mede te gaanmaar hij wenscht de vraag te stellen of
er geen ander middel dan de voorgestelde verbodsbepa
ling bestaatom dat misbruik tegen te gaan. Bestaat het
werkelijk, dan moeten er toch onderwijzers zijn aan te wijzen
die er zich aan schuldig maken en ligt het op den weg der
bevoegde autoriteiten hen streng daarover te onderhouden en
ze voor mogelijke gevolgen te waarschuwen. Mogt dit nog niet
helpen dan zou spr. er niet tegen opzien krachtig tegen hen
op te treden. Nu hoort spr. wel fluisterendat er met de be
staande verordening in de hand toch niets aan te doen is
maar men zou dit evenzeer kunnen vreezen van een maatregel,
zooals nu wordt voorgesteld. In elk geval moeten misbruiken op de
meest krachtige wijze worden tegengegaan en als blijken mogt,
dat de door spr. aangegeven middelen niet helpendan zou
hij er zelfs niet tegen op zien mede te werken om alle
verordeningen betrekkelijk het lager onderwijs om te werken
en eene nieuwe regeling in te voeren waarbij dan zeker wel
middelen zullen kunnen worden gevonden, om het misbruik te
gen te gaan en de onderwijzers die er aan schuldig worden
bevondenonschadelijk te maken.
De commissie beroept zich in hare missive op hare vroegere
circulaireswaarin vrij omstandig de paedagogische gronden
voor hare afkeuring van het privaat onderwijs worden opgege
ven. Spr. zal niets afdingen op de waarde dezer gronden
maar hij moet toch de bescheiden opmerking maken, dat het
voorstel der commissie niet paedagogisch is. Naar spr's. oor
deel toch gaat het niet aan, den onderwijzers het geven van pri
vaat onderwijs aan hunne eigen leerlingen te verbieden en
dit wel toe te laten voor vreemde onderwijzers. Deze worden
dus gesteld tusschen de leerlingen en hunne eigen onderwij
zers en moeten het onderwijs aanvullen va,n eene hun vreemde
school. Op die wijze moeten de leerlingen hun vertrouwen
wel verliezen in hun eigen onderwijzers. Dit nu is spr's. pae
dagogisch bezwaar tegen het voorstel.
In de circulaires wordt ook over de leerplannen gesproken.
Spr. zal van deze niets zeggen daar de autoriteiten die tot
vaststelling er van hebben medegewerkthem een te goede
waarborg zijn, dat aan het opmaken dier leerplannen de
meeste zorg is besteed. Die leerplannen hebben nu ongeveer
7 jaar gewerkt. De vraag mag worden gesteld hoe zijn zij
uitgevoerd en wordt er ook van afgeweken 7,oo jawaarom
en in hoever? Spr. heeft straks reeds gezegd, dat het gros
van de leerlingen den zes-jarigen cursus niet zonder privaat
onderwijs kunnen doorloopen dat dit onderwijs moet aanvul
len wat de school in dien tijd niet altijd aanbrengen kan.
Bat de school en de school alleen niet aan de gestelde eischen kan
voldoen, schijnt toch ook door de commissie te worden ingezien.
Zij toch zegt in hare circulaire van 1882 dat de school en de
school alleen de leerlingen tot de vereischte ontwikkeling be
hoort te brengenmaar voegt er aan toe „als zij (de school)
slechts op oordeelkundige wijze wordt gesteund door de ouders
of voogden der leerlingen." De commissie erkent dus dat de
school gesteunden nog wel oordeelkundig gesteund moet
worden. Nu is de vraag gewettigd of er wel vele ouders
zijn ja of er wel één isdie durft beweren in staat te zijn
bij de tegenwoordig aan het onderwijs gestelde eischen en met
het oog op de wijze waarop het gegeven wordtdien steun
aan te brengen.
Privaat onderwijs zegt de commissie in diezelfde circulaire
verdermogt niet noodzakelijk worden geacht voor het brengen
der leerlingen tot de vereischte ontwikkelingen spr. geeft toe,
dat niet het privaat onderwijs den steun daartoe moest behoe
ven aan te brengen. Als de commissie thans of later in eene
circulaire aan de ouders kon schrijven „Het schoolonderwijs
aan de gemeentescholen nos. 2 en 3 moet op oordeelkundige
wijze worden gesteund. Privaat onderwijs is daartoe niet noo-
digwant in zooverre dit voor de leerlingen noodig is wordt
van gemeentewege in dien steun voorzien"dan ware reeds
veel gewonnenomdat alsdan het privaat onderwijs van zelf
zou verloopen. De voorgestelde maatregel zou dan niet noo
dig zijn.
Spr. keurt het goeddat tegen de uitbreiding van het pri
vaat onderwijs maatregelen worden genomen en onderschrijft
geheel de meening der commissie dat het voor de school niet
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 1G Maart 1889.
11
anders dan nadeclig kan zijn, als men haar onmaglig gelooft,
om te geven wat men van haar mag eischen''maar kan het
nu niet zijn, vraagt spr., dat men van de school te veel eischt?
Moet deze vraag bevestigend worden beantwoorddan is na
tuurlijk een bijzondere steun noodig. En van wie zouden de
leerlingen dien steun beter kunnen ontvangen dan van hunne
eigen onderwijzers In tegenstelling met de commissie zou
spr. het voor den geregelden gang van het onderwijs juist sto
rend achten, indien de leerlingen privaat ondeiwijs ontvingen
van vreemde onderwijzers.
Spr. heeft gemeend een en ander in 't midden te moeten
brengen en wacht nu eene weerlegging van zijne bezwaren af.
Hij hoopt dat een voorstel in zijn geest zal worden ingediend.
De lieer Moijor heeft met belangstelling door den heer
Theunisse diens paedagogische gronden hooren ontvouwen die
hem tegen het voorstel doen zijn. Spr. zal zich onthouden van
eene verdere ontwikkeling van die gronden en van zijne be
zwaren uit een billijkheids-oogpunt, daar hij één bezwaar heelt,
dat in zijn oog doch blijkbaar niet in dat der commissie on
overkomelijk is. Dat bezwaar vindt zijn grond in art. 35 der
vigerende wet op het lager onderwijs. Art. 24 der vroegere
wet van 1857waarvoor het tegenwoordige art. 35 in de
plaats is gekomen verbood den onderwijzers eenig ambt en
eene bediening te bekleeden handel te drijven enz. terwijl
art. 35 hun eveneens verbiedt handel te drijvenof eenige
nering of beroep uit te oefenen behalve het geven van onder
wijs. Hierdoor wordt dus uitdrukkelijk de vrijheid tot het geven
van onderwijs geconstateerden is het derhalve krachtens art.
150 der gemeentewet den raad niet geoorloofd, deze vrijheid
te beperken. Door deze vrijheid in de wet op te nemen heeft
de algemeene wetgever te kennen gegevendat deze aange
legenheid van algemeen rijksbelang is.
Nu deelde de commissie mededat de tegenwoordige minis
ter van Binnenlandsche Zaken geen bezwaar heeft tegen eene
uitlegging van art. 35 der onderwijswet in dien zindat de
gemeenteraad de bevoegdheid heeft behoudenbeperkende be
palingen op het privaat onderwijs te maken. De gronden
waarop die ministeriële beslissing rustzijn evenwel niet be
kend. Spr. kan tot ondersteuning van zijn gevoelen zich be
roepen op drie vroegere ministers die er anders over dachten
namelijk de ministers Heemskerk Six en Kappeynede laatste
is de maker der vigerende onderwijswet. Spr. zal de verga
dering niet vennoeijen met de belissingen van die ministers
wêer te geven maar wil er alleen op wijzen dat ook andere
autoriteiten dat gevoelen zijn toegedaan jadat de commissie
zelve in 1885 geen andere uitlegging aan art. 35 meende te
mogen gevenals spr. er in leest. In de circulaire van dat
jaar zeide zij dat „daar de wet tot regeling van het lager on
derwijs niet toelaatop eenigerlei wijze den onderwijzers het
het geven van privaat onderwijs te verbieden" enz.
Hoe is het nu mogelijk, dat de mannen, welke de circulaire
onderteekenden en, op ééne uitzondering na nog deel uitma
ken van de commissie van toezigtthans aan burgemeester en
wethouders in overweging geven het maken van eene bepaling,
welke zij in 1885 strijdig achtten met de wet?
Spr. meent met een en ander voldoende zijne stem te heb
ben gemotiveerd die hij tegen het voorstel zal uitbrengen.
De heer van Sloterdijck heeft ook bezwaar legen het
voorstel en wel bijna uitsluitend hetzelfde wettelijk bezwaar
als de heer Meijer. Hij zal dus niet in herhaling treden, maar
er aan toevoegen, dat art. 192 der tegenwoordige grondwet be
paalt dat het geven van onderwijs vrij is behoudens het toe
zigt der overheid. Op deze bepaling grondt zich de toepassing
van art 35 der onderwijswetwaarvan de bedoeling is te be
vorderen dat het geven van onderwijs door de onderwijzers
volkomen vrij is. De Raad zelf heeft in 1881 bij het herzien
en het met de wet in overeenstemming brengen van de verorde
ning op het lager onderwijs de vroegere bepaling weggelaten
waarbij den hooiden der scholen het geven van privaat onder
wijs behalve aan de normaalscholen, werd verboden. Deze
weglating is juist met het oog op art. 35 geschied.
De commissie stelt tegenover de uitspraken van vroegere
ministers thans eene beslissingin het vorige jaar door den
tegenwoordigen minister genomen. Te dezen aanzien zou spr.
den heer Dupare wel willen nazeggen wat deze zeide bij de
behandeling in 1887 van de verordening, houdende algemeene
bepalingen van politie toen aan de orde was een voorstel van
een der leden om in de verordening op te nemen het verbod tot
het dragen van wapenen en gewezen werd op het gevoelen
van den toenmaligen minister Heemskerkvolgens wien de
gemeentelijke wetgever bevoegd was dergelijke verbodsbepa
ling in de verordening op te nemen. De heer Dupare wees
er toen den voorsteller op dat eene enkele ministeriële be
slissing geen wet noch eene opvatting van eene wet verande
ren kan.
Spr. heelt evenwel nog andere bezwaren. In de eerste
plaats acht hij het voorstel van burgemeester en wethouders
niet voldoende gemotiveerd alleen door een verwijzen naar de
missive der commissie. Indien er voor het verbod één vol
doend algemeen motief ware vermeld dan zou daargelaten het
wettelijk bezwaarhet 't algemeen belang van het onderwijs
zijn n.l. dat het privaat onderwijs zulk een omvang had ge
kregen dat de onderwijzers daardoor werden afgetrokken van
hun taak aan de school zelve. Dat dit het geval zou zijn
blijkt nergens. De commissie zegt in hare missive wel, dat
zij op meer dan één grond het toenemend privaat onderwijs
steeds heeft betreurdals blijk waarvan zij verwijst naar
hare twee circulaires, maar hierin wordt alleen betoogd, dat
het onderwijs op de school gegeven, voldoende moet zijn en
wordt voorts gewaarschuwd tegen overdrijving bij de ouders.
De school moet geven wat zij belooft.
Dat beroep op de ouders heeft echter geene goede resultaten
gehad zoodat de commissie naar een ander middel uitzag ter
bestrijding van het kwaad.
De beteekenis van het in 't leven roepen van deze verbods
bepaling lost zich dus, volgens spr., eigenlijk hierin opdat ze
strekken moet ter adsistentie van de commissie van toezigt
die nu onmagtig is om aan het misbruik een einde te maken.
Spr. vindt deze remedie echter te kras. De commissie moet
z. i. volstaan met eene vriendelijke raadgeving aan de ouders
en overigens dezen vrij laten, en er naar streven, zooveel mo
gelijk te bevorderen dat de kinderen op de school voldoende
kennis kunnen verkrijgen. Men moge niet vergeten dat men
hier met geen willekeurig misbruik te doen heeftmaar dat
het niet te verwonderen is als op bevolkte scholen gelijk de
gemeentescholen nos. 2 en 3sommige leerlingen nog een
bijzonderen steun noodig hebben. Vele kinderen toch hebben
geen voldoend beheer over hunne aandacht en hun wilom
zich niet door eene talrijke omgeving te laten afleiden. Het
privaat onderwijs kan dan dienen voor een behoorlijk bevesti
gen van het op school geleerde.
Bovendien acht spr. den maatregel te vèrreikendomdat het
euvel thans niet zoo groot isals men uit de overgelegde
stukken zou moeten opmaken. In de circulaire van 1882 merkt
de commissie op, dat „een opzettelijk ingesteld onderzoek (haar)
heeft overtuigd dat het geven van privaat onderwijs aan de
leerlingen der bovengenoemde scholen (nos. 2 en 3) eene uit-
gebteidheid heeft erlangd, die, naar zij meent, (haar) den
pligt oplegt, daartegen met ernst te waarschuwen, zoowel in
het belang der schoolals in dat der leerlingen zeiven". In
hare circulaire van 1885 geeft zij o. m. te kennen, dat on
danks de circulaire van 1882 zij zich opnieuw genoodzaakt zag
tot de erkenning der treurige waarheid „het privaat onderwijs
heeftalthans bij de leerlingen van school 2 zeer tegen den
wil van het hoofd dier schooleene bedenkelijke uitbreiding
verkregen". Bestaat er thans reden lot het nemen van den
voorgestelden maatregel? Wanneer de inlichting, die spr.
heeft ontvangen juist is dat van de bijna 200 leerlingen op
school 2 er 37 privaat onderwijs ontvangen dan gelooft hij
dat uit die verhouding mag blijken óf dat de commissie in ha
ren vrees overdreven is, óf dat de circulaires van 1882 en 1885
krachtig dienst hebben gedaanwant men lean nu toch be
zwaarlijk meer zeggendat het privaat onderwijs eene be
denkelijke uitbreiding heelt verkregen. Met allen lof voor het
streven der commissie acht spr. den maatregel niet evenredig
aan den omvang van het kwaad.