22 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 16 April 1889. stond aan den adressant te kennen te geven. Maar zij denken verschillend over het aandeel van het gemeentebestuur in de regeling van den cursus. De commissie voor de bewaarscholen wenscht aan het verleenen van de subsidie de voorwaarde te verbindendat de regeling van den op te rigten cursus ge schiede in overleg met burgemeester en wethouders en onder nadere voorwaarden door dat collegie te stellen. Burgemeester en wethouders hebben tegen alle inmenging in die regeling be zwaar en motiveren ditdoor te wijzen op het gevaar dat het gemeentebestuur ook maar eenigszins eenige verpligting voor de toekomst op zich zou nemen. Dit acht spr. geen voldoend mo tief. Het is z. i. alleen de vraagofwaar de gemeente eene zoo belangrijke subsidie verleent voor de oprigting van dezen cursus het gemeentebelang niet medebrengtdat de regeling er van en vooral van het leerplan geschiede in overleg met burgemeester en wethouders. De commissie is van oordeel, dat dit van het grootste belang is en acht het geheel in den geest van de verordening op de gemeentelijke bewaarscholen die in art. 12 4e lid voor de kweekelingen aan die scholen be paalt datindien van wege de gemeente de gelegenheid tot hare opleiding wordt gegeven zij verpligt zullen zijn daarvan gebruik te maken. In verband hiermede is het dus hoogst wenschelijk dat de regeling van dezen cursus, die door de help sters aan de gemeentelijke bewaarscholen zal moeten worden bijgewoonden de vaststelling van het leerplan enz. geschie den in overleg met burgemeester en wethouders. Wanneer het dagclijksch bestuur geen ander bezwaar tegen het denk beeld der commissie mogt hebben dan het door hem aange voerde en het bij de te voeren discussiën mogt blijken, dat an dere leden der vergadering dat denkbeeld zijn toegedaan zal spr. een amendement tot aanvulling der conclusie van het voor stel in dien geest indienen. De heer Duparc kan zijne volle sympathie betuigen met het voorstel om subsidie en localiteiten te verstrekken voor de zen cursusdie geheel in den geest is der verordening voor de gemeentelijke bewaarscholen. Reeds vóór langen tijd is het belang van dergelijke inrigting herhaaldelijk besproken. Toen in 1886 de verordening voor de bewaarscholenontworpen door eene speciale raadscommissiewaarvan spr. met de heeren van Ha- rinxma thoe Slooten en Plantengade eer had lid te zijn in behandeling was werdop eene vraag van een lid dezer vergaderingdoor spr. het groote nut van een dergelijken cursus nog nader uiteengezeten verder toegelichtdat die commissie juist met het oog op de wenschelijkheid tot de op rigting van een cursus eene bepaling als van het 4e lid van art. 12 had voorgesteld. Nu is echter bij spr. de vraag gere zen ofindien deze cursus door den adressant wordt op- gerigt, de aangehaalde bepaling der verordening wel toepassing zal kunnen erlangen Spr. gelooft van nietdaar ofschoon de gemeente subsidie verleent, het daarom nog geene gemeen telijke inrigting zal zijn. De heer Meijer meent een correctief gevonden te hebben, door het gemeentebestuur voeling te doen houden met den oprigter van den cursus, wat betreft de regeling van het leerplan enz. Maar al werd zelfs het leerplan in overleg met en onder goedkeuring van burgemeester en wethouders vast gesteld, dan nog had men geene gemeentelijke inrigting en kon de bepaling der verordening niet in toepassing worden gebragt. Het eenige zou zijn, dat in de aanstelling der kweekelingen de zen de verpligting werd opgelegdvan dezen cursus gebruik te maken. De heer van Harinxma thoe Slooten is het met den heer Duparc eens datals men zich aan den letter der ver ordening houdt, dan in cas van subsidie en zelfs van inmenging van het gemeentebestuurmen nog niet komt tot een gemeentelij ken cursus, waarvan in de verordening sprake is. Wenscht mendat de kweekelingen van dezen cursus zullen gebruik maken waar alles voor te zeggen isdan zal de verordening moeten worden gewijzigd, maar spr. kan niet inzien, dat de verorde ning hare toepassing zou verkrijgen, alleen door inmenging van het gemeentebestuur in de regeling van dien cursus. Heelt die inmenging plaats al dan nietin ieder geval zal de verorde ning moeten worden gewijzigdwanneer men een verpligt ge bruik van den cursus voor de kweekelingen wenscht. Naar spr's oordeel verdient het denkbeeld van burgemeester en wethouders aanbevelingom de geheele regeling van den cursus over te laten aan den adressantdie hem zal oprigten. Deze vraagt nu aan de gemeente eene subsidie en het vrije gebruik van eene localiteithetgeen voor de kans van slagen noodzakelijk is. Men moet echter niet voorbij ziendat het gemeentebestuur overigens geheel onbekend is met de finantiële zijde van de zaak. Nu acht spr. het bedenkelijkdatwaar de ontwerpers van het plan dit zeker zeer goed zullen hebben overwogen van gemeentewege eene directe inmenging in de regeling van den cursus geëischt zal worden. Het ligt toch voor de hand, dat alsdan, bij verschil van opinie, dezerzijds op merkingen zullen worden gemaaktdie al of niet ingewilligd wordenof dat wijzigingen worden gevraagddie eene verhoo ging van kosten tengevolge kunnen hebben, zoodat het bestuur van het Departement dan alligt met de vraag zal komen om de subsidie te verhoogen. Het gemeentebestuur zal er zich alleen toe moeten bepalen om, wanneer het hem voorkomt, dat de uitvoering van'het plan gebrekkig ishet bestuur van het Departement daarop te wijzen en hem in overweging te geven er aan tegemoet te komen. Mogt men daaraan geen gehoor geven en het blijken dat de bijdrage uit de gemeentekas geen welbesteéde uitgaaf is dan kan worden voorgesteld de subsidie in trekken. Spr. stelt echter in eene corporatie, als de adressant, te veel vertrou wen dan dat hij haar niet geheel zou willen vrijlaten in de uitvoering van haar plan en de verdere regeling. Alleen eenige controle over de fmantiën acht spr. wenschelijk. Spr. voegt hier nog de opmerking aan toe datwaar de commissie over de gemeentelijke bewaarscholen op dit gebied reeds eenige ervaring heeft opgedaan, het Departement voor ee deel uit het midden van die commissie de leden voor de con missie van toezigt en beheer van dien cursus zal kiezen. Dit zal nog te meer een reden zijnom het bestuur geheel vrij te laten. Spr. zal dus stemmen tegen het aangekondigde amen dement van den heer Meijer. De heer de la Faille is het geheel eens met de zienswij ze van den heer Meijer en hij kan zich ten volle met diens motieven vereenigen. Het behoeft echter geen betoogdat die geachte spreker volstrekt niet op het oog heeftom door ver wezenlijking van zijn denkbeeld toepassing te geven aan de ver ordening, maar hij heeft alleen willen doen opmerken, dat dit denk beeld geheel in overeenstemming is met den geest van de veror dening. Is men het hiermede eens, dan mag men de oprigting van dezen cursus van een overwegend gemeente-belang achten en verdient het overweging dat de gemeente die zich voor het bewaarschool-onderwijs zoovele opofferingen getroosteene stap doe in de goede rigtingdie zij tot nu toe steeds heeft voor gestaan. De heer van Harinxma zeidedat de adressant het plan wel rijpelijk zal hebben overwogen, en dit zal zeker het geval zijn, maar spr. doet opmerken, dat het plan van de op rigting van een dergelijken cursus reeds vroeger bij de raads commissie voor de bewaarscholen in overweging is geweest, maar dat voorstellen van die zijde tot hiertoe achterwege zijn geble ven met het oog op de groote kosten. Zoo heeft reeds in 1884 het hoofd van een der bewaarscholen zich tot de commissie van toezigt op het lager onderwijsonder wie toen nog het toezigt op de bewaarscholen ress' beerdegewend en met kracht bij haar aangedrongen op ae oprigting van een cursus voor helpsters. Ook deze commissie juichte dat denkbeeld zeer toe, maar meende, ook om de kosten, geene vrijheid te heb ben de oprigting te bevorderen. Eindelijk meent spr. te mogen vermelden dat de voorzitter der commissie voor de gemeentelij ke bewaarscholen in het vorige jaar met groote belangstelling de zaak der oprigting van een cursus van gemeentewege heeft getracht te bevorderen. Nu heeft het bestuur van het Departement de zaak op zich genomen. Spr. kan zich begrijpen dat burgemeester en wethouders thans vooral aarzelende zaak voor rekening der gemeente te nemenmaar dan wordt toch volgens spr. door Verslag der handelingen van den gemeentel' ■aad te Leeuwarden, van den 16 April 1889. 23 het verleenen van eene zoo belangrijke subsidie en het ver strekken van eene localiteiteen inmenging in de plannen van den adressant geregtvaardigd. Spr. heeft hierbij o.a. het leer plan op het oog. Het schema daarvan heeft de aandacht van de commissie voor de gemeentelijke bewaarscholen getrokken en verdient haars inziens nadere overweging. Het is de commissie lang niet onverschillighoe dit plan is ingerigtwaar het eene zoo belang 'ijke zaak als de opleiding van helpsters aan bewaar scholen betreft. Spr. is dus voor inmenging van het gemeen tebestuur en verwacht met volle instemming het amendement van den heer Meijer. De heer Duparc heeft straks alleen willen doen uitkomen, dat liet correctief van den heer Meijer niet voldoende is om dat, al werd het amendement van dat geachte lid aangenomen, deze cursus nog geene gemeentelijke instelling zou worden en de verordening toch alleen spreekt van een cursus van gemeen tewege opgerigt. Wat nu het denkbeeld van de commissie, tot dusver door spr. niet aangevoerd, aangaat, hij gelooft, dat zij mag geacht wor den te zijn „plus royaliste que le roi". Zij de commissiewil aan burgemeester en wethouders opdragen met het bestuur van het Departement in overleg te treden over de verdere re geling v\n den cursus en daaraan nadere voorwaarden te stel len doch burgemeester en wethouders achten dit niet noodig zelfs niet gewenscht en blijken wat eene goede regeling be treft vertrouwen te stellen in den adressant. Het bezwaar dat burgemeester en wethouders niet voldoende op de hoogte der zaak zouden zijn om hun oordeel over eene cursus-rege ling uit te spreken, geldt bij spr. niet. Hij vestigt de aandacht op de wet op het lager onderwijs, die in art. 21 o.a. voor schrijft, dat de vaststelling van het leerplan voor de lagere scho len geschiedt door het hoofd der school, onder goedkeuring van burgemeester en wethouders en den distriets-schoolopziener. Spr. zal zeker geen tegenspraak ontmoeten als hij beweertdat het leerplan voor eene lagere school nog heel wat anders is dan een leerplan voor een cursus als deze, en toch is de controle daar over aan burgemeester en wethouders opgedragen. Waar nu in dat onderwerp bij burgemeester en wethouders genoegzame kennis wordt verondersteldmet zooveel te meer grond mag men hun in deze materie voldoende zaakkennis toekennen. De heer Troelstra gelooft, dat dit onderwerp niet zoo ge heel onschuldig is en wel eenig nadenken vereischt. Hij heeft door de heeren Meijer en de la Faille hunne denkbeelden hoo rei. ontwikkelendoch vor.d bij hen een groot verschil. De heer de la Faille is het denkbeeld van den heer Meijer toege daan omdat het hier een specifiek gemeente-belang geldt en het gemeentebestuur reeds lang dien weg op wilde. De heer Meijer wil echter de gemeente ten opzigte van dezen cursus voor alle verpligtingen in de toekomst vrijlaten en hij meent, dat zijn amendement dit geheel doet. Spr. beschouwt evenwel den cursus voor opleiding van help sters aan bewaarscholen niet als een specifiek gemeente-belang, doch meer als van algemeen belang. De cursus toch zal niet speciaal voor de bewaarscholen in deze gemeente kweekelingen opleidenmaar deze zullen na hunne opleiding te hebben ont vangen ook elders in betrekking gaan. Wij zouden althans vooralsnog, den weg niet op willen die de heer de la Faille aanwijst en daarop zefs niet eens een eersten stap willen zet ten. Volgt men nu 1.. denkbeeld der commissie, dan zal men de gemeente in sterke mate aan de inrigting verbinden zooals de heer van Harinxma het zoo juist deed uitkomen. Bur gemeester en wethouders wenschen dan ook slechts eene sub sidie te geven aan dezen cursus omdat het belang van de ge meentelijke bewaarscholen er bij is betrokken maar overigens die subsidie te verleenen op dezelfde wijze als aan andere instel lingen bijv. aan de Ambachtsschoolde Zuivelschool e.a., waar bij het gemeentebestuur zich van alle inmenging heeft onthou den. De commissie zegt in haar rapportalleen te willen, dat het dagclijksch bestuur zal medewerken tot het vaststellen van het leerplanmaar adviseertals voorwaarde te stellen „dat de verdere regeling van den op te rigten cursus geschiede in overleg met burgemeester en wethouders en onder nadere door hen te stellen voorwaarden". Daarin ligt veel meer opgesloten en het heeft veel wijdere strekking dan eenvoudig het vaststellen van een leerplanzóódat burgemeester en wethouders daaruit de bevoegdheid zouden kunnen putten zich in alles, wat den cur sus betreftte mengen. Spr. gelooftdat het jaarlijks indie nen van een verslag, dat aan den raad kan worden medegedeeld, en van eene rekening en verantwoording van het beheer vol doende zal zijn. De heer van Harinxma thoe Slooten wenscht nog eene enkele opmerking te maken. De heer de la Faille gaf te kennenniet in te ziendat het gemeentebestuur zich niet eene inmenging zou mogen voorbehouden. Niemand zal die bevoegdheid betwistenmaar de vraag is hetof dat voorbehoud wenschelijk is. De geachte vorige spreker vindt hier veel tegen te zeggen en is het met spr. eensdat men door dien eisch aan den adressant te stellen eigenlijk zou ge raken tot eene gemeentelijke inrigting, gesubsidieerd door in stellingen. Dit juist moet men voorkomen men dient de op- rigters van den cursus geheel vrij te latenen alleen tot voldoenden waarborg voor een goed gebruik van de subsidie enkele regelen voor te schrijven. De heer Duparc beroept zich op art. 21 der wet op het la ger onderwijs om aan te loonendat burgemeester en wet houders zeker wel bij magte zullen zijnzich met de vaststel ling van het leerplan voor dezen cursus te bemoeijen. Spr. veroor looft zich de opmerkingdat de vergelijking met dat wetsartikel niet opgaat. Dit artikel toch geldt alleen voor openbare niet voor bijzondere lagere scholen. Openbare lagere scholen zijn volgens art. 3 der wet alle lagere scholenwaarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de gemeenten of het Rijk worden gedragenterwijl alle andere bijzondere scholen zijn. De ratio legis is bij het lager onderwijs eene anderedan bij de be waarscholen. Die duidelijke aanwijzing, dat alle lagere scholen die gesubsidieerd worden door de gemeente of het Rijkper se openbare zijn, is gedaan, omdat de wetgever vooruit kon bere kenen dat men in sommige gevallen tegenover het bijzonder onderwijs te strijden zou hebben met vijandige bedoelingen en tegenwerking. Van dit alles is in deze materie geen sprake. Door een cor poratie is het aanbod gedaan, een cursus voor helpsters op te rigten en daarvoor eene subsidie van de gemeentezonder ver dere inmenging, gevraagd. Men moet dus niet verder gaan dan gevraagd isten einde van dezen cursus niet te maken eene gemeentelijke inrigting met subsidie van anderen. De Voorzitter is het met de heeren van Harinxma en Troelstra eens dat men wel zal doen met het denkbeeld der commissie niet te volgen, te meer, omdat de andere corpora ties die voor een finantiëlen steun toezegging dedengeene voorwaarden stelden. Spr. is er voorts van overtuigddat het Departement do belangen der gemeentebewaarscholen en van het onderwijzend personeel zal behartigen door, met erkenning van de ervaring der commissie voor de gemeentelijke be waarscholen leden dezer commissie in zijne commissie voor den cursus op te nemen. Ook is het denkbeeld niet noodig voor de toepassing van de verordening. Blijkt art. 12 niet voldoende te zijn dan kan spoedig eene wijziging volgen tenzij voor de in het vervolg te benoemen helpsters bij hare aanstelling of' aan de thans reeds in functie zijnde bij nader schrijven de verpligting worde opge legd om dien cursus bij te wonen. De heer de la Faille wenscht met een enkel woord den heer Troelstra te beantwoorden waar deze eenig verschil meende te bespeuren tusschen de opinie van spr. en die van den heer Meijer. Het is mogelijk dat zij verschillende zijden der kwestie in het licht hebben gesteld doch in hoofdzaak zijn zij 't vol komen eens. De heer Meijer heeft z.i. het belang van het be waarschool-onderwijs als een gemeentebelang op het oog, waar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 2