30 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 21 Mei 1889. uit te voerenhij dan volkomen vrijheid moet hebben dat werk te maken met alle middelen die hem ten dienste staan zonder eenige beperking daarin. Hij zal zich enkel aan de in het bestek opgenomen verpligtingen hebben te houden. Kan de Raad dus niet op directe wijze aan het verzoek voldoen toch kan hijnaar het spr. voorkomtgemakkelijk aan de wenschen van de adressante tegemoetkomen. Wanneer met kracht de hand wordt gehouden aan de verpligtingom de uitvoering van eenig werk alleen toe te vertrouwen aan een aannemerdie voldoende eerlijk en solied is en bovendien bekwaam genoeg om het werk naar behooren uit te voeren dan behoeft men niet te vreezen dat zij werklieden in dienst nemen die zij niet voldoende betalen. De ondervinding heeft geleerd dat bij slechte, onbekwame aannemers de werklieden de dupe zijn. Spr. is er van overtuigddat burgemeester en wethouders steeds hierop bedacht zijn maar toch wenscht hij van deze gelegenheid ge bruik te maken om hun te verzoekenin het vervolg met de grootste stiptheid er mede voort te gaan en een werk alleen hem te gunnendie getoond heeftde geschikte man op de geschikte plaats te zijn. Dan zal voorzeker een verzoekals het onder werp el ijk e dat de Raad zijn invloed aanwende in het belang van de werkliedenniet meer worden gedaan. Het tweede onderdeel van het adres is van wijderen omvang, n.l. „dat bij de zamenstelling der bestekken al datgene in het oog worde gehoudenwat in de tegenwoordige tijdsomstandig heden het meest met de gemeentebelangen strookt." Burge meester en wethouders zeggen zich bewust te zijnten aan zien der bestekken steeds de belangen der gemeente in het oog te houden en dat de adressante dan ook in gebreke is gebleven, feiten aan te voeren waaruit het tegendeel zou blijken. Dit laatste is juist, maar voor dat spr. de eerste verklaring onder schrijft, wenscht hij aan burgemeester en wethouders eene vraag te doenn.l. of het waar isgelijk hij meent te weten dat de algemeene voorschriften voor aanbestedingen van wege het Rijk worden toegevoegd aan de bestekken voor gemeentelijke aanbestedingen Bestaan er geene gemeentelijke algemeene voorsclniften De Voorzitter zegt dat geene algemeene gemeentelijke voorschriften bestaandoch dat in de meeste bestekken de al gemeene voorschriften van het Rijk van toepassing worden verklaardvoor zoover de aard van het werk dit toelaat. Tot nog toe heeft dit tot geene moeijelijkheden aanleiding gegeven en verkrijgt men daardoor den noodigen waarborg voor een goederigtige uitvoering van het werk. Nog een ander punt is door den heer Bekhuis aangeroerd. Dit geachte lid heeft tot spr's. genoegen zijne instemming met het voorstel betuigd en verder burgemeester en wethouders op het hart gedrukt er voor te zorgendat de werken steeds aan den geschiktsten aannemer worden toevertrouwd. Spr. kan de verzekering geven dat burgemeester en wethouders altijd zoo veel mogelijk in dien geest handelen. Wanneer de ingekomen inschrijvingsbriefjes voor een of ander werk zijn geopenddan wordt altijd de soliditeit en de bekwaamheid van den laagsten inschrijver nagegaan en wordt aan den directeur der gemeen tewerken gevraagd of die persoon bij hem bekend staat als ge schikt om het werk uit te voeren. Er moeten echter bepaalde redenen bestaanom de laagste inschrijving te weigeren, anders zou de maatregel tot willekeur leiden. De heer Bekhuis betuigt zijnen dank voor de bekomen in lichtingen hij heeft met genoegen de verzekering van den voorzitter gehoorddat telkens bij elke aanbesteding aan den directeur der gemeentewerken als den eenig daartoe bevoegden ambtenaar de vraag wordt voorgelegdof de laagste inschrijver met de noodige bekwaam- en geschiktheid is toegerustom het werk naar behooren uit te voeren. Dan verkrijgt men de zekerheiddat aan alle eischen zal worden voldaan. Doch minder voldaan gevoelt spr. zich door het antwoord op zijne vraag betreffende de algemeene rijksvoorschriften. Hij acht het hier de plaats nietom deze te besprekenmaar hij beschouwt ze als ten eenenmale ongeschikt voor gemeentelijke werken. Hij betreurt het, dat er geene algemeene gemeente lijke voorschriften bestaan, die rekening houden met plaatselijke toestanden. Bedriegt hij zich nietdan hebben vroeger wel zoodanige voorschriften bestaan. Hij vermeentdat ook de verschrikkelijke rijksvoorschriften den langsten tijd hebben ge leefd en hooptdat spoedig het oogenblik zal zijn aangebroken, waarop van wege de gemeente algemeene voorschriften zullen worden vastgesteld waardoor de belangen èn van de gemeente èn van den werkgever èn van den werkman* zullen worden be vorderd. De Voorzitter wijst er op, dat juist de gemeentelijke voor schriften zijn ingetrokken omdat het gebleken wasdat zij niet alle steekhoudend waren en zij bijv. bij den bouw van de Beurs tot moeijelijkheden aanleiding gaven. Spr. raadt den heer Bek huis aan zijn denkbeeld bij de commissie voor openbare wer ken waarvan hij lid is, ter sprake te brengen. Wanneer hij daar zijne zienswijze nader ontwikkeltkan het misschien tot een voorstel in zijn geest aanleiding geven. De heer Troelstra moet even doen opmerken dat het wel waar zal zijndat aan de algemeene voorschriften gebreken kleven doch dat in onze gemeente gewoonlijk alleen onder houdswerken voorkomen die jaarlijks terugkeeren. De gebre ken van de algemeene voorschriften zullen dus tot een minimum hunne werking kunnen uitoefenen. Van daar dan ook misschien, dat burgemeester en wethouders nooit van die gebreken heb ben bemerkt. En waar de heer Bekhuis wees op gemis van feiten zoo moet spr. doen opmerkendat dat geachte lid ook geen enkel feit heeft aangevoerd waaruit zou blijken dat de algemeene voorschriften voor de gemeente-aanbestedingen min der doelmatig zouden zijn. Den heer DuparC verwondert het nietdat de heer Bekhuis over dit onderwerp het woord heeft gevoerd. Niet lang geleden toch had die geachte spreker in eene andere vergadering den staf gebroken over de algemeene voorwaarden en vond hij bij die vergadering voor een groot deel instemming. Men heeft echter algemeene voorwaarden van het Ministerie van Water staat van dat van Binnenlandsche Zaken en van dat van Oor log. Nochthans gelijken zij op elkander als twee druppelen wa ter. Zij worden echter niet alleen door Leeuwardenmaar bijna algemeen toegepast, ook door provinciën, waterschappen, pol derbesturen ja zelfs door particulieren. Spr. zal de eerste zijn om te erkennendat aan die voorwaarden gebreken kleven in eene andere betrekking komt hij herhaaldelijk er mede in aan raking en kan hij er dus eenigszins over oordeelen. De voor zitter wees er teregt op, dat de vroegere gen: eente-voorwaarden, tot moeijelijkheden aanleiding gaven als men die echter legt naast de door de geachter. eersten spr. bedoelde algemeene dan moet men zich slechts verbazen dat ze nog zóó lang hebben gewerkt. Zij waren niet alleen oud maar ook verouderd geworden en zijn teregter tijd door de algemeene voorschriften vervangen. Spr. meent intusschen den heer Bekhuis er op te moeten wijzen dat deze evenals ieder lid bevoegd is in voorkomende gevallen een voorstel te doen tot toepassing van art. 142 der gemeentewet. Dat artikel bepaalt immers dat de raad zich de vaststelling der plannen en voorwaarden van aanbesteding der gemeentelijke werken kan voorbehouden. In elk concreet geval spr. heeft hierbij niet de gewone onderhoudswerken maar een of ander belangrijk werk op het oog zal de raad op een goed gemotiveerd voorstel van den heer Bekhuis speciale voor waarden kunnen vaststellen waardoor men, zooveel noodig, kan ontkomen aan de algemeene voorwaarden. Ook als lid der com missie voor openbare werken zal de heer Bekhuis in zoodanig geval den raad steeds niet weinig van voorlichting kunnen dienen. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt nu zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verscherping der bepalingen betreffende de keuring van vee en vleesch. (Zie bijlage no. 4 tot het verslag van 's raads handelingen.) Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor de veror dening van den 24 Januarij 1884 (gemeenteblad no. 5) te ver scherpen door daarin op te nemen bepalingen om a. den invoer van versch vleesch en van dood vee bij nacht te verbieden. b. de keuring van al het ingevoerde versch vleesch verplig- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 21 Mei 1889. 31 tend te stellen een en ander behoudens de noodzakelijke uit zonderingen. e. ten aanzien der stieren ossen koeien vaarzenpinken en kalveren die beneden eene zekere som ten rijkskantore al hier worden veraccijnsdkeuring zoowel vóór als na de slag- ting verpligtend te stellen. De voorzitter stelt voor tegelijk met dit voorstel in behande ling te nemen het heden ter tafel gebragt adres van de vereeni- ging ter bevordering van volksgezondheid die in overweging geeftdit voorstel niet aan te nemen doch allereerst advies in te winnen van een bevoegd deskundigeaan wien zal dienen te worden opgedragen de middelen aan te gevenwelke noo dig zullen zijn om te geraken tot een in alle opzigten doeltref fende keuring van het vleesch in deze gemeenteen van af doende bepalingen ter voorkoming van invoer van voor de ge zondheid schadelijk vee en vleesch. De algemeene beraadslagingen over het voorstel en het adres worden geopend. De heer de la Faille maakt gaarne de woorden in den aanhef van liet adres tot de zijne. Ook hij heeft met belang stelling kennis genomen van dit voorstelomdat elke poging om verbetering te brengen in den toestand waarin het toezigt op de consumptie van vleesch hier ter stede verkeertvoorzeker belangstelling verdient. Met leedwezen heeft hij echter in dit voorstel den historisch en achtergrond gemistwaarvan het niet kan worden losgemaakt. In de laatste tien jaren is de keuring van vee en vleesch her haaldelijk met ernst besproken en zijn allerlei denkbeelden daar omtrent ontwikkeld die evenwel tot nu toe geen afdoende re sultaten hebben opgeleverd. In 1878 heeft de vereeniging tot bevordering van volksgezondheid de kwestie van de keuring in een uitvoerig rapport behandeld waarin zij den toestand zoo als die volgens haar wezen moestmet den bestaanden toe stand vergeleek en daarbij tot geen gunstig resultaat kwam. Zij verzocht daarom eene betere regeling van het onderzoek en de oprigting van een abattoir, welke beide zaken zij ten naauwste aan elkaar verbond omdat zij van meening was dat een goed toezigt alleen van een abattoir te verwachten was of liever, dat de bezwaren tegen- den bestaanden toestand zouden worden opgeheven door centralisatie van het toezigt in een abattoir. Dat adres werd in 1879 behandeld. Burgemeester en wethou ders stelden naar aanleiding er van voor hun collegie uit te noodigen te zijner tijd een plan voor te bereiden tot oprigting van een abattoir, onder mededeeling aan de adressante, dat de raad het met wenschelijk achtte de bestaande verordening op de keuring van vleesch enz. te wijzigen en andere maatrege len te nemen alvorens een besluit tot stichting van een abat toir was genomen en aan dat besluit uitvoering was gegeven. Burgemeester en wethouders waren toen dus blijkbaar geheel doordrongen van de wenschelijkheid tot het stichten van een abattoir. De raad kon zich niet geheel met dat voorstel ver eenigen en besloot in de eerste plaats de veroidenmg op de keuring van levensmiddelen te herzien en in de tweede plaats, burgemeester en wethouders uit te noodigen binnen zes maan den een plan voor een abattoir bij den raad in te dienen. Na dien tijd zijn bij verschillende gelegenheden verbetering van het toezigt en de stichting van een abattoir behandeld totdat in 1882 aan eene commissie van drie leden uit den raad werd opgedragendie vergadering te dienen van consideratiën en advies omtrent de uitvoerbaarheid en wenschelijkheidom van gemeentewege een abattoir op te rigten en het slagten daar ter plaatse verpligt te stellen. Hoewel nu verschillende omstandigheden er toe hebben geleiddat die commissie nog niet aan haar mandaat heeft voldaan zoo kan haar bestaan toch niet worden geignoreerd en moet men blijven vasthouden aan de mogelijkheid van de oprigting van een abattoir hetgeen in het voorstel van burgemeester en wethouders niet het ge val is die den raad niet hetzelfde standpunt willen doen inne men als voor tien jaren. Die consideratie trad bij spr. onder het lezen van het voorstel op den voorgrondwant naar het hem voorkomt zal dat niet veel helpen. Er wordt o.a. voorgesteld den invoer van versch vleesch en van dood vee bij nacht te verbieden en de keuring van al het ingevoerde versch vleesch verpligtend te stellen. Dit is wel ietsmaar zeer weinig. In het voorstel wordt gewezen op het groote kwaad vooral gelegen in den invoer van versch vleesch waarop ook de aandacht is gevestigd door den vroe- geren gemeente-veearts, den heer Verdenius die in zijn advies, dat lot het doen van dit voorstel aanleiding heeft gegeven zich ongunstig over den clandestienen invoer van vleesch uitlaat. Spr. weet weldat dit een van de lastigste zaken is waar van het euvel niet gemakkelijk is weg te nemenmaar de eenige manier om dat zooveel mogelijk te bestrijden zou zijn, dat voor den invoer een vast bureau van controle werd opge- rigt. Door de tegenwoordige regelingdat de commiezen bij 's rijks belastingen als keurmeesters optreden is wel eenige verbetering tot stand gebragtmaar eene verpligte aangifte be staat niet. Burgemeester en wethouders trachten door den voor gestelden maatregel hieraan tegemoet te komenmaar spr. acht dien alleen dan uitvoerbaarwanneer een vaste plaats van aangifte wordt aangewezen als onderdeel van een abattoir. Want al moge de keuring van geslagt vee en van vleesch iets beteekenen, dit is gering tegenover de waarde van eene keu ring van levend vee of geslagt vee in zijn geheel. Van der- gelijken maatregel zou veel goeds zijn te verwachten. Met alle waardeering dus van het vele goede in het voorstelbe vat dit volgens spr. te weinig, om in de behoefte te kunnen voorzien. De heer DuparC sluit zich volkomen aan bij de woorden van den heer de 4a Faille omtrent het voorstel van burge meester en wethouders. Hij brengt hulde aan de goede be doelingen van het dagelijksch bestuur met het indienen er van en wil tevens verklaren dat het voorstel hem bij de eerste lezing toelachte. Voor eenigen tijd is door den Raad van Groningen eene verscherping van de verordening in gelijken geest vastge steld. Spr. is evenwel later tot andere gedachten gekomen door de voorlichtingontvangen in eenè onlangs gehouden vergade ring van de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid. Daar was aanwezig een deskundige bij uitnemendheid op vee- artsenijkundig gebied, en van dezen hebben de leden dingen ver nomen die er in de eerste plaats toe hebben geleiddit adres bij den raad in te dienen. Hierin is wel is waar niet alles op genomen wat besproken ismaar toch blijkt er voldoende uit, dat de vereenigingvoorgelicht door dien deskundige op veeart- senijkundig gebied de voorgestelde maatregelen ten eenenmale onvoldoende acht en zelfs vreestdat de toestand nog minder zal wordenomdat het publiek min of meer in slaap zal wor den gewiegd in de meening dat men nu voortaan niet dan goed, deugdelijk vleesch zal bekomen. Het grootste bezwaar ligt altoos in het personeel der keur meesters. Wie zijn deze De rijkscommiezen veelal gepas- porteerde militairen. Er is een soort climax: gisteren militair, heden commiesmorgen tevens keurmeester. Spr. hoort nu wel door een der wethouders zeggen, dat dit niet juist is, maar, vraagt spr., waar hebben sommigen de kennis verkregen, om als deskundige voor het keuren van vleesch op te treden Zij ko men wel is waar voortdurend in aanraking met vee doch alleen om het te veraccijnsen en dat geeft nog niets voor de beoor deeling of eenig vee of vleesch schadelijk voor de gezondheid is. De bevoegdheid daartoe moet hun dus worden ontzegd. De commissaris van politie zegt teregt, dat het beste middel tot verbetering zal zijndat het onderzoek", zoowel van vee als van vleeschverpligtend zal worden gesteld. Spr. acht dit eigenlijk het eenige middel, doch het zal alleen dan voldoenden waarborg kunnen gevenals de keuring geschiedt door deskun digen door wetenschappelijk gevormde mannen. Dit is alleen mogelijkwanneer een abattoir wordt opgerigt. Spr. zal de lijdensgeschiedenis van de oprigtingof liever van de ««^-op rigting van een abattoir niet ophalen. Deze heeft al verschei dene phasen doorloopen. Als niet vóór eenige jaren in deze vergadering ongegronde bezwaren waren ontleend aan de fa- briekswet van 2 Junij 1875, dan zou men waarschijnlijk reeds lang hier zoodanige inrichting hebben gehad. Dat oprigting van een abattoir ingevolge die wet kan geschie dden, bewijzen andere gemeenten, als Amsterdam, Rotterdam en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 2