■-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 21 Mei 1889.
nog meer plaatsen. In Duitschland welk land met zijn
Massregelen spr. overigens ongaarne als voorbeeld zou willen
stellen isindien spr. goed is ingelicht, het oprigten van
een abattoir verpligtend voor gemeenten van een zeker getal
inwoners.
Wat leeren hier intusschen de feiten In het voorstel van
burgemeester en wethouders wordt gezegd, dat er in 1888
6506 runderen en kalveren zijn veraccijnsdwaaronder slechts
161, die niet gezond waren. Als nu zoowat om de drie dagen
een stuk vee geslagt wordt, dat niet gezond is dan beteekent
dit nog al iets. Blijkens het jaarverslag van den toestand der
gemeente over 1888 zijn echter in dat jaar slechts 20 stuks af
gekeurd. Wat, vraagt spr., heeft men met de overige 141 ge
daan Zij zijn door de kommiezen niet als schadelijk voor de
gezondheid afgekeurd ze zijn dus in consumtie gebragt. Die
afgekeurde beesten moeten intusschen al vrij wat ziekof lie
ver niet-gezond zijn geweestals wieUdeskundigen het hebben
kunnen waarnemen.
Uit de „Geneeskundige plaatsbeschrijving van Leeuwarden",
het bekroonde werk van onzen stadgenoot Dr. Ph. Kooperberg
blijkt voorts op blz. 90dat hier gemiddeld jaarlijks wordt in
gevoerd ruim 13000 K.G. rundvleesch 14000 K.G. schapen-
vleesch 15000 K.G. varkensvleesch en 1200 K.G. kalfvleesch,
dus te zamen ongeveer 44000 K.G. vleeschin hoofdzaak over
eenkomende met de cijfersvroeger door wijlen den heer J. J.
Bruinsma geleverd. In het verslag van de gemeente over 1888
vindt spr. vermeld, dat in dat jaar is afgekeurd 146 K.G.rund
vleesch 14 K.G. schapenvleesch 20 K.G. kalfvleesch, dus te
zamen 180 K.G. vleesch. Nu is spr. niet ligtgeloovig genoeg,
om aan te nemendat onder die 44,000 K.G. ingevoerd vleesch
zich slechts 180 K.G. bevond, dat voor de consumtie onge
schikt was. De heer Verdenius zegt dan ook in zijn bij het
voorstel overgelegd schrijven dat verbetering noodzakelijk is
„wil men niet van Leeuwarden zeggen, wat tot heden met grond
gezegd kon wordendat zij, in vergelijking met andere plaat
senetn der laagste sporten van den hygiènischen ladder be
treedt dat zij het groote entrepot voor Friesland vormt voor
remplaijanten-slagers." Het meeste uit nood geslagte vee uit
deze provincie en uit de provincie Groningen komt te Leeuwar
den. Er heeft clandestiene invoer van vleesch plaats niet alleen
bij nachtmaar op klaarlichten dagvooral ook Vrijdags in
wijnkistenmanden en andere voorwerpen. Is dat vleesch on
geschikt, om in een slagerswinkel ter verkoop te worden op
gehangen dan weet men er spoedig wel een middeltje op te
vindener wordt eenvoudig worst van gemaakt en het slechte
vleesch komt dan op deze wijze teregt in de magen der ingezetenen.
Spr. gelooft nietdat het noodig is hier te wijzen op de
treurige gevolgen van het gebruik van vleeschafkomstig van
zieke runderen, vooral ook van aan miltvuur lijdend vee. Spr.
brengt slechts in herinnering het droevige geval van voor eenige
jaren te Harlingenvan een paar jaar geleden te Middelburg
en nu een dezer dagen te Helder. Moet men hier de put dem
pen als het kalf verdronken is Is het niet meer dan tijd
nu Leeuwarden op dezen lagen sport van den hygiènischen lad
der staatdoor krachtige maatregelen paal en perk te stellen
aan den invoer van slecht vleesch
Spr. sprak straks van ecne lijdensgeschiedenis, verbonden aan
de oprigting van een abattoir. Dergelijke lijdensgeschiedenis
heeft men ook doorleefd omtrent het stichten van het beurs
en waaggebouw en van de veemarkten bij den aanleg van
de waterleiding. De laatste inrichting bestaat nog te kortom
van resultaten te kunnen spreken. Wat echter de beide ande
ren betreft, zelfs de raadsleden, die in den beginne den mees
ten tegenstand boden zullen zich er thans over verheugendat
de knoop in der tijd werd doorgehakten die zaken tot stand
zijn gekomen zeer tot bevordering van den bloei en de wel
vaart dezer gemeente. Spr.'s innige overtuiging is hetdat
evenzooals eenmaal het abattoir is opgerigthet nageslacht
met verwondering zal vragen hoe het mogelijk was, dat eerst
in 1889 en niet reeds veel vroeger die inrigting werd tot
stand gebragt.
Resumerendemoet spr. inderdaad bezwaar maken tot het
aannemen van het voorstelzoo als het ligtmede te werken.
Hij zou wenschen dat vooraf de voorlichting van een deskun
dige werd gevraagdten einde te beter het voorstel van bur
gemeester en wethouders te kunnen beoordeelen.
De heer van Harinxma thoe Slooten heeft met in
genomenheid de beschouwingen van den heer de la Faille ge
hoord. Het doet hem genoegen dat deze als het ware eene
kleineruwe schets van den historischen achtergrond van de
onderwerpelijke zaak heeft gegeven. Het was voor burgemees
ter en wethouders niet doenlijk dergelijke schets te geven om
dat, zooals de heer de la Faille mededeelde, het doek nog in
handen is van den schilder en hoewel misschien op het ver
nissen na geheel voltooidin des schilders werkplaats berust.
In afwachting nu van het rapport der in 1882 benoemde com
missie meenden burgemeester en wethouders het thans in be
handeling zijnde voorstel te mogen doen. De heer de la Faille
constaleerde dat dit voorstel wel iets zal geven doch niet veel.
Dit alleen is dan ook de bedoeling van burgemeester en wet
houders geweestom een bescheiden stap in de goede rigting
te doen. Wordt het daarbij uitgesproken beginsel in de veror
dening opgenomen dan wil spr. gaarne er toe medewerken
om in overweging te nemen volgens den wensch van den heer
de la Faille aan deskundigen een vast bureau aan te wijzen.
Geheel anders denkt de heer Duparc over dit voorstel. Vol
gens zijne verklaring heeft hij als lid der vereeniging ter bevor
dering van volksgezondheid zoodanige inlichtingen ontvangen
dat hij aan het voorstel niet zijne volle instemming kan betui
gen. Waar nu dat geachte lid volmondig erkent, dat niet alle
argumenten van de vereeniging worden weergevonden in haar
adresdan komt het spr. voor dat de raad zich alleen te be
palen heeft tot de sobere argumenten van dat adres. Hoe be
trouwbaar die verklaring van den heer Duparc ook moge zijn
het is toch van iemands geloof te veel gevergd dat men zich
zou aansluiten aan argumentendie niet worden medegedeeld.
De heer Duparc bouwt verder evenals de adressante zijne
beschouwingen op eene omstandigheiddie volgens hem een
axioma doch volgens spr. eene onjuistheid is. In de 2e alinea
van het adres wordt van de stelling uitgegaan dat de keuring
is opgedragen aan de kommiezen der rijksbelastingen. Dit is
niet juist. Men ziet voorbij den hoofdpersoon nl. den keur
meester Bijlsmadie de geheele stad doortrektalles nagaat
en gewaarschuwd wordt door de kommiezen-keurmeestersdie
derhalve als secundaire magt optreden. Ten slotte heeft men
den gemeente-veearts. Wanneer men derhalve alleen het oog
slaat op de kommiezen, komt men tot eene onjuiste conclusie.
Spr. zal de laatste zijn te willen bewerendat men met dien
keurmeester en die secundaire magt in een idealen toestand
verkeert. Integendeelhij ziet in de regeling van de keuring
vele gebreken en kan dan ook aan de sprekersdie voor de
stichting van een abattoir eene lans hebben gebroken de ver
zekering gevendat hij zich tegen die stichting nooit verzet
heeftom de eenvoudige reden dat hij hiertoe geen gelegen
heid heeft gehad. Op zichzelf' lacht hem de stichting van der
gelijke inrigting wel toeals zeer wenschelijk uit een hygië
nisch oogpuntzoowel om een beter toezigt op de consumptie
van vleesch te verkrijgen, als om den afvoer van allerlei stoffen
uit slagterijen die nu door de riolen geschiedtop één plaats
te concentreren. Afgescheiden van de finantiëele kwestiezal
noch spr. noch naar hij meent te mogen vertrouwen althans de
meerderheid van het dagelijksch bestuur zich in theorie tegen
de oprigting van een abattoir verzetten. Deze is echter voor
het oogenblik niet aan de orde.
In afwachting van dat meerderewillen burgemeester en
wethouders zich met het mindere tevreden stellen en slechts
een bescheiden stap doen. Bij de bestrijding van dit voorstel
en vooral om te doen uitkomen, dat de keuring slecht is, wees
de heer Duparc op hetgeen volgens hem de feiten leeren. Hij
vestigde nl. de aandacht op de mededeeling van burgemeester
en wethouders in hun voorstel, dat in 1888 van de 6506 ver-
accijnsde runderen en kalveren slechts 161 niet gezond waren,
terwijl toch volgens het verslag van den toestand der gemeente
over dat jaar slechts 20 runderen en kalveren werden afgekeurd.
Die mededeeling van burgemeester en wethouders is ofschoon
wel juist, toch minder gelukkig, omdat ze tot de gevolgtrekking
schijnt te leiden, dat die 161 niet gezonde beesten alle scha
:MT-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 21 Mei 1889.
33
delijk voor de gezondheid zouden zijn geweest. Een stuk vee
toch, dat zijn poot breekt en daarom uit nood wordt geslagt, is
niet schadelijk. Waar het nu vaststaatdat 161 stuks vee uit
nood zijn geslagt en slechts 20 er van voor de consumptie on
geschikt zijn bevonden, daar ligt de conclusie voor de hand, dat
een wetenschappelijk gevormd deskundige evenmin al die 161 stuks
zou hebben afgekeurd. Dat de resultaten van de keuring zóó slecht
zouden zijnals de heer Duparc meentis niet aan te nemen.
Gedurende de jaren dat spr. de eer heeft lid van het gemeente
bestuur te zijn, hebben zich weinig ongevallen voorgedaan
door het gebruik van schadelijk vleesch. Spr. herinnert zich
één geval in een gezin op den Wirdumerdijk doch dat werd
wel veroorzaakt door versch vleesch, maar vleesch door den
verbruiker zei ven geconserveerd. Natuurlijk zullen wel nu en
dan stukken vleesch aan de keuring onttrokken en binnenge
smokkeld wordenmaarvraagt spr., zal dat veel beter wor
den wanneer een abattoir is opgerigt met vele beambten en
een technisch bureau voor de keuring Zullen de ingezetenen
dan voldoende garantie hebben dat zij uitsluitend gezond en
deugdelijk vleesch zullen eten Spr. gelooftdat dit eene illu
sie isdie thuis behoort in het land der utopiën. Zelfs bij de
strengste ambtenaren zal invoer van minder goed geconserveerd
vleesch tot de mogelijkheden behooren. Het zal wel tot een
minimum worden gereduceerd en spr. wenscht het ook volstrekt
wel als argument tegen de oprigting van een abattoir aan te
wenden maar verwacht hiervan geen volslagen waarborg tegen
invoer van slecht vleesch. Hij zou er voor vreezendat men
te veel gaat steunen op die inrigting en gelooftdat men zon
der haar met eene wijziging der verordeningzooals burge
meester en wethouders op het oog hebben even goedzoo
niet beter wakker zal blijven. Hij is er echter van overtuigd
dat men vroeg of laat er toe komen zal een abattoir te stich
ten wanneer de finantiën der gemeente door vermindering van
lasten voor aflossing en rente het zullen toelaten.
Nog is tegen het voorstel aangevoerd dat bij aanneming er
van de oprigting van een abattoir zal worden verschoven. Toen
spr. dat hoorde heeft hij zich afgevraagdof dat ernst of
kortswijl was. Het kan niet ernstig gemeend zijn, dat een ver
bod tot invoer bij nacht van versch vleesch en dood vee en het
verpligtend stellen van keuring van alle ingevoerd versch vleesch,
zou leiden tot verschuiving van de oprigting van een abattoir;
daarvan kan bezwaarlijk sprake zijn, nadat zeven jaren op het
rapport der commissie is gewacht. Burgemeester en wethou
ders wenschen alleen door eene wijziging der verordening eene
verbetering in het toezigt aan te brengen.
Spr. heeft nog enkele opmerkingen te maker, omtrent de zeer
sobere argumenten in het adres. In de eerste plaats is de
grondstelling onjuistdat de kommiezen bij de Rijksbelastingen
de keurmeesters zijn. Spr. zal niet herhalenwat hij straks
hieromtrent heeft gezegd. In de tweede plaats ziet de adres
sante voorbij, dat men niet alleen met invoer van versch vleesch
te doen heeftmaar ook met geconserveerd vleeschen daar
tegen zal door de oprigting van een abattoir niet gewaakt wor
den. Voorts wordt in het adres medegedeelddat eene ra-
tioneele vleeschkeuring van uit nood geslagt vee vereischt
niet alleendat het geslagte dier in zijn geheel of in vieren-
deelen wordt ingevoerd, maar dat ook aanwezig zijn de voor
naamste borst- en buikingewanden van dit dier afkomstig. Spr.
noemt ook dit eene utopie en zeker niet uitvoerbaar. Boven
dien wanneer men een uit nood geslagt dier invoert met de
ingewanden er bijdan kan spr. daar alleen een voordeel voor
het aschland in zien. Wie garandeertdat de ingevoerde inge
wanden van hetzelfde dier afkomstig zijn als het ingevoerde
vleesch
Het denkbeeld ten slotte van de adressanteom het advies
van een deskundige in te winnen is voor den Raad niet aan
nemelijk. Dit zou de beste manier zijnom de zaak te ver
schuiven en waarschijnlijk op den ouden voet voort te sukkelen.
Daarenboven kan de commissie uit den Raad eiken deskundige
hooren, die zij wil. Er bestaat dus geen enkel motief om deze
voorstellendie niemand schadelijk kan achtenaan het oor-
I' deel van een deskundige te onderwerpen. De Raad zal wel
loen met deze voorstellen aan te nemen op gevaar af van
j* de ingezetenen te laten insluimeren.
De heer Troelstra kan na het door den heer van Harinx
ma gesprokene kort zijn ofschoon het zijn voornemen was
de argumenten van de vereeniging voor volksgezondheid na te
gaan en zijne opmerkingen daaromtrent te maken.
In het algemeen doet hij opmerkendat burgemeester en
wethouders er van overtuigd zijn dat men door aanneming
van dit voorstel de volmaaktheid niet zal bereikenen de re
den waarom dit niet het geval is en waarom niet voorgesteld
wordt de keuring van alle mogelijke vleeschhetzij versch of
gerookt, verpligtend te stellen is in het voorstel in het breede
geargumenteerd. Dergelijke verpligting zou zoolang er geen
abattoir bestaat, de slagters aan te groote belemmering in hun
bedrijf blootstellen en groote uitgaven vorderen. Er zijn 60 a
70 slagterijen, in alle wijken van de stad verspreid waarin op
alle uren van den dag wordt geslagt. Hoe groot personeel zou
er niet noodig zijnom de duizende beesten die jaarlijks daar
geslagt worden, te keurenen wel niet met het bloote oog
maar nauwkeurig naar eene wetenschappelijke methode
zoolang er geen abattoir bestaat, kan daarvan geen sprake zijn.
Burgemeester en wethouders meenden toch een voorstel te
kunnen doenom althans een beteren waarborg te verkrijgen
tegen het in consumptie brengen van voor de gezondheid scha
delijk vleesch. Daartoe stellen zij in de eerste plaats voor het
verbod van invoer van versch vleesch bij nacht. Deze bepaling
zal in ieder geval noodig zijn ook al bestond hier een abattoir.
Het is niet de bedoeling van burgemeester en wethoudersom
het ingevoerde versche vleesch te doen keuren door de kom
miezen maar door den gemeente-veearts. Spr. herinnert er
aandat hierop is gerekenddoor in de aanstelling van den
tegenwoordigen veearts de bepaling op te nemendat hem
meerdere werkzaamhedenbetreffende de keuring van vee en
vleeschdan die in zijne instructie zijn opgenomenkunnen
worden opgedragen.
Burgemeester en wethouders hebben in hun voorstel den in
voer gescheiden van slagting binnen de gemeente. Het doet spr.
genoegen, dat de heer de la Faille hierin iets goeds ziet het
geen dan ook moeijelijk te ontkennen is. De vereeniging voor
volksgezondheid schijnt echter van een ander idéé te zijn. Zij
meent „dat bij vaststelling der voorgestelde bepalingen geene
betere waarborgen zullen worden gegeven dat het in deze ge
meente algemeen verkocht wordende vleesch niet schadelijk zal
zijn voor de gezondheid". Spr. begrijpt niet, hoe de vereeni
ging dit heeft kunnen neerschrijvendaar dan toch ten minste
omtrent den invoer van vleesch een beteren maatregel zal worden
genomen. De heer Duparc die in de vergadering der vereeniging
geheel onder den indruk der argumenten van de vereeniging schijn t
te zijn gekomen, ziet in het voorstel ook geene verbetering en
vreestdat het publiek daarop zal inslapen op het vooruitzigt
van eene betere keuring. Doch als de vereeniging voor volks
gezondheid zegt, dat de toestand er niet op zal verbeteren en
men geen meerderen waarborg zal verkrijgen dan zullen de
ingezetenenook wanneer zij de rede van den heer Duparc
zullen gelezen hebben, wel degelijk wakker blijvenen niet in
den waan worden gebragtdat, wanneer de verordening op de
voorgestelde wijze is verscherpt, geen voor de gezondheid scha
delijk vleesch in deze gemeente meer in consumptie kan wor
den gebragt.
De adressante laat er op volgen, dat het genoegzaam bekend
isdat de kommiezen der Rijksbelastingen hier hoofdzakelijk
met de keuring zijn belast en hoewel niets willende afdingen'
op hunnen goeden wil en ijver, men toch zal moeten erken
nen dat zij de noodige bekwaamheden daartoe geenszins be
zitten. Deze voorstelling is weder eenzijdig. Ook de heer
Duparc schilderde hen zóó af, dat zij voor de vleeschkeuring
om zoo te zeggen geen knip voor de neus waard zijn. Ook
deze voorstelling is onjuist. Geen kommies wordt aangesteld
dan na een examen te hebben afgelegd en bewijzen te hebben
gegeven van eene behoorlijke ontwikkeling. Ook worden zij
niet terstond maar eerst na jaren langen dienst te Leeuwar
den geplaatst. Het toezigt op het geslagt is een van hunne
hoofdwerkzaamheden en met het oog op het benaderen bij te
lage aangifte is het van belang, dat zij het vee goed onderzoe
ken, waardoor zij een goede blik krijgen op het vleesch. Spr.
zal niet zeggendat de kommiezen in alle opzigten uitstekende